Hoofdstuk 8
Achtergronden van het dorp montfort
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het dorp Montfort, dat als ‘kleine stad/vleck/dorp’ gelegen is aan de voet van een sterk kasteel van Gelre Huys Montfort’ in Ambt Montfort, van de Graaf/Hertog van Gelre. Het dorp aan de Vloat was ondergeschikt aan de belangen van het kasteel Huys Montfort, en Ambt Montfort als onderdeel van Het Overkwarier, de zuidelijke flank van Gelre.
De Vloat en haar lopen
De Vloat, die doodliep in de Boartmoor en het Grote Broek en zo via moeras en veen nog enigzins afwaterde op de Vuelensbeek en de Krombeek werd gebruikt om met een Steil nabij Sint Joost het grondwater in de moerassen rond Montfort op te hogen zodat het kasteel onbereikbaat werd. Deze situatie bestond tussen 1295 en 1650. Omdat het kasteel in 1550 haar functie als verdedigingsburcht verloor, kon het grondwater verlaagd worden en de grond ontgonnen worden. Het duurde even tot men het groter aanpakte. De turfwinning in Reigersbroek en in Boartmoar vond al mondjesmaat plaats. Bij de doorsteek van het terras van Sint Joost rond 1650 nabij Zeelen en de huidige camping kwam heel veel stuifzand en rivierzand beschikbaar. Er werd een tak van de Vloat gecreërd links achter de doorsteek en er werd gegraven door het moeras via Schrevenhofbroekske en de Steil bij Kolbes leengoed. Die tak van de Vloat waterde op de Vuelensbeek en Krombeek. Gelijkertijd werd begonnen met de plannen van de ontwatering van het Reigersbroek en de Boartmoar om de grote reserves aan veen te kunnen exploiteren. Jaarlijks werden 150 karren veen verkocht door de opzichter van de rentmeester en meer dan 50 karren werden ilegaal of via oude rechten (Kasteel Montfort ) afgevoerd. De hoeveelheid bos en dus de reserve aan hout was in die tijd al flink uitgedund. De plannen van de ontginningen en de opdracht voor de graafwerkzaamheden zijn toe te schrijven aan het gedachtengoed (en voorwerk) van Hendrik van den Bergh, legerleider en drost, resp. Lindtgens, rentmeester Ambt Montfort (de laatste ‘Spaaanse’ rentmeester) en Hazevoet, ingenieur en adviseur namens het hof in Brussel. De loop van de Gracht vanuit Rozendaal via het Craeveld was van hun hand evenals de wijze van veenwinnning te beginnen aan de Beek/Linne zijde. De graafwerkzamheden aan de Gracht begonnen in Linne aan de Krombeek, en van daaruit in etappes via Craeveld naar Rozendaal en Reigersbroek naar de stuifzandrug en het terras bij de Erks. Met werklieden uit Roermond, met 80 soldaten van het garnizoen in Montfort en met versterking uit de garnizoeen in Stevensweert en Roermond, werd de klus geklaard waarbij het dorp Montfort tevens werklieden en vervoer leverde.
Het dorp en het kasteel Het dorp had een dienende functie voor de drost resp. de rentmeester, de scholtis (richter, schout) en de kanselier/secretaris van de leenkamer, met bedienden van het huishouden en wachtpersoneel, dus voor het bestuurlijk centrum van Ambt Montfort. Montfort zou al in 1263 onderhands ‘stadsrechten’ (rechten en plichten), hebben gekregen bij de bouw van het kasteel ten dienste van het bestaan van het kasteel. Van de bouw van het eerste kasteel weten we alleen dat er een stenen burcht is gebouwd met 4 torens resp. een poort en een gracht en dat er een binnenbouw was mogelijk van vakwerk met hout, leem en stro. Het kasteel werd verdedigd door borchtmannen, ridders te paard in vol ornaat, die tevens heurder van een leengoed waren, en die het zich konden permitteren om voor de graaf van Gelre ten strijde te trekken wel of niet ondersteund door een knecht/boer met een knuppel, en een boer die de boerderij voor de heurder dreef.
Bij de grote verbouwing van het kasteel in 1343 -1344 en andere tussentijdse aanpassingen, werd de burcht omgebouwd tot burcht met een extra zware toren en bestuursruimten met een woonwerkgebouw voor de Hertog, de drost en de ambtenaren. Zulk een woonwerkgebouw voor belastingheffing en administratie wordt langs de Rijn en de Maas door een bisschop, in dit geval Hendrik van Gelre, een ‘honthuis’ genoemd. Je kon er de opgelegde belastingen betalen. Poorten, grachten en een nieuwe boerderij werden als voorhof gerealiseerd. Vakbekwame bouwvakkers van verre uit de steden en uit de regio afkomstige werklui en transporteurs, werden ingezet en verder de inwoners van Montfort, Linne, Berg en Posterholt, die ook allerlei ondersteunend werk deden. Dat geldt ook voor de bouw van de latere fortificaties van 1535-1540. Bij een groot bouwproject hoort naast de aanvoer van bouwstoffen ook de aanvoer van voedsel en drank voor personeel en veevoer en water voor paarden en ossen. De hoofdstad van het Overkwartier van Gelre, de stad Roermond, die al rond 1350 als handelsstad een eigen status kreeg binnen het Ambt Montfort, en die aan de omgelegde Maas kwam te liggen, had later juridische en beheersmatige taken zoals het Hof van Gelre, de Rekenkamer en de Leenkamer en uiteindelijk de Kerkelijke rechtbank en na invoering van het bisdom Roermond, de bisschoppelijke diensten en de kerkelijke rechtbank. Aanvankelijk maakten de ridders en de drost/dapifer samen de jaarrekening Ambt Montfort op door de dorpen in deelrekeningen toe te delen aan de ridders. De ridders worden zo ook beheerders of bestuurders. Die ridders waren veelal ook heurders van een leen zoals een leengoed. Heurders waren vaak borchman of beschermende ridder van het Huys Montfort. Boerenfamilies werden dan door de heurder ingehuurd voor het werk op de boerderij. De geschiedenis en ontwikkeling van het dorp en het kasteel zijn intensief met elkaar verweven. Het dorp ontstond uit een gehucht met boeren en keuterboeren met daarnaast de leengoederen in de buurt, die zelf als een gehucht met eigen status functioneerden en veelal ouder waren dan het dorp zelf. Als steden in de buurt fungeerden Roermond resp. Sittard en Heinsberg en het grote samengestelde dorp Echt en Maaseik. Het dorp Montfort is in de Inleiding en de voorgaande Hoofdstukken regelmatig aan de orde geweest als dorp in het Ambt Montfort. Nu ligt de focus op het dorp zelf resp. de werkzaamheden aan het kasteel Huys Montfort en de ontwikkeling van de landbouw met de ontginningen in de regio. Een grote rol is weggelegd voor de ontginner Domincus van Ophoven en de opkomst van de kunstmest, die het mogelijk maakte om het areaal akkerland en weideland fors uit te breiden. Ook deze verandering of transitie kostte een flinke aanpassing van de boeren en de burgers. Het telen van planten op de akkers en het uitbreiden van het belang van vee en de weidegrond, betekende dat de landbouw bedrijven letterlijk en figuurlijk op de schop gingen. Eeeuwenlang gangbare bedrijfsvoering in de landbouw moest worden losgelaten. Als dat maar goed ging. De vernieuwers werden door de (conservatieve) zittende boeren en de politici (conservatieven, nationalisten en liberalen) en de Kerk (de Katholiek partij en Socialistsiche partij waren er nog niet) voor “gek” versleten of ten minste als opportunist afgeschildrd. In die tijd had de Staat in Nederland geen interesse in landbouw of sociale zaken maar vooral aandacht voor de handel en de verdiensten uit de koloniën in Indie.
8.1 Het dorp montfort
In het stenen tijdperk leefden er al mensen in de regio Montfort zoals we terugzien in vuurstenen werktuigen en pijlpunten die gevonden worden bij het kasteel en in het Bonenbroek in Echt resp. in Putbroek/Dielgart en Posterholt. Urnenvelden en pijlspitsen van steen kennen we in Posterholt zoals Huub Schmitz op internet laat zien onder archeologie Posterholt. In de ijzertijd waren er activiteiten van mensen in Midden-Limburg. De vondsten uit die tijd zijn deels terug te vinden in Leiden omdat ze voorheen behoorden bij de verzamelingen van de notaris Charles Guillon in Roermond en van de jurist J. Gerads te Posterholt. Guillon en Gerads wisten van de inwoners allerlei vondsten te verwerven, die werden gevonden door boeren in hun land. Volgens T.C. Bauer 1979 in Jaarboekje Nederlandse kastelen, zijn bij opgravingen van het kasteel verschillende bouwfasen te onderscheiden: de eerste bewoning op de zandige opduiking van 1.5 meter boven moerasniveau, met vuurstenen pijlspitzen, krabbers en afslagen alsmede aardewerkscherven van de Michelsbergcultuur, uit ca. 3000 voor Christus. Dan volgen bouwfasen van het kasteel zoals het eerste kasteel met 4 torens en een gracht en de uitbreidingen zoals de Grauwert, de vijfde verdedigingstoren, en de uitbreidingen van 1343-1344. Het is onduidelijk of de Tour a bec toren de Grauwert door Hendrik van Gelre is gebouwd gedurende de Limbourgse successieoorlog om het hertogdom Limbourg. De strijd van Gelre tegen Brabant vond plaats in de vernietigende slag in Woeringen in 1279. De toren kan ook gebouwd zijn door Reinout 2 van Gelre in 1343-1344 samen met de woon- en werkgebouwen en kelders etc. voor de Hertog, de drost, de rentmeester/schrijver, scholtis etc. in het bestaande kasteel.
De jaarrekeningen Ambt Montfort geven geen concreet ruimtelijk inzicht in wat er werd gebouwd, omdat opgeschreven werd hoeveel arbeid en materiaal werd ingezet. Een tekening of bestek ontbreekt telkens bij de bouw- of verbouwingsfasen. Een schets en de maatvoering ontbreken in het archief maar zoiets zal de architekt wel gemaakt hebben evenals een bestek en een ruwe kostenraming. Bij de bouw moest de architekt uit Utrecht, die ook in Nijmegen en Utrecht bouwde, door de opdrachtgever/uitvoerder periodiek worden opgehaald om vragen te beantwoorden. Dan volgen later nog de late verbouwingen en aanvullingen met fortificaties van generaal Maarten van Rossum. Dat geburde net voordat keizer Karel V de Hertog van Gelre Willem van Gulik, met een grote legermacht, die bedoeld was tegen Frankrijk en tegen de Turken, via een omweg, Gelre aan Willem ontfutselde in het jaar 1543. Groot en klein onderhoud aan het kasteel resp. de dorpskerk, de kapel en de grote zaal, de daken en de bruggen, poorten, de gracht, de molens en de pachtboerderijen en de leengoederen in Ambt Montfort, komen in bijna alle jaarrekeningen van Ambt Montfort aan de orde.
Over het kasteel hebben Hannes Kempkens en Fedor Coenen meerdere artikelen geschreven in Heemkunde Roerstreek resp. Klepper en Maas- en Roerpost. Voor Jaarrekeningen kunnen we veelal digitaal terecht bij het Hertogelijk archief van Gelre in Arnhem. Zie hierover de informatie in Hoofdstuk 7.
In de Romeinse tijd en in de tijd van Pepijn van Herstal ( 635-714) en later Karel Martel (689-741) en onder Karel de Grote (747-814) zijn er een aantal boerderijen langs de Maas (Echt, Dieteren, Roosteren, Maasbracht, Linne, MerumOolHerten) en de Roer (Melick, Sint Odiliënberg, Lerop, Rura/Hoembergen, Vlodrop en nabij de Vlootbeek (Posterholt, Echt) gebouwd van het vakwerktype van hout, leem en stro maar nog geen grote leengoederen of grote landhuizen van steen. Grote leengoederen kwamen als kasteelboerderij wel voor op de löss in Zuid Limburg zelfs al onder de Romeinen. Leengoederen groeiden uit tot kleine gehuchten. Op de vruchtbare löss was akkerbouw niet moeilijk vanwege de vruchtbaarheid van de grond. Boerderijen, wachtposten en forten bij wegen vormden de infrastuctuur van het Romeinse Limburg: Voedsel en verkeer. Na de Romeinen kwamen de ‘regionale baasjes’ aan de macht die we in allodiale versterkte huizen en boerderijen aantreffen. Na Karel de Grote vinden we veel leengoederen en allodiale versterkte huizen in Zuid-Limburg en enkele in Midden-Limburg. De donjon’s als losse verdedigingstorens verdwijnen grotendeels en worden ingebouwd resp. veranderen in kastelen of kasteelboerderijen. Honderden leengoederen groot en klein kwamen voor van Sittard resp. Schinnen, Beek, Elsloo, Meerssen tot aan Maastricht, Heerlen en Vaals. Vele groepen leengoederen groeiden uit tot een dorp. Kenmerkend zijn aanduidingen in Zuid- en Midden-Limburg met ingen of opgen (en dan volgt de naam van het leengoed) en Groot en Cleyn als toevoeging aan de naam van een boerderij bij omzetting in cluppellenen. Dat duidt op splitsing van een heel groot leengoed in de vorm van betaalbare cluppelenen. Vondsten van funderingen en opgravingen zijn bekend bij Heemkundeverenigingen met name in Zuid- en Midden-Limburg. Vondsten van Romeins geld zoals in ’t Broekxen (het Broek, ‘t Vin) nabij de Vlootbeek getuigen van handelaren op doortocht op landwegen of plaatselijke bewoners vrezend voor overvallen, die hun geld tijdelijk hadden begraven. Het tijdelijk werd wat langer. Onder de Romeinen waren er zandwegen door de Roerstreek naar Tongeren, Heerlen, Aken en Nijmegen en Cuyck, en van Oost naar West in Limburg bij Heel, Sittard, Roermond, Hiensberg, Maastricht en Heerlen en er kwamen ook nabij deze wegen boerderijen en leengoederen voor.
Voor nadere en concrete achtergrondinformatie verwijzen we naar artikelen van Hannes Kempkens, die een grote rol speelde bij de bewustwording van de geschiedenis van het dorp Montfort en het Kasteel/Huys Montfort, en naar het onderzoek Aeres Milieu van 21 januari 2018 met de titel Rapport Archeologisch onderzoek Heinsbergerweg en de hoek Gestraatje/Lemmensweg in Montfort, opgesteld voor de gemeente Roerdalen/Montfort. In dit rapport zijn de vroegere archeologische vondsten opgenomen zoals die in Nederland worden gemeld in het systeem Archis. Zoals bekend vanuit de Ruilverkaveling Montfort verlopen de oude zandwegen in het gebied Gestraatje/Lemmensweg en Heinsbergerweg tot aan Groot Ouwen en het latere nieuwe Genouwen en Putbroek en nabij de Eikelkes en de Munnichshof en Cleyn Ouwen inmiddels anders of zijn verdwenen. Luchtfoto’s laten nog oude sporen zien.
Het artikel van Kempkens over het ontstaan van de dorpen Montfort, Linne en St Odiliënberg in Roerstreek 1974, jaarboek no 4: Hoe zat dat vroeger met Linne, Montfort en St Odilienberg?, informeert ons nader. Hannes Kempkens gaat in op het ontstaan van de dorpen Linne rond 1050, Montfort rond 1150 en Petersberg/Sint Odilienberg rond 750 onder Pepijn van Herstal, en hun ontwikkeling als parochies uit de parochie Petersberg en de afsplitsing van de parochies Linne en Montfort, toen deze kernen groot genoeg waren voor een eigen pastoor. Dat vergde afkoop van oude rechten van de pastoors. De nieuwe pastoor had geen vetpot in zulke kleine dorpen en het gebruik van een of twee hectare landbouwgrond van het kerkbestuur, vormde een aanvulling op het inkomen. Dat betekende dat de pastoor parttime werkte en er van alles bij deed zoals het notariaat. Soms stelde hij een kapelaan aan en woonde de pastoor zelf niet in Montfort. Dat leidde weer tot conflicten over beschikbarheid of kwaliteit van de zielzorg. Het vervullen van een pastoorsfunctie was dus een probleem en de opvolging moest soms lang op zich wachten of er werd een oude pastoor benoemd maar die kon dan weer spoedig overlijden.
De conclusie is dus dat Berg aan de vruchtbare lössrijke rivier de Roer met klooster Petersberg en een schitterende kerk en en zijn leengoederen in Midden Limburg, het oudste dorp is van de drie. Linne aan de Maas heeft zowel vruchtbare klei/zavelgronden aan de Maas en oude landbouwgronden in het zand in de vorm van meerdere leengoederen. Montfort komt er met zijn vele zandgronden en moeras- en veengronden en enkele leengoederen op dekzandgrond maar zonder rivier of een doorgaande grote weg, bekaaid vanaf maar daarvoor in de plaats komt vanaf 1270 het machtige kasteel Huys Montfort met de nieuwe boerderijen met zijn bestuurlijke functies van het Ambt Montfort.
Dorpen hadden in Gelre als gemeynte rond 1250 een eigen plaatselijk bestuur met ingezetenen zoals de grondeigenaren. Ze regelden zaken als vrederecht en het beheer van de gemeynte, de gemeenschappelijke grond voor gezamenlijk gebruik etc. De bede van de Heer werd als belasting/schatting betaald via de gemeynte. Parochies kenden een geheel andere ordening en inden eigen inkomsten. Kempkens geeft aan dat er al een ‘chapelle’ was in Montfort, die bediend werd vanuit Berg of later via Linne. Of er al een kapelaan was onder Linne is niet duidelijk maar bij hoog bezoek op het kasteel trad de pastoor van Linne op om de mis te doen. De inwoners van Sint Joost, Beek en Montfort ten westen van de Vloat hoorden voor 1343 bij de parochie Linne/Beek. In een tweede artikel over Montforterwald in Roerstreek 1970 wordt het Montforterwald tussen Montfort, Linne, Berg en Echt toegelicht. In dit bos van de Heer werd hout gewonnen resp. werd op wild gejaagd en er werden varkens gehoed. ‘Warbelen’, ‘Broumele’, en ‘Wachelder’ (jeneverbes) werden hier volgens de Jaarrekening Ambt Montfort geplukt. Het stoken van jeneverbes leidde tot brand in de huisindustrie vandaar dat er geen strooiendak maar volgens voorschrift een leiendak moest worden gebruikt. Het hoeden van varkens, dat volgens archieven plaats vond van 1300 tot 1700, betekende dat bijv. de rentmeester van Ambt Montfort Johan Hillen, naar Hoey in de Ardennen moest gaan om varkens in te kopen: 500 in goede jaren en 100 in slechte eikel- en beukennootjesjaren. In 1455 waren dat bij 2 inkoopbezoeken 68 + 33 varkens, die in 4 dagen en nachten door 6 knechten tegen loon en verteer, door de sneeuw via Maastricht naar Montfort werden gedreven. Alles bij elkaar kostte het drijven en hoeden 120 Rijnse guldens en 5 stuivers. Het hoeden van de varkens gebeurde door 4 en daarna 2 hoeders tot St. Merten. Degene die inschreven op zulk een kostbaar varken, behoorden tot de categorie drost, rentmeester, scholtis van Echt en Montfort, poortwachter, koetsier, wagenknecht en andere dienaren op het kasteel zoals de kok en de kamerheer etc. of waren pastoor in de regio. Ook gilden konden’ inschrijven op het ‘eeckeren’ van varkens tegen 1 gulden per varken. Tegenwoordig zouden we bij een ge-eekerd bosvarken spreken van een streekprodukt maar dat was voor de gewone burger te kostbaar. Overigens waren de zwijnen in het bos, ook slopers van het bos, die het bos omploegen. Het bos ging dus flink achteruit bij het eekeren. Rond 1550 was het beheer van het Montforterwald niet op orde en verval en afbrokkeling is aan de orde. Veel van het loofhout bestaande uit eiken, beuken en wilgen in het bos van de Heer was in slechte toestand. Er werd ook illegaal gekapt. Het op verzoek tegen betaling halen van bouwhout en brandhout bij de houtvester (de Birker of Eijcker) , gebeurde steeds minder. Van een strak beheer van de bossen zoals gebeurde van 1350 en 1500 onder toezicht van de houtvester en de jagers of van schout en schepenen is na al die oorlogen en onderbroken bestuur geen sprake. Ook het gebruik om de gruit (een mengsel van 7 tot 10 gedroogde kruiden met bacterien en natuurlijke gisten als desem voor Ale-bier of brood) om bier te bereiden) te belenen, verslapte omdat het leen in de bossen, moerassen en struikgewassen waar deze kruiden groeiden, niet meer rendeerde. Men stapte over op de biergistcultuur en hop, en het bakken van brood met gist, rond 1550. Het leen op de gruit verviel en het produceren van desem voor brood gebeurde nog in familiaire kring. Een lot dat pas later het leen zoutambt en het leen de tol over de Maas zou treffen in Roermond en Venlo.
Kempkens gaat in een derde artikel: Het oude Vloot, van levensader tot moddersleuf, Roerstreek 1977, ook in op oude wegen, molens en waterlopen naar Montfort en het oversteken van de Vloatbeek bij ingen Hoek/’t Water en bij Cleyn Ouwen/Munnichsbos in en nabij Montfort. Hannes Kempkens geeft ook aan dat de vroegere waterovermaat in de Vloat is veranderd in zomertekorten aan water. Het werd na de periode Hannes Kempkens alleen maar droger en droger in Montfort. Hij benoemt in zijn artikelen de Bek als kern van het dorp Montfort en verdedigt de theorie dat er vroeger een soort gracht of tak van de Vloat om de Beck naar Paardenbroek liep. De Vloat liep aanvankelijk met een tak vanaf de huidige Waarderweg bij Hawinkels met een grote boog langs de kern van het dorp. Het traject is door de gemeente in voorgaande eeuwen een tweetal keren verlegd: met de schop en paard en wagen zodat de Vloat langs de Diekestroat ging lopen via de Dijk, en een tweede keer via werkzaamheden van de Heidemij waarbij de hoek uit de beek bij Genook/‘t Water werd gehaald en de beek achter langs de Waterstraat de Huysdijk onder doorging. Een aanzet voor een oud erosiedal bij het Rozenhöfke over de markt naar Paardenbroek zou dit bevestigen. Het westen van Montfort en noordelijk boven de Vloatbeek behoorde aanvankelijk nog tot de parochie Linne/Beek (onder de heer van Meresheym, later Gelre) en het Oosten en Zuiden tot Sint Odiliënberg met de vele leengoederen onder de paters van Petersberg, en later de graaf van Gelre.
Kempkens gaat ook in op de conflicten van pastoors over ingen Lyllaer en opgen Ouwen en de vraag of de bewoners van leengoederen behoorden tot parochie Montfort, Linne of Berg. Meer parochianen betekende voor de pastoor meer inkomsten. De zondagsmis volgden de boerengezinnen dichtbij in de kerk nabij in Montfort maar dopen, huwen en begraven moest formeel plaatsvinden in Linne en Berg, los van de voorkeur van de bewoners. Er waren zelfs voetpaden of kerkepaden door het bos en het veld om de kerk te bereiken. Helaas zijn die paden verdwenen terwijl ze elders in Gelre/Gelderland zijn opgenomen in de huidige fietsroutes. Gedoe aan de grens van de gemeynte of de parochie kennen we van Ingen Lyllaer, dat tegen Montfort aanligt van Cleyn Ouwen (op de grens van Montfort en Berg) en van Groot Ouwen (op de grens van Berg en Montfort en Echt/Putbroek). Bij de Pös lag volgens Kempkens een weg naar de Neerbos/Herenbos aangeduid met het woord pust of pöst, voor de zeven eiken stammen in de grond, vanuit Montfort die de grens met een inham aangaven, en een voetpad vanuit Ingen Lylaer naar Montfort en de kerk in Montfort. Met name de grens bij Groot Ouwen was niet duidelijk, tussen Montfort, Berg en met name het verre Echt (en Posterholt), en die is nadien nog enkele keren aangepast. Het oude ongedeelde grote leengoed ‘ingen aue’ lag in de gemeenten Montfort resp. Berg en Echt/Putbroek.
Een leengoed had een aparte juridische en oude status en onttrok zich qua rechten veelal aan de gemeenten omdat de leenkamer daar jurisdictie had. Dat speelde vooral in de periode dat er nog horigheid was aan een leengoed (voor 1400). Verder lagen ze verder weg met een slagboom over de toerit, tegen of over gemeentgrenzen zonder doorgaande weg met bossen, heide en moeras. Voor nadere informatie verwijzen we graag naar het boeiende artikelen van Hannes Kempkens, waarvan de informatie over de Vloatbeek en de Putbeek enigszins achterhaald is. Kempkens en Kehr van Froenhoven, rond 1590, noemen de eerste float, tweede float en derde float als greppels door de mens gemaakt die nabij de Schoorwinkel/Rijsdijk/Beanj water afvoeren naar Eerselen. De eerste float is uitgediept en verbreed tot de latere Putbeek. De tweede greppel liep nabij het woonwagenkamp en voerde water van Bonenbroek af naar Eerselen. De derde float lag verderop op de Groensebos/Heerdstraat richting Sint Joost.
Kempkens duidt de Hoogstraat aan als weg van het Vare/Vaaren/Varin door de Veltpoort als ingen Hooestraat, (naar ingen Hooestraat, in genouwen, ingen ouwen, ingen aue). Bij de waterlopen noemt hij een drietal vroegere waterlopen/greppels/floats vanuit Putbroek en het Boonenbroek bij de terrassprong van het woonwagenkamp naar Eerselen in Montfort nabij de Beanj, de Groensebos en de Rijsdijk. Het graven van de Putbeek door de Heidemij in opdracht van de gemeente Echt leidde rond 1880 tot de grote ontwatering van Putbroek met het Esbroek en de Echter Peel met de Pepinusbeek. Kempkens noemt zijdelings nog verdwenen boerderijen bij Montfort zoals het goed Kolben/Kolven (naar een heel oude heurder ridder Wilhelmus Kolbe/Kolve uit 1294 in het Ambt in wording, die deelrekeningen opstelt van dorpen) resp. dat Vissershuis (Vissershof in Linne?) en een Holtmeulen/de houtzagerijmolen (in de Vloat?) en de Kalderhoven (de naam van een heurder?) resp. Rebbert, en de Arke of Erks. Een dam in de Vloatbeek met watermolen nabij Sint Joost verdween voor 1500 en Arke was een boerderij in de Erks?.
Als kern van het oude dorp Montfort in een driehoek, duidt Kempkens de Beck, met een driehoekig plein of brink voor markt en rechtspraak. De huizen en boerderijen lagen geconcentreerd rond de Beck, nabij het Water, de Dijk, de Zand en het Vare. De achternaam ingen bek van schepenen en erven der kinderen voor 1500 en de achternaam Becks na 1500 is nieuw voor mij maar valt te controleren in de schatzedules Montfort. Omdat leengoederen nog ouder zijn dan de gemeenten en parochies zoals Linne en Montfort, gaan we ervan uit dat ten tijde van de voorloper van Montfort, Suletheim er enkele nederzettingen als gehucht nabij zulke leengoederen waren zoals bij de grote ongesplitste leengoederen ingen Lyllaer resp. ingen Ouwen en opgen Dielgart, voorheen mogelijk onder plaatselijke heren van of onder Gelre en Heinsberg/Gulik. Voordat Gelre het Ambt Montfort onder beheer had, waren er veel verschillende plaatselijke heren die de baas waren van het gebied en de allodiale goederen. Deze goederen werden aan Gelre (of Gulik) geschonken voor een baan als ridder en leenheer of geruild met de graaf van Heinsberg, die plaatselijk tot aan de Maas en de Roer goederen en bezittingen had zoals het Engenouwerbosch resp. Dielgard en het veer van Poll/Wessem. Aanvankelijk hoorde Tegelen en Melick Herkenbosch ook bij Gelre onder Ambt Montfort zoals heel oude Jaarekeningen van 1297 aangeven maar nadien zijn ze uitgeruild met Heinsberg/Gulik.
Onder Hendrik van Montfort, de bisschop van Luik, waren er nog horigen zoals aangegeven in overdrachtakten. Bij afschaffing van de horigheid in Ambt Montfort voor 1400 en de splitsing van grote leengoederen in cluppellenen, zoals gebeurde met ingen Lyllaer, ingen Ouwen, en ingen Dielgart, hoefden de gezinnen van knechten en maagden niet meer op het leengoed te wonen en huisvesting, eten en kleding te ontvangen, maar werden zij na betaling van een bedrag vrij om in de dorpen te gaan wonen als vrije burger. Rond 1350 blijkt er een Pestepedemie te zijn geweest in Midden Limburg waardoor heel veel mensen zijn overleden (40%) en er ook veel land braak bleef liggen in de regio. De economie kreeg een flinke klap. Gehuchten liepen leeg. Er waren ook nieuwe kansen voor kleine boeren. Het schouwspel met de Pest zal zich herhalen rond 1630-1640.
Nog even terug in de tijd Na het vertrek van de Romeinen leeft de bevolking met een aantal ‘kleinere en plaatselijke baasjes’ gewoon voort. Boeren, ambachtslui en handelaren doen hun werk voort. Enkele ‘baasjes’ hebben een versterkt huis met boerderij, dat een allodiaal goed wordt genoemd. Zij ontwikkelen zich tot de nieuwe lagere adel in Gelre en in Gulik. Zij spelen een rol in het bestuur van de regio. Invallen van buiten werken verstorend en men organiseerde zich in klein verband. Romeins geld en romeinse sieraden en kostbaarheden blijven in gebruik maar sieraden worden vaak in stukken gezaagd als betaalmiddel. De schrijvers van de Romeinen en later Karel de Grote ontbreken in de regio en er wordt weinig opgeschreven totdat de Kerk tussen 900 en 1100 aan haar opmars begint en vele kapelaans een baan erbij nemen als schrijver, veelal voor een plaatselijke heer. Het Latijn als administratieve taal past bij de katholieke kerk en de regionale taal wordt weinig geschreven tot 1400. Binnen het HRR onwikkelt zich de hogere adel van graven en hertogen tot de nieuwe bestuurders naast de bisschoppelijke regiobestuurders. Voor Gelre is dat de graaf van Gelre, die later zelfs hertog wordt. Als bestuurders functioneren aanvankelijk ridders maar daarna treden gestudeerde ambtenaren toe als drost, militair, rechter/schout, of rentmeester/financiëe medewerker. Het Oost-Romeins geld wordt gebruikt en Constantinopel was het centrum van de christelijke wereld en van de internationale handel. Rome was na de Romeinen van een stad met meer dan een miljoen inwoners afgegleden tot enkele honderduizend inwoners. Rome stelde militair weinig meer voor. Ravenna was de kerkelijke hoofdstad. Plaatselijke baasjes worden regionale bazen en enkele van hun grijpen de macht voordat Karel de Grote het Frankisch-Duitsche rijk sticht met een regering als rondreizend gezelschap, heersend over grote delen van Europa. Ook Karel de Grote heeft regionale baasjes nodig. want hij kan niet overal zijn. Het Heilige Roomsche Rijk ontstaat na 900 -1000 formeel in het jaar 1034. Alle gewesten in de Nederlanden vallen onder het HRR. Grote steden ontstaan vanaf 1000 uit regionale steden zoals Keulen, Parijs, Brugge, Utrecht, Luik, Antwerpen. Gent en London. Grotere dorpen en kleine steden zoals Venlo en Roermond, Wachtendonk, Heinsberg, Straelen en Geldern ontstaan aan een rivier of bij knooppunten van wegen. Het rondtrekken van koningen en hertogen duurt tot ongeveer 1400. Daarna komt er een hoofdstad en enkele steden in het Rijk van de keizer/koning of de hertog, waar ook de belangrijkse functionarissen en ambtenaren worden gevestigd. Gelre kent vier kwartieren en hoofdsteden Arnhem, Nijmegen, Zutphen en Roermond. In elke grotere stad had de Heer/Graaf/Hertog aanvankelijk een woonkasteel of borg of camere of versterkt huis, dat nadien ambtswoning werd voor de drost resp. rentmeester of scholtis/jurist. met een woonvertrek voor de Heer op bezoek. Ook kastelen hadden een camere voor de Heer. een verblijf van een maand of langer was heel gewoon maar was naast een lust ook een last.
Rond 700 is het woongebied van Sint Odiliënberg, Linne/Beek en Montfort door Pepijn van Herstal geschonken aan het klooster Petersberg. Er waren al verspreid boeren in leenhoven en in kleine gehuchten zoals we zagen bij Petersberg en bij Pepijnsbrug. De bisdommen Utrecht, Luik en Keulen beheersten het gebied. Rond 950 wordt het gebied Midden Limburg door bisschop Balderik van Utrecht aan graaf Rayner in vruchtgebruik geschonken met 65 dienstplichtige hoeven met 383 manschappen (horigen) welke hoeven gelegen zijn in Rura, Liethorp, Linne, Suletheim, Flothorp, Ascalon, Malialicol en Curnelo. Suletheim is als dorp/gehucht de voorloper van het dorp Montfort, (mogelijk met de Bek/de Markt en boerderijen, het Water met boerderijen, een mottetoren? en of versterkte boerderij nabij het huidige kasteel, en een aantal leengoederen in het buitengebied). Rura is de voorstad Roermond en het dorp Hoembergen, met een groot landbouwgebied en beemden aan de Maas tot Poll en Panheel. Het dorp Hoembergen verdween toen de Maas rond 1343 is omgelegd van nabij Horn naar de stad Roermond wat goed was voor de handel en de scheepvaart. Het voormalig grondgebied van Hoembergen werd verdeeld over de buurgemeenten onder andere Roermond en Lerop.
Opvallend is dat deze kostbare bouwwerkzaamheden door de graaf/hertog van Gelre en de stad Roermond en de stad Nijmegen werden ondernomen gelijk met de grote verbouwing van kasteel Montfort en bouwwerkzaamheden in de stad Nijmegen en nog veel meer steden (Hanze) en plaatsen in Gelre. Dat waren kostbare ondernemingen waarbij de Tolkamer op de Rijn met tolheffing op de handel van de Rijn, toegekend door de keizer van het HRR, goed uitkwam. De Hertog had door zijn inzet en zijn daden al veel aanzien in het HRR en zijn invloed en macht nam verder toe nu hij zich als bondgenoot van de Keizer en van Engeland beter kon verdedigen tegen zijn bedreigers Brabant en Bourgondië en verder weg door Frankrijk.
Van de bewoning tot 496 als de Romeinen zich terugtrekken tot het Karolingische Rijk 800-960 vinden we weinig restanten terug maar dat is inherent aan de toenmalige bouwwijze van boerderijen en woningen op het platteland. Echte steden ontbraken nog. Op het platteland bouwde men niet in natuursteen, baksteen en met pannen maar in hout, leem en stro of riet. Mogelijk zijn veel leengoederen die we in het Overkwartier aantreffen rond rond 1300 van origine oudere lenen van boerderijen van Gelre of Gulik/Heinsberg en allodiale goederen die teruggaan op adelijke lieden onder Otto keizer van het HRR rond 1000-1050 of op de Karolingen en hun regionale allodia in de periode 800-1000.
Behalve restanten van een villakelder in Maasbracht en romeinse funderingen in Roermond, Melick, en Heel en Venlo, zijn er geen resten van stenen gebouwen gevonden. Mogelijk zitten ze verborgen onder de Middeleeuwse gebouwen zoals we verwachten in Melick, Heel, Roermond en Venlo. In Zuid-Limburg en in Gulik/regio Heinsberg waren en al boerderijlenen, die oud militairen als dank voor 25 jaar dienst, in leen verkregen. We weten van opgravingen in Mierlo/MierloHout dar er in in het dekzand gebied van Oost-Brabant en dus ook Noord- en Midden-Limburg boerderiijen met grafvelden met urnen lagen, soms in groepsverband, die als toeleveranciers van voedsel van militaire complexen op afstand dienden. Zulk een grafveld vergelijkbaars treffen we in Posterholt aan bij de romeinse weg van Xanten naar Heerlen. Van vakwerkhuizen met lemen muren en strodaken, die er geweest zijn, vind je niets terug of het zijn paalgaten van houten staanders en of steenresten van de bakoven en de schoorsteen voor zover die er al waren in boerderijen. Lange tijd hadden de houten en later vakwerk landbouwschuren met een inpandig woongedeelte een open dak als schoorsteen, wat het geheel erg brandgevaarlijk maakte.
Nadere informatie vinden we op internet bij Archeologie Posterholt van Huub Schmitz. In de RAAK rapportages 1951 en 1953 over resp. de Gemeente EchtSusteren en de Gemeente Roerdalen uit resp. 2010 en 2009 lezen we veel over de archeologie van de gemeenten. In de deelrapporten 2 Verwachting en beleidsadvies, van de hand van dr. M Verhoeven, ir. G.R. Ellenkamp en drs. D.M.G. Keijsers worden we geinformeerd over het gebied van en rond Montfort. Alle informatie staat op internet. De informatie over technische aspecten van oude leengoederen (800-1550) en oude halfepachtboerderijen (1550-1800 en later, wel veertig in getal in Montfort, Echt, Dieteren en Roosteren, valt buiten het blikveld van archeologen. Het rapport Archeologische verwachtingskaart Gemeente Maasgouw van Past2 Present van J. Breimer is weinig informatief. Het lijkt geschreven door buitenstaanders, die de gechiedenis van het gebied ( het Ambt Montfort/Overkwartier en het Land van Horn/ Land van Loon) nauwelijks beheersen. Veel relevante informatie over Linne en Maasbracht staat er niet in en al helemaal niets over leengoederen en boerderijen.
Voor nadere informatie archeologie Kasteel Montfort verwijzen we naar de uitvoerige rapporten van de Stichting Kasteel Montfort o.l.v. Fedor Coenen over de opgravingen en rapportage en de uiteindelijke planvorming en realisatie restauraties van het kasteel, o.a. de rapportage VU-hbs en Bouwloge, Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek kasteel en kelders kasteel Montfort uit mei 2016, en voor de kasteeltuin naar het uitvoerige rapport 540 Grontmij van 18 april 2008 van de hand van drs. J. Gerats getiteld: Archeologisch onderzoek kasteeltuin kasteel Montfort.
Het oude Montfort
Voordat Montfort officieel door de Heer Hendrik van Gelre met de naam Montfort is benoemd, had de kleine vlek of gehucht met leengoederen en boerderijen een andere naam waarschijnlijk Suletheim, een plek van bewoning nabij Sweeltje/Suweeltje in of nabij de Vloat bij het latere Montfort. Mogelijk dat namen zoals de Aaj Stroat met de Paereboam en Hoezebergen, die nog bestaan, herinneren aan gehuchten met boerderijen ‘nabij het Sweelje’ en nabij Opgen Ouwen. Aaj Stroat kan ook slaan op het feit dat een heel oude doorgaande zandweg over de Vloat werd bedoeld. Grote en oude leengoederen zoals opgen Ouwen en ingen Lyllaer met horige boeren en knechten en kinderen vormden aparte leefgemeeschappen ver van een dorp en hadden het karakter van een gehucht als er wel 15 tot 40 mensen werkten in of nabij die boerderijen. Er woonden mensen ook in het buitengebied ook aan de Aaj Stroat, zoals de straatnaam aangeeft. Deze weg vanuit Zuid-Limburg voerde vanuit Koningsbosch via een brug over de Vloat bij Munnichsbosch naar Melick en uiteindelijk naar Xanten. Naar wordt aangenomen, ligt er een handvol huizen/boerderijen met moestuinen bij elkaar vanwege de onveiligheid op het platteland. Bij oorlog en bezetting was er roof, plundering, en brandschatting aan de orde en als het plunderen en roven niet snel genoeg vorderde, dan werd door de soldaten de brand in huizen en boerderijenin gestoken. Na zulk een bezetting was de boerderij vaak geplunderd en half afgebroken/opgestookt. Jaarrekeningen Ambt Montfort geven brandschatting en gestichte brand door legers aan tussen 1397 en 1550 weer. Verder weten we dat rond 1350 er ook nog een pestepedemie heerstte in Midden Limburg. Oude akten van Schepenbank Montfort van rond 1530 reppen van bewoning aldaar bij de Alde Stroat. Durick van Poll woont er op zijn oude dag naast Lijsten. De knecht Claes Reinboom van het leengoed van Willem van Poll heeft er een moestuin of fruittuin van hem ‘aan den Paerboam’ in gebruik, en er is over het uitbetalen van loon aan de knecht een klacht ingediend bij de Schepenbank Montfort. Rond 1600 bouwt Mericken/Maria van Poll, dochter van Winand van Poll, en haar man Jacob Raetzen op een perceel land van Winand verkregen, een tymmeringe/nieuwbouw vakwerkboerderij tussen Vaere en Spanjestraat buiten het dorp. Dat vind Mercken/Maria eigenlijk maar niks want ze woont liever veilig in het dorp. In 1602 is Durick van Poll burgemeister van Montfort en int hij de bede bij een rondgang in Montfort.
Ook vrijgekochte horigen vestigden zich in opkomende dorpen zoals Montfort, Posterholt, Linne, Echt en Berg/Reutje. Later kwamen daar de families van de medewerkers/dienaren van het kasteel, die soms van ver kwamen met de drost resp. de rentmeester, de scholtis, de commandant, de kamerheer en brouwer, de glazenier, de kok, de bodes, de torenwachters en de soldaten. De jager, de slager, de bakker, de wagenmaker, de koetsier, de timmerman en de tighelaar/metselaar, de poorter, de plekker van leem en stro, de stroleverancier, en de smid, de meid, de voerman voor de paarden en het vee, etc: zij kwamen uit Montfort of een dorp in de buurt.
Het dorp Monfort/Montfort is gegroeid rondom een driehoekige markt/meent/dries genaamd aan de Beck met aan de Noordzijde een opgeworpen weg of dijk, loodrecht op steilwand van het terras bij de Vlootbeek aan de Diekestroat, de enigzins bochtige Vlootbeek, die verantwoordelijk was voor moerassen rondom het dorp en het kasteel en nabij Eerselen en de het meer van de Boartmoar. Tevens zijn de oudste straten geduid: de Dijk, de Diekestroat, de Markt. de Kerkstraat, het Water, het Vaere/de Hoogstraat, de Vaert en de Zandtj/Zandstraat. Rondom het dorp lage oude akkers die voor de gemengde bedrijven dienden evenals het bos, de heide en de woeste grond. Verder weg liggen de later ontgonnen percelen zandgrond de kampeerdgronden en de percelen vaaggrond in dekzand, Daarnaast had je het buitengebied met leengoederen en kleine boerderijen rond Montfort. Zo groeide het dorp langzaam naar 500-650 inwoners. De andere straten van het dorp zijn hier later aan toegevoegd nadat lintbebouwing de Linnerweg, en de Stationsweg/Brachterweg en de Waarderweg koppelde aan een oude brug over de Vloat. Inmiddels waren er ongeveer 2 duizend inwoners rond 1940. De wijken Kamp en Paardenbroek zijn van na de oorlog evenals het bungalowpark en de Tombac wijk. Uiteindelijk is het aantal inwoners na de oorlog gegroeid tot drie en en half duizend. Montfort was geen groeikern volgens het beleid van de provincie Limburg waardoor het dorp niet meer groeide en er veel jonge inwoners vertrekken naar elders. Forenzen bouwden wel dure woningen in het bungalowpark. Vandaar dat Montfort een aantal basale voorzieningen zoals een bejaardenhuis en een hotel of restaurant lange tijd moest missen. Het aantal winkels, bakkers, smeden en cafe’s is inmiddels fors gedaald: enkle BenB’s, een restaurant en een verzorgingstehuis lieten lang op zich wachten.
Nogmaals terug naar vroeger Behalve een valder in 't Vaere en een stenen poortgebouw van het kasteel halverwege aan het Water/de Waterstraat, zijn er volgens oudere auteurs wallen van grond met een houten pallissade met enkele poorten rond het dorp geweest die enige bescherming boden. Van een echte stadsmuur met stenen poortgebouwen was geen sprake, behalve de stenen poort aan de Waterstraat, die bij het kasteel hoorde, en waar een poortwachter waakte. De dorpsgracht van Rozenhofje via de Markt naar Paerdebroek, die enkele oude auteurs noemen, en die op oude kaarten te zien is, zou dan eindigen in Paardenbroek/Eerselen. Enkele aarden wallen en wat slagbomen/valders overtuigen wel. Een pallisade met hout en enkele houten poorten hier en daar eventueel ook een Veldpoort en een Boschpoort en een Vloat/Waterpoort.
Het is waarschijnlijk dat op de plaats van het kasteel en rond de Markt en aan de Vloat al een of meerdere oude boerderijen en huizen stonden met daarnaast boerderijen van leengoederen in de omgeving van het dorp. De pachtboerderijen s’Grevenhof, de Steylhof (van ridder leenman Willem Kolbe/Kolve aan de Vloat nabij Sint Joost), de Bongardshof met het woonhuis de Bight, boerderij het Duijfhuis, en de leengoederen de Lylaersshof, ingen Ouwen en opgen Dielgart, en Kloosterhof In St Joost hebben directe verbinding met onder andere taken voor het kasteel (of voorlopers zoals een motte) voor de voedselvoorziening van de bewoners met granen (koren, gerst, spelt, tarwe en haver), en hennep en vlas, vlees, vis en wild, olie en was, kruiden, honing en groenten etc. en de voervoorziening (groenvoer, hooi en stro en haver ) voor de paarden en het pluimvee, en voor het leveren van paarden op ingen Ouwen (waar ook de stier ‘van de Heer’ was ondergebracht; ook een beer moest door de Heer op een boerderij worden geregeld) en brandstof turfstrooisel en stookhout voor de haarden, en hout om te bouwen zoals een zaagmolen voor balken en planken voor ‘tymmeringe’ en verbouwingen. In het water rond Montfort in de moerassen, en in de bossen en heidevelden was er vis en wild met turf en hout, maar ook kruiden en struiken voor de ingedienten voor de gruit en de wilde vruchten. Hand en spandiensten enkele dagen per jaar hoorden er ook bij als rudimenten van een tijdperk van horigheid voor 1400. Oude jaarrekeningen van Ambt Montfort in die periode getuigen hier steeds van.
De naam Montfort duikt op in twee akten van 4 augustus en 12 december 1277, waarin Hendrick van Gelre als heer van Montfort zijn burcht en alle bezittingen onder voorbehoud van levenslang vruchtgebruik schenkt aan zijn neef graaf Reinald van Gelre. Hendrik had zoals dar een bisschop betaamt in Luik of Cölln, een administratie opgezet voor betalingen en voor rechtspraak. De medewerkers (notarii/schrijvers) administreerden de dorpen en boerderijen, in een zogenaamd honthuis op het kasteel. Honthuizen kwamen in bisschoppelijke administratieve diensten vaker voor am Rhein en aan de Maas/Loon. De burcht heeft vier torens, een poort en kasteelmuren en grachten. De Vloat is omgelegd en het water wordt opgestuwd. De boerderijen s’Gravenhof en Kloosterhof in Sint Joost woren gesticht ter ondersteuning van het kasteel.
Volgens deze akten behoorden de nederzettingen Nieuwstad (voorheen Helsene of Elsene), Linne, Vlodrop, Roosteren, Susteren, Echt en Havert, Posterholt en Odilienberg deel uit van Hendrik’s heerlijkheid. Het Peterklooster van St Odiliënberg heeft dan al meer dan 20 bezittingen in de regio vooral boerderijen op de betere gronden van Maas en Roer in Berg, en in het dorp Hoembergen, Vlodrop/Posterholt, Melick en Swalmen. Een aantal andere bezittingen worden verworven van de heer van Heinsberg of met hem geruild (Gulik, met bezittingen tot aan de Maas) en de heer van Merum vooral in Linne en Sint Odiliënberg. De heer van Merum was een belangrijk adviseur en dienaar van Gelre en van Gulik/Heinsberg, en hij trad vaak op als getuige of vrund. Kort na de bouw van het kasteel Montfort zijn er al afspraken gemaakt met Gulik over de waterinlaat vanuit de Kitschbach in de Vlootbeek in Posterholt en over een stuwdam in de verlegde Vlootbeek door doorgraven van het middenterras voor Reigelsbroek met de aanleg van een watermolen, die rond 1550 is opgeheven vanwege nieuwe keuzen van waterbeheer en ontginningen als het kasteel zijn functie als vesting verliest.
In 1276 werden Susteren en Dieteren door Hendrik aan zijn nicht Philipa geschonken bij haar huwelijk met Walram van Valkenburg. Later bleek dit problemen op te leveren voor de positie van het bosgebied Havert (en het grote dorp Echt) dat een conflict werd tussen Theodoric van Heinsberg en Gelre/de eigenzinnige drossaard Sibertus van Be(e)ke van de Heerlijkeid Montfort. In de overdrachtsacte van de heerlijkheid Montfort van Hendrik aan Reinoud van Gelre worden de namen van de borgmannen genoemd die vertrouwelingen van de heer waren als ridder, leenman en of als ambtman/drost. De namen van deze families vinden we later weer terug als bestuurder of leenman in akten van het dan gevormde Ambt Montfort.
In de inventaris van de archieven der gemeente Montfort 1493 (1377-1937) meldt W. van Mulken op pagina 7 dat in een oude rekening van het Graafschap Gelre uit 1294-1295 voor het eerst wordt vernomen over de plaats Montfort, genaamd oppodium Montfort, dat inhoudt dat er een versterkte plaats is met zekere stadsrechten. (Maastricht 1985). In oude akten wordt Montfort vaak geschreven als Monfort en als Monphort.
Rond 1344 is er sprake van het Ambt Montfort met een drossz in onzen lande van Montfort ende van Ruremunde. Uit de oudste bewaarde jaarrekening van het graafschap Gelre 1294-1295 blijkt dat de heerlijkheid kort na de dood van Hendrik is opgegaan in een drostambt van Gelre onder drost van Baarsdonk. Daarnaast was er nog tot 1300 gedoe over de erkenning tussen de erfgenaam Reinoud van Gelre en zijn tante Margaretha van Gelre en haar zoon Gerard van Gulik.
De boerderijen Opgen Ouwen, Lylaershof , ingen Doeves en opgen Dielgart behoren tot de oude leengoederen van Ambt Montfort en het feit dat een deel van Opgen Ouwen (Groot Ouwen, dat ook paarden voor de hertog en drost van Myrlar fokte en trainde) in Echt gelegen was en ingen Lylaer in Linne op de Linnerheide. De bewoners/pachters van deze leengoederen rekenden zich veelal tot de parochie Montfort evenals de boerderijen ingen Dielgaert in Echt en Opgen Hobert, het oude Merumse leengoed in Linne. Mogelijk is ingen Dielgart met 2 nieuwe boerderijen rond 1350 de voortzetting van het oude Gulikse leengoed Dielgart of Bolleberg, een boerderij met een motte van rond 950. We gaan ervan uit dat er in de kern van het dorp Montfort met de Beck, resp. de Dijk, het Rozenhofke, de Kerkstraat, de Zandstraat en het Vaere, altijd een aantal kleinere boerderijen in bedrijf zijn geweest maar dan in particulier of familiair eigendom. Als men geen leengoed kon heuren werd op het ouderlijke bedrijf geboerd.
Leengoederen waren van de hertog van Gelre of van mannen- en vrouwenkloosters in Berg en in Roermond, die via schenkingen en legaten zouden bidden voor zielenheil der schenkers. Vanuit Ambt Montfort kon men in de gehele regio van Ambt Montfort een (erf)leengoed heuren resp. in latere tijden een pachtboerderij pachten bijv. in een nieuwe pachtconstructie: de halfe-pacht. Het proces van omzetting van een (erf)leengoed naar pachtboerderij nam meer dan een eeuw in beslag. Familieleden van Winand van Poll deden dat bij Opgen Ouwen in Montfort en Berg, en in Linne met boerderij Ingen Lyllaer in het Linnerveld bij Peter van Poll en Visschersdijk in de Maasuiterwaarden bij Jan van Poll. Halfepacht kwam voor bij de Voorhof bij het kasteel Montfort en bij de nieuwe pachtboerderijen op het Rozendaal na 1650.
Borgmannen op het kasteel (naar Fedor Coenen)
Bij het einde van de middeleeuwen waren en ridders die de heer bijstaan in tijd van oorlog en onrust. In het dagelijks leven zijn zij leenheer op een leengoed en ze zijn heer als ridder. Zij staan borg om bij nood een leger van ridders te vormen en dat verklaart hun naam als borgman. Ze hebben voldoende middelen en achterban beschikbaar om hun leengoed tijdelijk te verlaten. Er was dus op hun leengoed personeel/een boerenfamilie die het bedrijf gaande kon houden bij hun afwezigheid. De ridders behoren tot de vertrouwelingen van de Graaf van Gelre. Zij zijn leenmannen van leengoederen die met een paard resp. harnas en wapens en voldoende middelen om de heer te dienen in de oorlog. Bij onrust verzamelen zij zich op het kasteel om de heer bij te staan met paard en zwaard en zij adviseren en ondersteunen de graaf van Gelre met raad en daad bij de bestuurlijke taken. Deze ridders kunnen lezen en schrijven en hebben al bestuurlijke competenties. Vandaar dat de namen van de borgmannen in veel akten voorkomen als getuige of als adviseur van de graaf van Gelre resp. als lid van de leenkamer van leengoederen of als deel-opsteller van de jaarrekening van het Ambt Montfort.
De borgmannen waren Tilmannus van Schinnen, die bekend stond als de beste ridder en die advieswerk deed bij conflicten zoals het bosgebied Havert, en die de familienaam van Moefort en van Monfort en van (het huis) Montfort ging voeren. Hun naam duikt later ook op in het land van Gulik in Daelenbroek en als drost van Geldern. Een tweede borgman was Adam van Undereyke, die adviseerde bij een verpanding van Wassenberg aan de bisschop van Keulen en die de heerlijkheid Beke in bezit mag houden. De borgman van Karken getuigt in Heinsberg en is drossaard in Wassenberg in 1262 en hij heeft in 1263 leengoed Paerle/Pardelare in bezit. Deze familie ging zich van Vlodrop noemen zoals bij Reynerus van Vlodrop, wiens dochter huwde met de drossaard Sibertus van Beke. De familie noemde zich ook wel eens van Vlodrop alias Slabbart, dictus Slabbard. De familieleden werden erfvoogd (bewaker van grafelijke rechten in de stad en voorstad) van Roermond en drost van Montfort. De volgende borgman was Gerardus van Utwick, die leenman was van leengoed Overen in Berg. Ook zijn zoon Godefridus van Utwick is leenman op Overen in St Odilienberg, waarnaar zijn volgelingen zich zijn gaan noemen. Een dochter van Gerardus van Utwick was gehuwd met de Syzo van Beke, zoon van Sibertus van Beke, de drossaard. De vijfde borgman was Rutger van Beggendorp, de vader van Bernard van Beggendorp die voor 1351 voogd van Roermond was. Ook Adolf van Scherne moest als leenheer met gevouwem handen leenhulde brengen aan de nieuwe eigenaar Graaf Reinoud van Gelre en beloven te waken over het kasteel en de overige rechten en bezittingen, maar hij wordt niet genoemd als borgman. Op het kasteel voerden de borgmannen als ridder het bevel over de knapen, lansknechten, boogschutters en andere manschappen, een gezelschap dat in oorlogstijd flink kon aanzwellen als ridders en knapen van verre uit ander kwartieren van Gelre kwamen helpen verdedigen.
Volgens de overdrachtsakte waren er 5 borgmannen met paard, harnas en zwaard, en de volgende manschappen op het kasteel totaal 16 man, steenwerper Johannes (achternaam onbekend) en zijn zoon, 2 poortwachters, 2 torenwachters, en 5 boogschutters. Het keukenpersoneel en de bestuurlijk administratieve personeelsleden worden niet genoemd. In latere tijden komen er in die laatste categorie nog een 15-tal mensen bij als het Ambt Montfort in volledig dagelijks bedrijf is.
Met de komst van het personeel van het kasteel en hun gezinnen kwamen er extra inwoners naar de vlek Montfort. De activiteiten op en rond het kasteel genereerden werk voor derden. In de wijde omgeving kwamen helpende handen jaarlijks reparaties en vernieuwingen uitvoeren op het kasteel, aan het dak met leien en met stro, de poorten en het beslag en de muren en wanden en op de boerderijen en de molens in Ambt Montfort. Dat bracht werk, werkvolk, materiaal, eten en drinken en huisvesting en soms kost met zich mee. Een timmerman en metselaar bij de hand, een slager en kleermaker in de buurt dat hoort erbij. En allemaal fourageren en volk onderbrengen voor de nacht. Paarden, koeien en kippen vragen voer. Een stroom van bouwmaterialen is nodig en een stroom van voedsel en drank kwam op gang. Behalve de boeren die er al waren in de vlek Montfort en Linne en op de leengoederen zien we dus extra groei van inwoners in de dienstverlening van schrijvers en boogschutter tot bakkers, bierbrouwers en koks. In Hoofdstuk 7 gaven we inzicht in de activiteiten rond het Kasteel Montfort. En dan worden er nog een aantal boerderijen bijgebouwd als pachtboerderij: s’Grevenhof, Gendoeves en later de vernieuwde Ward/Waerd en dan zijn er nog een 60-tal leengoederen in ambt Montfort.
De komst van de Hertog en zijn gevolg vergde een enorme logistieke organisatie. Zoiets lezen we ook als er oorlog uitbreekt rond 1400: Een komen en gaan van ridders en knechten incl. gevangenen maar ook van overnachtingen, eten en drinken en karrenvrachten brood, boter, wijn, vlees, vis etc.. en voer voor de paarden. Werk zat en dat vergt volk mede uit het dorpen en de stad Roermond.
Bij het opstellen van de jaarrekening van de tweede/derde drost van Ambt Montfort in 1294-1295, door Sibertus van Beke, die de regio Roermond, Beesel en de steden Erkelenz en Virschen voor zijn rekening neemt, maken enkele ambtmannen in de regio deelrekeningen op. Hun namen zijn : Johannes Kamb, Ruremunde, Arnoldus van Nieuwstadt Novo opido en Havert, Waltgerus van Echt/Eght en Sanct Judoci, en Wilhelmus Kolbe/Kolve. . De laatste maakt de deelrekening op over Lynne, Montfort, Berge, Hoynberg (Hoembergen), Vlodrop en Posterholt.
We zien bij de borgmannen de evolutie. van ridder/leenman naar bestuurder/ambtenaar in de loop van de tijd beginnen. Adelijke personen met beperkt kapitaal, horigen, grond en bezittingen zoals een versterkt woonhuis of kasteel, stellen zich ten dienste van de graaf van Gelre (die steeds machtiger werd) en worden drost. scholtis of ambtenaar in een van zijn ambten. Slechts enkele adelijke families zijn ‘grafelijk’ en sterk genoeg om te gaan behoren tot de bannerheren, die adviseur van de graaf/hertog worden en die relatief autonoom hun machtsgebied mogen besturen. Zie voor meer informatie het artikel Fedor Coenen, Roerstreek 2001, Montfort aan het eind van de 13e eeuw van heerlijkheid naar drostambt, en het boek van dr. L. Meihuizen over de jaarrekening Gelre.
Het boek Jaarrekening 1294-1295 van Gelre van Meihuizen Dr. L.S. Meihuizen promoveerde in 1953 bij de UvA op het proefschrift: De rekening betreffende het Graafschap Gelre 1294-1295, 139 blz, geschreven in Latijn. Het betreft alle ambten van de kwartieren Gelre. Meihuizen laat zien dat de voorloper van het Ambt Montfort reeds in 1277 werd gevormd en dat het Ambt een rol vormde in de bestuurlijke ontwikkeling van Gelre en de positionering van drosten, rentmeesters en scholtissen. Ambten waren in ontwikkeling uit heerlijkheden, voogdijen, burggraafregio’s en sluiterambten. De Heer van Wassenberg/Gelre ontwikkelde zich vanaf 1100 als een regionale heer, die allodiale goederen en leengoederen bezat in de regio Wassenberg/Heinsberg, in Midden Limburg en in Geldern/Pont en bezittingen op de Veluwe resp. in de Betuwe en rond Zutphen e.o. Het opkomende Gelre maakte binnen het HRR gebruik van de tanende macht van Bisschoppen van Utrecht, resp. Keulen en Luik in het gebied naast de buren het Hertogdom Brabant en de graafschap Gulik, dat vaak met Gelre verbonden was. De claim op het graafschap Limbourg werd Gelre bijna fataal omdat Brabant dit graafschap Limbourg om economische redenen claimde als handelsverbinding naar de Rijn en de stad Keulen. De pandschap op Gelre door schoonvader Guido/Gwijde van Vlaanderen, werd uiteindelijk een wurgende greep op Gelre en na een klaagschrift werd de pandschap, ondersteund door voormalig vijand Brabant!, opgeheven. De graaf zat gevangen, vele ridders en vertrouwelingen waren gedood in de slag van Woeringen/Worringen. Het hertogdom Limbourg. dat bestond uit een aantal thans Zuid-Limburgse dorpen en het Land van Herve en het Land van Dalem etc, was verloren voor Gelre en de schulden stapelden zich op. Meihuizen geeft een uitstekende samenvatting van die ontwikkelingen rond Guido/Gwijde van Vlaanderen, die zelf in de greep van Frankrijk geraakte, en hij licht de origineel in het Latijn gestelde Jaarrekening 1294-1295 inhoudelijk toe. Duidelijk wordt dat Lambertus, de kapelaan van Margaretha van Gelre, en zijn rechterhand Wolterus Ronne, baljuw van Kortrijk een flinke afdruk nalaten van Vlaanderen visie op administreren. En ze eten ook goed uit de ruif van Gelre, De ontwikkeling van het drostschap, het rentmeestersambt en de functie van scholtis en schrijvers/notarii wordt werkende weg duidelijker in Gelre , mede onder invloed van Vlaanderen. Opvallend is dat Gelre pas na een klachtschrift van de graaf na 5 jaar terugvalt aan de graaf van Gelre als hij zijn schulden bij Gwijde van Vlaandern afbetaald heeft, en steun krijgt van voormalige vijanden zoals de Hertog van Brabant etc.
Het ambt Montfort in wording werd als eerste genoemd, en had militair resp. financieël en economisch een aanzienlijke betekenis. De graaf van Gelre was bezig met een politieke opmars. Het kasteel vormde de verdediging van de zuidelijke en gevaarlijke flank van Gelre en de drosten waren militait, ridder en bestuurder. Meihuizen noemt Everaart van Baarsdunck als eerste drost gedurende 12 jaar, en Gerard van Kriekenbeek als tweede drost gedurende 11 dienstjaren, dan volgt Sibertus van Beecke, die ook in de jaren van de verpanding van Vlaanderen en de Jaarrekening 1294-1295 als drost actief was. (Nazaten van van Beec blijven als heurder of schepen opduiken: Syzo 1313 en 1314, en Willem 1326 en 1320, en Dideric van Beek, drost Ambt Montfort 1360). Als vierde drost volgt Johan van Eijll/Eijle, die stamt uit de regio Venlo/Kriekenbeek van het Overkwartier.
Roermond, sinds 1232 een stad, wordt beschreven bij Ambr Montfort en Venlo, dat om onduidelijke reden pas formeel stadsrechten krijgt in 1343 ondanks zijn handel op de Roer en Maas en zijn stedelijke ontwikkeling, is apart beschreven naast Ambt Crikenbeck. Roermond en Venlo worden een stad met een eigen bestuur en eigen rechten. De tekst in het Latijn opent met (Ambt) Montfort van dapifer Siberti de Beke en daarna volgt Kessel en Rode (Venray), Crikenbeck, Geldern, de landerijen Vorst (Grubbenvors) etc. Onder Ambt Montfort worden de dorpen en steden genoemd Havart, Eght, Montfort, Vlodrop, Posterholt, Berge, Lynne, Geitstappe?, Heynberg, Suartbruch, Ruremunde, Assele, Elmpt, Tigelen, Meleke, Vorste, en Erkelent, En verderop Sualmen, Besel, Bremith, Braght, en Virschen.
Als leenmanen worden genoemd Woltero Ronne (de Vlaamsche drost/toezichthouder), Waltgero de Eghr, Wilhelmo dict Kolve/Kolbe. Op blz. 8 worden onder Pheodatis in castro genoemd de ridders Domino de Schinne, de commandant, en in afnemende beloning in Marken domine de Undereyke, Syzoni de Kerricke, Gerardo de Slabbart, Gerardo de Utwich, Johann en zoon steenslingeraars of boogschieters, 2 poortwachters zonder naam, 2 torenwachters, en 5 wachters. Verderop wordt Tutgero van Betgendorp, ridder en voogd van Roermond, en Sibertus (van Beke) de drost van (Ambt) Montfort met in Novum Opidium (Roermond) Phylippi de Bruke, domini Lamberti Capellani ( de kapelaan van Margaretha van Gelre), Wolteri Ronne (de Vlaming) Theodorus van Cruchten en Rutgeri de Wickerode. Bij de tol en het geleid worden bijna 20 namen genoemd meestal voornamen en dan van een dorp. Johannes Kamb ‘da pacto conductus tere et aqua’ wordt in Roermond genoemd. Per deel-ambt worden per gemeente en gehucht malders graan of kapoenen en kippen betaald aan de ridders die de jaarrekening opmaken: Wilhelm Kolve in officio Lynne, Berge, Montfort, Hoembergen en Lerop, Vlodrop en Posterholt. Namen van boeren, zelfs voornamen worden niet genoemd, maar als er namen worden genoemd zijn het hulders van buiten het dorp.
Het boek van Meihuizen is in 2021 bestudeerd om meer te weten van de geschiedenis van het dorp Montfort resp. het Ambt Montfort in ontwikkeling en van het belastingheffen in die tijd. Als nevenvangst is gekeken naar van Poll’s in de regio Montfort maar die zijn niet gevonden maar dat zegt niet veel. Familienamen worden in de dorpen nauwelijks genoemd en in deze jaarrekening ook geen voornamen. De schatheffer/burgemeester (of Wilhem Kolbe, ridder) inde blijkbaar de belasting/bede per dorp en droeg het geld/het graan af als opsteller van de deelrekening van het ambt. Namen van individuele inwoners worden niet genoemd in de dorpen. Als er al van Pol’s waren dan blijven die dus onder de administratieve radar in het Ambt Montfort. Het boek meldt slechts 2 keer Polle: 1 keer bij Johanni de Polle die 58 malder haver betaalt in Maas en Waal, en Wouter Gherit een ambtenaar/rentmeester van Gelre, uit het bastaardgeslacht Uten Polle van de heren van Woerden.
Het dorp en omgeving
Het gebied achter het latere kasteel tot en met de ‘Diekestraat’ maakt deel uit van het terras van Sint Joost dat in de vorm van een hoefijzer rond Eerselen ligt, vanaf de Galgeberg en het kasteel via de Diekestroat en de Kamp en de Beck en de Markt langs Vaere en Zandstraat, de Beanj met de Viehestraat, de Schoorwinkel en Groenschebos langs het grote Broek tot de uitstromende Vlootbeek bij de oude waterstuw met watermolen, die het water in heel Eerselen en Grote Broek kunstmatig verder opstuwde. Montfort is dus een dorp op een terras aan de rand van moerassen van de Vlootbeek en de later gegraven Putbeek met opgestuwd water uit het hogere Rijnterras. Het landschapsterras aan de rand van Eerselen maakte oude bewoning met akkerbouw en beweiding nabij het moeras als vanouds mogelijk. Je kon er vissen vangen in het Boartmeer en in de Luif, vee laten weiden in en nabij Eerselen en het Grote Broek, hout halen en jagen in de Herenbos, Montforterwald en de heide exploiteren en bijen houden jagen op wild en in met vee en met rischsteken/heidestrooisel een gemengd bedrijf met een areaal akkerland in stand houden.
Hannes Kempkens noemt: Kitschbacher molen (nog net in Duitsland), de tijdelijke molen nabij Annendaal/Esbroek, de molen bij de styl bij Huysbongerdweg/Reigersbroek, en de Linnermolen aanvanklijk watermolen later windmolen. Blijkbaar was bij Hannes nog niet bekend dat Gelre en Gulik al rond 1300 (en ook later) afspraken hadden gemaakt over hoeveel water er vanuit de Kitschbach wordt ingelaten in de Vloatbeek via een overstort, en het feit dat de Vloatbeek na het verlaten van Montfort ergens diffuus verdween bij de Boormoar in het Grotebroek en uiteindelijk ergens mede water aanvoerde naar het Reigersbroek en het broek bij Schrevenhof en de Vurensbeek, en dat de latere loop van de Vloatbeek in derd instantie, verder in rechte lijn naar Linne is uitgegraven onder de militair en pandhouder/ drost en generaal Hendrik van den Berg.
De Vloat en de Gracht
Als we de door mensen gegraven doorsteek van het terras nabij Huisbongerdweg en Reigersbroek nabij de camping Montfort en het woonhuis met tuinderij van Ton Zeelen, nader bekijken zien we bij de doorsteek naar de brug een gegraven talud van de beek (inmiddels een stenen talud) door het middenterras en de zandverstuivingen. Links werd een Vloat gegraven naar Sint Joost achter Schrevenhof en het Broekske door naar de Vuelensbeek bij de Steil. De gracht door Reigersbroek bestond voor 1630 niet behalve enig voorwerk en veenwinning van de drost Hendrik van den Berg en zijn soldaten van rond 1630. De verder gegraven Vloat sloeg bij Ton Zeelen voordat winning van het veen van Reigersbroek plaatsvond, sinds 1650 linksaf richting Schrevenhofsbroekske naar Sint Joost. De talud was dus volledig anders dan nu. De Gracht is later dwars door het Reigersbroek gegraven met de schop en de kruiwagen en vanuit Linne door het Craeveld gegraven in opdracht van de rentmeester Lindtgens en zijn ingenieur. De Gracht is rond 1895 verbreed en verdiept door het waterschap toen de Vuelensbeek en de Krombeek wegens wateroverlast in het voorjaar werden ontdaan van het extra water van de Vloat naar Sint Joost. De Vloat had dus tijdelijk twee waterstromen: de Gracht en de Vloat naar Sint Joost, die daar Krombeek heette. Er was daar een Steil bij Sint Joost, van Gelre van rond 1290, waar die oude/nieuwe Vloat samenstroomde met de Vuelensbeek. Die Vuelensbeek stroomde toen via (Bracht)Beek als tak Krombeek naar de Maas en een tak Vuelensbeek nabij Reigersbroek.
Het talud van de Gracht van de Vloatbeek is dus ook gegraven zijn net als de Putbeek en de Pepinusbeek door het Middenterras bij de Beanj. Het nieuwe trace van de Vuelensbeek naar Reigersbroek door een stukje oude loop Vloat is gegraven rond 1895. In wezen is zelfs het trace van de Vloatbeek bij de Dijk resp. ‘t Water en bij het kasteel en de Voorhof meermaals op de schop gegaan maar dat is niet precies vastgelegd of beschreven door Gelre of door de gemeente Montfort. De styl/steyl/steil of stuw van Hannes Kempkens (Steil van Sint Joost van na 1260) was vooral een regelmechaniek om waterkracht te benutten en om de waterstand te reguleren/verhogen in de moerassen aan de Oost- en de Zuidkant van het kasteel. Volgens Fedor Coenen is de steil in de Vloat achter Schrevenkof afgebroken onder drost Hartrart Spee/Spede en rentmeester Gerard Lindtgens, die toen onder het pandschap van Hendrik van den Berg zijn inzichten wilden realiseren om rondom Montfort, Beek/Maasbracht en Putbroek/Echt allerlei moerassen droog te gaan leggen en er werd alvast begonnen met de gracht als deel van het nieuwe Vloatbeeksysteem te graven door het Reigersbroek. De steil, die achterstallig was in onderhoud, was overbodig geworden. De positie van de steil bij Sint Joost lag bij de Vuelensbeek, die via via water van de Vloat uit Eerselen en Grote Broek afvoerde. Als de stuw of steil verder weg zou liggen in het veen van het Reigersbroek viel er niks te stuwen omdat het water langs de stuw zou lopen in het broek.
Na 1600 was het kasteel als burcht niet meer in bedrijf. Het werd een woon-werkkasteel en het prachtige bouwwerk van de burcht werd in meerdere fasen van sloop bijna volledig gesloopt omdat de Heren, die ver weg woonden, zich niet identificeerden met het machtig bolwerk dat historisch en cultureel belangrijk was. Maar toch werd het gesloopt voor een habbekrats. Zo ging dat in die tijd toen Ambt Montfort/Limburg en zelfs Gelre nog een wingewest was in Nederland. Net voor 1800 was bijna alles gesloopt op de fundamenten na en enkele weerbarstige delen van hoektorens. Toen er geen burcht meer nodig was, kon het waterpeil omlaag en kon de turfwinning en de droogleggen van de moerasssen rondom Montfort beginnen. Maar dat duurde nog wel even. Er kwam zo meer landbouwgrond ter beschikking en dus werden er rond 1660 3 pachtboerderijen gebouwd en verpacht door de rentmeester Lindtgens (van Spanje/Zuidelijke Nederlanden). De derde was gelegen op Lilbosch in Pey/Echt. Aanvankelijk bleven de ontginningen klein van omvang maar na 1880 ging de vaart erin en kwamen er honderden hectares onder de ploeg en de schop nadat de Putbeek en de Pepinusbeek waren gegraven. Veengebieden werden na ploegen en bekalken na haverteelt weideland en heidevelden werden beplant met bomen, Zie tevens het artikel Hannes Kempkens 1977, en ontginner en boer Dominicus van Ophoven en de Peel verderop in dit hoofdstuk.
De rekening van de Graafschap Gelre uit 1294-1295, het proefschrift van Dr. L.S.Meihuizen uit het jaar 1953, leert ons dat het Ambt Montfort in wording belangrijk was onder de eerste drosten: Everard van Baarsdonk/Baarsdunk, resp. Hendrik van Kriekenbeek, drost Siegbert van Beke/Beec en dan Johann van Eyll/Eyle. Van Kriekenbeek (later van Barle) was een adelijke grafelijke familie uit Venlo/Kriekenbeek, van Beeke kwam als ridder uit Beek nabij Sittard, en Johan van Eyl/Eyle uit de buurt van Wachtendonk of Geldern. De families blijven als voormalige adelijke of ridders bestuurderen leveren aan Gelre. Van Baardunk gaf leiding aan de Heerlijkheid/Ambt in wording direct na Hendrik van Gelre en zette administratieve en juridische werkwijzen van de voormalige bisschop voort zoals het ‘honthuis’ om betalingen en rechtspraak te continueren. Notarii/schrijver en ontvanger belasting waren de voorlopers van de latere scholtis en rentmeester.
Tevens wordt duidelijk dat de Mark in het Overkwartier de gangbare munt was, en de Pond in de andere Gelre kwartieren. Het HRR voerde een beleid om de waarde van de munt Mark bijv. onder de buurhertogdommen in waarde te stabiliseren zodat munten gegarandeerd uitwisselbaar waren.
Het artikel van Hannes Kempkens: Het Huis van Montfort, Roersteek 1976 gaat in op de historie van Huis Montfort. Kempkens verwijst naar dr. L.M. Meihuizen voor de Jaarrekening Graafschap Gelre 1294-1295 en naar de bouwrekening en het bouwverslag van bouwwerkzaamheden borght Montfort van 1343-1344 van de hand van Gerard Herwich. Onder Reinaut van Gelre werd in 1343 en 1344 een stuk uit het oude kasteel gehakt. Het oude kasteel met vier torens met zijmuren en een poort en mogelijk met vakwerkgebouwen en houten gebouwen als woonverblijf, wordt vernieuwd en uitgebreid. Er kwam een nieuwe toren (Tour a bec, de Grauwe toren) bij en de NoordWest toren werd verbouwd tot poortgebouw met ophaalbrug. De muren worden versterkt en opgehoogd en het hoofdgebouw (voor hertog en drost) wordt op de Noordflank gebouwd met de realisatie van dienstgebouwen voor de rentmeester en scholtis, Kelders en een nieuwe keuken resp. brouwerij en bakkerij worden gebouwd evenals stallen en een koetshuis. De boerderij de Bight/Bongardshof wordt vernieuwd en de poorten worden uitgebreid bij de voorhof en er komt een poortgebouw (in 1415 of in 1433?) aan het Water in de Waterstaart van het dorp Montfort dat een opgeknapte kerk krijgt omdat het een eigen parochie wordt. Het kasteel is uitgebouwd tot kasteel/burgt en tot bestuurscentrum nieuwe stijl. De gebouwen van de drost en de rentmeester en scholtis zijn van Namense steen, mergelblokken en handvorm gebakken stenen uit de veldovens, en er zijn leiendaken. De keuken resp. stallen en het koetshuis is nog strogedekt. Er is na voorwerk in 1342 twee keer een half jaar gebouwd met in 1343 100 man en in 1344 ongeveer 50 man. Het personeel op het vernieuwde kasteel en bestuurscentru wordt bijna verdubbeld. Tussen 1535 en 1540 is het kasteel verder uitgebreid met fortificaties door generaal Maarten van Rossum. Het kasteel was toen maximaal geoutillerd en moet er schitterend zijn geweest. De volle sterkte was echter te laat. De oorlogvoering wijzigde en met kanonnen kon elk muur stuk. Dat is in Montfort niet beproefd. Na brand mogelijk veroorzaakt door ‘die van Roermond’ter voorkoming van een belegering, was het kasteel een puinhoop, die maar tendele is hersteld. Karel V had het kasteel niet meer nodig voor de verdediging der Nederlanden want hij was al overal de baas. Voor legers in het HRR huurde Karel troepen in. Voor precieze informatie verwijzen we gaarne naar de genoemde artikelen en boeken van Gerard Venner, resp. Fedor Coenen, Hannes Kempkens en van Gentenaar en Hupperetz en over de Jaarrekeningen van Gelre en van Ambt Montfort.
Ook de drost Wamboys van Brempt liet Jaarrekeningen na die het belang van Ambt Montfort aangeeft in oorlogstijd 1397-1399. We zijn op de zoektocht naar oude van Poll’s (Hannes Polle boer en stroleverancier, en Durick van Poll van ingen Lyllaer die eikenhoutstammetjes opkoopt) in die jaarrekening Ambt Montfort al uitvoerig ingegaan in Hoofdstuk 7 Resultaten Jaarrekeningen Ambt Montfort 1397-1399.
Onder het huidige kasteel zijn resten gevonden die duiden op mogelijk een nog ouder bouwwerk van een boerderij of versterking. Er zijn bij de opgravingen van de kelders ook paalgaten te zien mogelijk van steigers van de bouw van het kasteel. Bij de bouw van het kasteel en gedurende de twee grote verbouwingen en versterkingen met mergelblokken en natuursteen en ter plekke geproduceerde baksteen in 1342-1343 en 1535, zijn er veel vaklui en plaatselijke krachten aangetrokken om hout te kappen, stenen te bakken, natuursteen te kappen, muren, plafonds en bogen te metselen, balken en planken zagen en ‘tymmeringe’ uitvoeren, dakbedekking aanbrengen, smeedwerk en de afwerking te realiseren. Er zijn gravers aangesteld voor kelders, funderingen, grachten en twee visvijvers, waarvan een achter het kasteel en een grotere visvijver in Putbroek. De meeste vaklui, toezichthouders en de architect en de financieel rapporteur, kwamen van buiten de regio maar veel handwerk, ondersteuning en transport zal met plaatselijke krachten zijn uitgevoerd.
Het artikel van Gentenaar en Hupperetz 18 blz. uit 1996 : Personeel en werkzaamheden op kasteel Montfort in 1343-1344 en 1397 en 1399 gaat uitvoerig in op de verbouwing van het kasteel en op de inzet van personeel bij de bouw en daarna bij het kasteel in bedrijf. Gentenaar gaat in op personeel dat directie voert of financien beheert, daarna op leidinggevenden zoals de architect Jan van Utrecht/Jan ‘van de dom’, de opzichter Jan van Wicrade (een plaats nabij Erkelenz), en de uit steden afkomstige uitvoerende meesters vaklui metselaar en steenhouwer, timmerman en uit de regio houtzager, leemplekker/stroman dak en lemen en stro muren, en de tyghelaar/steenbakker, en verder houthakkers, en gravers en dragers. Tot slot zijn de uitvoerders van los werk aan de beurt zoals transporteurs, turfstekers en dragers turf en vervoerders hout, mergel, kalk en cement, bakstenen en bouwmateriaal. In het bouwverslag van 89 blz. worden namen en soms alleen voornamen genoemd van uitvoerend personeel dat vooral uit de buurt komt en dus ook uit Montfort. Van verre kwamen veel leidinggevenden bij de bouw. Er worden 51 plaatsnamen genoemd uit Gelre, Brabant, Vlaanderen, Gulik, Brugge en Holland. Het betreft loonlijsten van metselaars , timmerlui, houtzagers, houthakkers, oppermannen, plekkers, gravers, sjouwers, transporteurs, steenbakkers/tighelaars, dakdekkers lei en stro, etc. Montfort wordt niet genoemd als plaats. Echter, plaatselijke medewerkers, dagloners, transporteurs werden alleen met hun voornaam en hun taak geduid. Mogelijk moesten er ook herendienst worden verricht door inwoners van Montfort zoals we zien bij hooiwerkzaamheden en hooitransporten voor het Ambt Montfort. Veel arbeiders heten Henne, Henneken, Heine, Heincke, Hendt/Winand, Didde, Gerart, Gobel, Sybe, Hanne, Jan of Johan, Herman, Peter, Piere, Didderic, Mathie, Gyselbrecht/Gyseler, Neude, Jacob, Rutger, Martijn, Kimmel, Tant?, Reinken, Rimpagen , Godeken, Gelis, Simon, Neude en ??. We zullen de tekst Bijlage bouwrekening in Arnhem over lonen nog vlooien op familienamen in Montfort onder andere van Pol/Poll/Polle voor zover we er wijs uit worden.
Overigens meldt Fedor Coenen op pagina 38 in Bouwhistorie Kasteel Montfort dat in de jaarrekening 1442-1443 van Ambt Montfort, Johan Gollen regelmatig ganzen en kippen levert op het kasteel Montfort en Peter Molliart levert wijn.
Hypothese: Mogelijk is deze Johan Gollen een Johan Polle/van Polle(n) zoals we die kennen in de Jaarrekening 1397-1399 van Ambt Montfort, als hij Hanne Polle stro op maat levert voor de renovatie van de keuken van het kasteel. Johan Gollen/Pollen en de oudere Hanne Polle waren beide boer in of nabij Montfort. In oud handschrift is een p resp. g of b soms moeilijk te onderscheiden.
Betalingen van grote bedragen voor materialen van de verbouwing vinden plaats in Marken en Ponden. Een pond was 1,6 Mark. Marken waren volgens opdracht van de keizer HRR uitwisselbaar in Gelre, Gulik en Kleef etc. Marken waren am Rhein en in het Overkwartier belangrijk als betaalmiddel. In overige kwartieren van Gelre en in Brabant en Utrecht werden ponden gebruikt, Lonen betaalde kapelaan Gerard Herwich wekelijk of tweewekelijks uit in schellingen en penningen *(solidus, denarius). In een Mark zaten 12 schellingen/solidus en in een schelling 12 penningen/denari. In 1342 kostte een malder rogge, het broodgraan, 11 penningen /denarii.
In het artikel van Gentenaar en Hupperetz over de bouwrekening 1342 en 1343 en de jaarrekening 1397 -1399 Ambt Montfort is informatie van Gerard Helwich als schrijver en Rabolt van Brempt drost en rentmeester opgenomen. Op de bouwrekening gaan we verder in. Jaarrekening 1397-1399 is in Hoofdstuk 7 aan de orde. Het artikel van Gentenaar over de verbouwing is informatief ondanks het feit dat tekeningen of een bestek ontbreken. Het artikel geeft zoveel informatie dat met enige verbeelding een beeld van het bouwproces ontstaat.
Het oude kasteel met 4 torens en een poort met een gracht van Hendrik van Gelre met houten inbouw en strodaken, werd gedeeltelijk gestript. De Noord muur werd gesloopt en aldaar kwam een groot woonwerkgebouw met een grote ridderzaal en een aantal vertrekken voor de Heer. Er kwamen voorzieningen zoals een graanzolder, een kapel en keuken en een bierbrouwerij in het gebouw, een Graaf waardig. Daarnaast kwam er een nieuwe vleugel voor de drost en de ambtenaren zoals een rentmeester en een schrijver, de scholtis en andere dienaren. Dit tweede deel is geheel onderkelderd en inmiddels in alle glorie hersteld door de stichting Kasteel Montfort. De poort ging er uit, en een donjon verrees met opgehoogde muren en dan die 5 torens. Een nieuwe gracht en bruggen, valhek, en poorten verschijnen. De Voorhof met een woning en boerderijgebouwen en tuinen worden aangelegd. Een visvijver in Putbroek en een vijver bij de Wijjerd worden gegraven. Een derde poort komt er aan het Water (of is gebouwd in 1413?). Een nieuw poortgebouw met de tour a bec maakt het kasteel onneembaar. De kerk in het dorp krijgt een renovatie. Mogelijk is de donjon er al van voor 1290 alhoewel dat financieel een moeilijke tijd was voor de graaf van Gelre.
Spectaculair zijn de hoeveelheden bouwstoffen zoals hardsteen die in Luik en Hoei worden ingekocht en ter plaatse in Montfort worden verwerkt of op maat gemaakt. Namense steen (harde Maaslands kolenkalksteen) en en ijzer voor 3 scheepsladingen over de Maas , mergelblokken 25.000 exemplaren uit Zuid Limburg, Bakstenen handformaat in veldovens gebakken ter plekke een aantal van 890.500 en verder nog inkoop van baksteen elders. De metselaar moest als ‘tyghelaar’ eerst zelf stenen bakken in de veldoven. Scherp zand, vulzand en leem kwam uit Montfort en Linne. Klei kwam uit Linne aan de Maas of van de Roer. Cement werd ter plekke gebrand uit kalk of mergel, en baksteen werden gebakken in veldovens, wat veel stookhout vergde. Dar kostte zoveel branddhout dat er rond Montfort zo weinig bos restte dat er verder werd gekapt in het Elmpterwalt en in Putbroek om na drogen bouwhout te hebben voor balken en planken. Vuuras werd gemengd met gebrande kalk om na toevoeging van deze cement en het zand te gaan metselen. Er waren 9 kleine ovens en 6 grote ovens nodig voor de baksteen. Stro was nodig voor daken en lemen muren en om te isoleren, of als dakstro op maat in de vorm van schoven. Boeren in de omgeving leverden dat bouwmateriaal voor huizen en boerderijen. Verder werd het stro gebruikt in lemen wanden en muren voor een flexibel en isolerende wand. Sommige boeren leverden stro en maakten ook met stro de lemen wanden zoals ze dat altijd al deden. 26.000 schoven stro werden verbruikt waarvan 1/3 deel werd gebruikt voor het hoofdgebouw/het nieuwe huis, en 1/4 voor het honthuis/ de administratieve ruimten van de rentmeester en scholtis en hun schrijvers en boden. De rest van de schoven stro werd gebruikt voor nog twee huizen waarvan mogelijk een bij de voorhof resp, voor het woonhuis en de boerderij. Het is niet duidelijk of de torens nog strogedekt waren of leigedekt. Stro vergt veel onderhoud en is na storm (op het kasteel kon de wind goed spoken) aan reparatie toe. Om de 5 jaar moet alles worden vervangen. Een strodak is zeer brandgevaarlijk. Leisteen aangebracht op hout op stro of riet /rues als isolatielaag is veel duurzamer en is minder brandgevaarlijk. Lei vergt ook veel onderhoud zoals we in andere jaarrekeningen van Ambt Montfort steeds weer lezen. Bij de witte toren werd een waakhuis voor de poortwachter getimmerd. Voor de bruggen van de grote toren werd met nieuw houtwerk de toegangs brug in twee delen getimmerd met een nieuwe poort, zes meter boven de gracht.
Fedor Coenen geeft in in de 20-delige feuilleton Middeleeuws Montfort, verschenen in de Maas- en Roerpost 2003 veel informatie over Montfort, Ambt Montfort en het ontstaan door middel van gebiedsverwerving van Hendrik en de Graven van Gelre. Na de strijd om Limbourg word je nader geinformeerd over de kasteelbouw door Hendrik van Gelre, en de opkomst van de macht van Gelre. De stadsrechten van 1263 duiden op de wil van Gelre om bij het kasteel nader economische activiteiten te stimuleren. De rol van stad zal Roermond in Ambt Montfort verder op zich nemen als wolstad evenals Venlo dat doet in Ambt Kriekenbeek als handelstad. Rond de Hondertjarige oorlog van Frankrijk en Engeland verkeert Reinoud Graaf, inmiddels Hertog van Gelre, in 1342 langdurig op kasteel Montfort om te bemiddelen en te communiceren, zoals we vernemen uit de Jaarrekening Gelre maart 1342-november 1343 van Werner van Deventer, landrentmeester. Voorbereidingen ‘voor den tymer tot montfort’ vinden plaats. Die ‘tymer’ wordt uitgevoerd in natuursteen kalksteen en mergel en zeer veel baksteen, met veel houtkap en houten balken en planken en ijzer. Grondverzet is geen probleem en transport wordt niet geschuwd zoals we al hebben beschreven. Fedor Coenen informeert ook over eten en drinken op het kasteel in die tijd zoals we ook lezen in andere Jaarrekeningen zoals bij Rabolt van Brempt. Veel wild en vlees eten en wijn drinken hoorde bij de elite maar was ook een statussymbool. De hertog liet wild zoals ree van de Veluwe aanrukken en dolfijn uit de Zuiderzee als hij op het kastreel vertoefde. De drost liet veel wijn halen in vanuit Colln/Keulen.. Kortom: Rijken aten vlees en dronken wijn. De minder bedeelden aten brood en pap van graan of boekweit met af en toe vlees. Er waren graduaties van status in wild en vis: Kip, eend, gans en kalkoen waren voor iedereen. Varken en konijn at je af en toe waarbij het bosvarken een regionaal culinair hoogtepunt was want varkens en varkenstallen waren er beperkt. Rund, os, kalf en en paard waren luxe vleesprodukten. De Hertog op reis naar Brussel stuurde al enkele ossen vooraf naar verblijfadressen om te consumeren met zijn gezelschap. Wild en gevogelte met haas, ree, fazant. zalm en forel was elitair eten. Bier van allerlei granen en gruit, werd op het kasteel gebrouwen en brood van vooral rogge en tarwe werd dagelijks gebakken. Bier werd gemaakt van granen en gruit werd verzameld door een persoon die de gruit in leen had (of illegaal). In de gruit en de gemalen granen kwamen naast natuurlijke gisten en bacterien, kruiden voor zoals duizendblad, salie gagel, dennehars en mogelijk ook rozemarijn, laurier, laserkruid, en hop. (bron Fedor Coenen) . Aan de Rijn en in Cölln werd ook anijs, karwij en jeneverbes gebruikt (bron Wikipedia). Hop en hars zorgen naast een hoog alcoholgehalte voor een goede houdbaarheid. Bier werd veelvuldig gedronken en brood dagelijks gegeten. Elke grotere boerderij en leengoed kad een eigen bakkeshuis. Zo had de Bongartshof bij het kasteel ook een eigen bakhuis. Groenten, kruiden en fruit waren misschien wel lekker maar volgens de toenmalige opvattingen over voeding waren ze volgens de elite niet zo gezond. Vreemd want de voeding was voor bijna alle consumenten vooral van plantaardige oorsprong met een vlees/visrandje. Het kan verkeren. In Hoofdstuk 7 lezen we wat er op het kasteel werd gegeten in de jaren 1397-1399 onder drost en ridder Rabolt van Brempt. De oorlog van Gelre met Brabant bracht veel manvolk op de been in Montfort aan het front Linne -Roermond. De Hertog, de ridders, de knechten, de gevangenen en de paarden moesten van voedsel en groenvoer worden voorzien.
Opvallend is hoe druk de Hertog het had met het aansturen van boden, Ze vertrokken naar de paus in Avignon, de bisschop van Cölln en de bisschop van Luik, naar de Hertog van Brabant, naar Loon, de koning van Engeland en binnen de Nederlanden naar Brugge, Mechelen en Doornik/Tournay. De paus stuurde 2 kardinalen om te gaan bemiddelen tussen Engeland en Frankrijk. De schoonzonen van Reinoud waren in Granada om deel te nemen aan kruistochten tegen de Moren: Godfried van Heinsberg, die sneuvelde, en Godert van Loon. Dat bemiddelen gebeurt ook gedurende de grote verbouwing van huys Montfort in 1343-1344.
Na de bemiddeling vertrok Reinout van Gelre vanuit Huys Montfort met een gevolg van 120 ruiters naar Brussel om de vredesconferentie bij te wonen. vanwege status liet de Hertog alle deelnemers in nieuw tenu steken met voor de ridders en ambtenaren een kostbare aankleding. Voor de gewone medewerkers gold in Gelre het azuurblauw/goud uitvoering miparte (over de lengte gedeeld) tenu met rock en kapje (eenvoudig en van linnen ) of caproen ( een muts met rand tot op de schouder). Het tenue was tot knie of enkel. Men droeg buiten over het tenu een bovenkleed cyclas (mannen) en suckenie (vrouwen). Vrouwen droegen een “hovetcleed” of kopplak. Alleen voorname dames droegen hoeden, jassen en jurken en sjaals en versierselen zoals juwelen. Voorname heren en ridders kregen een duurdere stof aangemeten van strijpt (gestreept laken, resp. kostuums van ‘goltbloems en wit laken’) met ‘capruyns’ en allerlei versieringen zoals veren/bunte feders , ‘coronen van goud”, en het wapen van Gelre. Zelfs fluweel werd niet geschuwd en de hertog zelf droeg een hermelijnen pels. Gosekin de snyder en zijn knechten: die hoem hulpen neyen ende voderen, hadden het er maar druk mee getuige hun kleermakersrekening.
Omdat de pastoor van Linne, in die tijd formeel ook pastoor van het kasteel was, droeg hij bij aanwezigheid van de Hertog regelmatig de mis op in de kapel van het kasteel. Muzikanten kwamen hun opwachting maken. Toen het eind 1343 slechter ging met de gezondheid van de Hertog, kwam de biechtvader Frederic over uit Cölln, evenals de apotheker Diddric en de kruidendokter Mertyn, alsmede de chirurgijn Willem uit Nijmegen. Omdat Montfort in 1343 een eigen parochie wordt, komen ‘de clerken en scolyren’ de voorzanger en de leerlingen uit Roermond, de viering opluisteren. Het is onduidelijk of dat gebeurde in de chapelle van het kasteel of in de chapelle of de kerk van de parochie Montfort. Tot zover een greep uit Middeleeuws Montfort van Fedor Coenen 2003.
In het rapport Onderzoek kelders kasteel Montfort geeft de Stichting kasteel Montfort een gedegen schets van de bouwfasen van het kasteel zoals die in de verschillende documenten in archieven is terug te vinden. Met name de informatie over de fortificatie, zeg maar fase 3 in de bouw en uitbreiding, is nieuwe informatie voor mij. Tussen 1535 en 1538 is de fortificatie onder Karel van Egmond Hertog van Gelre door generaal Maarten van Rossum gebouwd, mogelijk onder advies van Keldermans, de architekt. Het kasteel werd van een verdedigingsburcht voorzien van een voorveld met aarden walen, muren en kanonnen om terug te schieten. Volgens Fedor werden er in de gracht funderingen van zware vestigingsmuren gemaakt. Per schip werd over de Maas 125.000 mergelbokken aangevoerd resp. 6200 blokken Sichemer en Namense steen en grote hoeveelheden kalksteen en cement. De steenfabrieken in Echt leverden vele duizenden bakstenen. Zevenntien metselaars en 57 knechten trokken de vestigingsmuren op en vier lage torens werden gebouwd. Een nieuwe gracht werd aangelegd en de grond verwerkt achter de vestigingsmuur om de verhoging voor kanonnen te realiseren. Behalve de schetsmatige tekening van Philipe Taisne uit 1632, is er geen echte afbeelding overgebleven van deze indrukwekkende derde bouwfase. Het wordt wel duidelijk dat er nadien onder Oranje wat te slopen overbleef toen het kasteel geen militaire functie meer had. Het kasteel in haar volle glorie moet indrukwekkend zijn geweest. Na de val van Gelre in 1543 had keizer Karel de Vijfde en zijn navolgers als Hertog van Gelre, geen behoefte meer aan sterke kastelen. De oorlogvoering bestond inmiddels uit ingehuurde (buitenlandse) legers, die door het hele HRR en de Spaanse Nederlanden werden ingezet. Het kasteel werd dan ook in 1543 niet belegerd door Karel de Vijfde , maar van binnen uit in brand gestoken door lieden uit de stad Roermond die vreesden dat verzet op Roermond door Karel Vijf werd gewreekt. Het kasteel was gedurende de Tachtigjarige oorlog nog vaker als garnizoen gebruikt door de Spanjaarden en werd verder beschadigd zodat de drost met ‘tymmeringen’ een tijdelijek woning kon realiseren. Nadien werd er alleen nog beperkt hersterlwerk gepleegd aan het woongedeelte van het kasteel. (Zie voor meer achtergrondinformatie Tusenrapport onderzoek oostvleugel kasteel Montfort of Maasgouw 2002).
Op basis van het bouwverslag en eigen waarnemingen gaat Hannes Kempkens in het artikel: Het Huys Montfort 1976 op kundige en eigen wijze in op het kasteel, haar opbouw, haar onderhoud, haar verwaarlozing en haar afbraak. Duidelijk is dat er onder Gelre enorm veel tijd en geld gestoken is in het kasteel Montfort, dat het een gebouw van formaat en klasse was, een Hertog waardig. Na Habsburg/Brussel is het onderhoud achteruitgegaan. Onder Oranje resp. Pruissen en weer Oranje, is het kasteel verwaarloosd en er is geen cent meer in het kasteel gestoken. Dit lot ondergingen vele kastelen in Gelre onder Oranje. Alleen enkele woonverblijven en de tuin van de drost kregen in Montfort nog aandacht tot ook deze verwaarloosd werden. De drost/rentmeester woonde vanaf 1670 in de stad Roermond omdat het woonhuis failleerde en het archief met de papieren niet droog te houden was. Rond 1680 begint men het poortgebouw van het burgtgedeelte alvast te slopen resp. de fortificaties af te breken en de houten toegangspoort wordt verkocht. Men probeert de grauwe toren op te blazen maar dat lukt maar gedeelteijk met grote schade aan de Voorhof en de andere gebouwen. De Heren van Oranje/de Staat der Nederlanden, die de besluiten namen tot de brute en kortzichtige sloop van het Ambtgebouw, woning van de drost en de rentmeester, het koetshuis en de stallen tussen 1780-1790, zaten ver weg en hadden geen binding met de regio of oog voor enig historisch besef. Onbegrijpelijk. Ambt Montfort was net als de rest van Limburg een wingewest. De afweging van de historische en culturele waarde moest het afleggen tegen enkele centen van verkoop sloopmateriaal en nadien de sloop en plundering van de restanten als bouwmateriaal voor korenmolens, muren en schuren van de Voorhof en het Huuske, het Stenen huis in Lerop en de Gaalenshof? in Posterholt, aldus Kempkens.
Het artikel Het woonhuis van het kasteel Montfort in de 18e eeuw, van Venner 1993, besterdt aandacht aan een plattegrond van het kasteel in de atlas van domeinen in Ambt Montfort van omstreeks 1740. Bij het verhaal Betrokkenheid drossaard bij de vrouwenroof van 1736, waarbij Midden Limburg in een juridisch mijnenveld van landen was beland, draven Willem van Ophoven en Willem van Pol (mijn familie) als schepenen op en raken vezeild in juridische gevechten. De vrouwenroof betrof een dame Catharina van Hartheim, die door haar aanbidder Joannes van Eyschen uit Keulen, uit een klooster was, gevoerd/ontvoerd/weggeslopen. De jongelui woonden op huize Triest in Vlodrop alsof ze getrouwd waren. Iedereen bemoeide zich ermee en de Bisschop, Pruissen, Oostenrijk en Oranje/Staten generaal, raakten betrokken waarbij de boden van het Hof in Venlo in twee bezoeken de schutten en de schepenen van Montfort dwongen te helpen het kasteel te openen vanweg een dreigende boete van 3 goudgulden maar de smid slaagde er niet in de port te openen. Er zouden mogelijk nog soldaten van de Pruissische drost op het kasteel vertoeven bewapend met snaphanen. Vrouwen en kinderen raakten betrokken bij het schouwspel en riepen: Den duyvel sal u den hals breecken, als gij wijders gaat als de brugge". Er zou beslag op de inventaris van de drost worden gelegd. Het werd een draak van een vertoning. Op 17 mei gelukte de beslaglegging. In het artikel van Venner wordt de inventaris van 1736 per ruimte van het kasteel beschreven, waar we gaarne naar verwijzen.
Het dorp in ontwikkeling
Volgens Wikipedia verkregen Montfort, Nieuwstad, Goor en Wageningen van de Hertog van Gelre stadsrechten in het jaar 1263. Mogelijk zijn de stadsrechten in Montfort pas vanaf 1312 toegekend. Stadsrechten krijg je niet zomaar. Stadsrechten betekent ook eigen bestuur en voorzieningen. Er moet sprake zijn van langdurige bebouwing en van economisch perspectief. Het toekennen van stadsrechten betekende dat er door de Hertog direct of in fasen financiële middelen werden vrijgemaakt voor de vorming van een stad d.w.z. een regionale eenheid van rechten en plichten van wonen en stadsbescherming met wallen, eventueel muren en poorten en het toekennen van de lagere rechtspraak over de eigen bevolking uit te oefenen door schout/scholtis en schepenen van de stad. De bedoeling van de Hertog was om economische activiteiten in de regio te stimuleren door toekenning van stadsrechten en de rechtsbescherming maakte de stad dan ook aantrekkelijk om mensen binnen de muren van de stad te trekken en om s’avonds de poorten te sluiten om enige veiligheid te kunnen garanderen. Als tegenprestatie voor een beetje autonomie moesten de burgers dan belasting of heffingen betalen om het systeem te financieren. Om een indruk te geven waar we het over hebben bij het vormen van stadsrechten geven we het voorbeeld van de Stad Roermond en de stad Venlo, de eerste en tweede stad van het Overkwartier van Gelre.
86 1372 januari 25
Wilhelm en Marie, bij de genade Gods, hertog en hertogin van Gulik (en Gelre), oorkonden de stad Roermond te houden in de rechten hierna beschreven. Zij zullen hun zuster, de gravin van Kleef (= Machteld van Gelre, oudste dochter van Reinald II van Gelre uit eersten bedde) evenveel bescheid geven als de steden Nijmegen, Roermond,
1. Arnhem en Zutphen en de ridders en knapen en dat handhaven alsmede hun privilegiën handhaven.
2. Burgers en ingezetenen zullen niet met schatting worden belast (anders dan in de normale gevallen) in het land van Gelre of van Gulik.
3. Zij zullen tolvrij zijn te water en te land in geheel Gelre en geheel Gulik. Alle onterechte tollen worden afgeschaft.
4. Alle gevangenen worden vrijgelaten.
5. Indien die van Roermond buiten dienen, dan volgt behandeling als ridders en knapen.
6. Geen schout te benoemen die geen burger van Roermond is. De stad mag de bode benoemen.
7. De dingbank van Zwartbroek en de dingbank van Oever die Brugge zullen behoren in de dingbank van Roermond en daarvoor terecht staan.
8. Roermond zal vier vrije jaarmarkten hebben, telkens 8 dagen er voor en er na.
9. Roermond zal stapel hebben van alles wat stroomopwaarts of stroomafwaarts gaat
gedurende 8 dagen, uitgezonderd voor goederen van burgers en ingezetenen van Gelre en Gulik.
10. De stad zal betaald worden hetgeen ze heeft voorgeschoten aan vorige graven en hertogen.
11. Kwijtschelding zal geschieden van het pensioen van Brabant (= de lijfrente tbv Maria van
Brabant, weduwe van Reinald III van Gelre,) de betaling aan hertog Albrecht (van Beieren)
graaf/ruwaard van Holland, idem aan hertog Eduard van Gelre en hertog Reinald (III) van
Gelre, toen men die huldigde.
12. Hun drost en schout zullen rekening doen over hun ambtstijd.
13. De Rijn is toegankelijk voor die van Roermond voorzover de hertog en hertogin daar macht hebben.
14. Heer Wilhelm van Droeten zal gehouden worden het veergeld terug te betalen sinds de dood van hertog Reinald.
15. Niemand zal worden toegestaan een stenen huis te bouwen op minder dan ½ mijl (= 3700 m rondom Roermond.
16. Indien hun oudste zoon Wilhelm meerderjarig zal zijn, zal hij binnen 6 maanden deze punten bezweren.
17. Oorkonders zullen geen rechten hen verleend door pausen, keizers en koningen of van enig ander heer die tegen bovenstaande punten ingaan op Roermond van toepassing laten zijn.
Daarna bezegeling door oorkonder:
Copiam istam ne verbo quidem discreparo ac suo vero originale non vitiato verum fatetur Bado de Gravia sacra imperiali notarius hoc suae manus scriptura. Gemeentearchief Venlo nr. 16. (Afschrift van onze Bado van Grave, notaris, secretaris, kanunnik en later pastoor van Montfort).
De Stad Venlo beschouwde dit stuk als een concept lijst van voorwaarden waarop de stad Roermond de hertog en hertogin van Gulik wilde huldigen. Dit stuk zou nooit als zodanig bezegeld zijn. De bevestiging vond plaats op 25 Januari 1372 (Jura et Privilegia I blz 158-159)
Gedrukt: Nijhoff; Gedenkwaardigheden III nr 5; Limb. Jaarb. 1926 blz 27-29
Een logische stap was om het dorp/de stad bij groei een eigen identiteit toe te kennen door als separate parochie te gaan functioneren en om een eigen schutterij of stadswacht te realiseren. De invulling van een schout/scholtis/rechter en de schepenen werd in het stadje Montfort gerealiseerd. Een eigen parochie werd gerealiseerd als een minimum aantal inwoners aanwezig was en als er groei werd verwacht. Een parochie moet rendabel zijn voor een (parttime) pastoor. Omdat Montfort een eigen parochie wordt in 1344, is dit minimum aantal blijkbaar bereikt.
59 1343 december 25, De rector, onderwijzers en scholieren van Roermond komen op kerstdag te Montfort zingen toen hertog Reinald zich daar ophield. Limb. Jaarboek XVIII p 178.
In regest 168 van 1312 november 11 lezen we dat Reinald 1 Graaf van Gelre aan Kessel stadsrechten verleent en hij noemt de plaats Insula Dei op de Mase. Op 4 december 1312 verkrijgen o.a. Montfort, Kriekenbeek en Goch het stadsrecht van Kessel. Kessel gaat ten hoofde bij Major civitas dei (= Roermond) en geen andere stad.
bron Mofert Mien Dörpke/ Fedor Coenen.
Vertaling
Komt 'ie: "In de naam van de heilige en ondeelbare Drieëenheid Amen. Wij, Reinald, graaf van Gelder, maken aan allen bekend, die deze akte zullen zien, dat wij op grond van het voorafgehoudene beraad met onze vrienden, edelen en ministerialen, krachtens koninklijk gezag en speciale toestemming van onze heer Hendrik, Roomskoning, zoals die staan in de akten, die ons hierover zijn overgegeven, alle privileges die door ons en onze voorgangers vroeger aan onze stad Montfort gegeven zijn, herroepen en teniet gedaan hebben, maar dat wij krachtens hetzelfde gezag aan de stad en alle stedelingen, die daar wonen binnen de grachten, die er nu zijn, alle privileges hebben gegeven, die onze burgers die in Godsweerd aan de Maas (=Roermond) wonen, van ons hebben. Ook hebben wij aldaar elke week een markt vastgesteld, zoals zij die tot nu toe gehad hebben. Verder willen wij, dat, wanneer de schepenen aldaar twijfelen over het geven van menig vonnis, zij dit vonnis moeten vragen aan onze schepenen van onze hoofdstad in Godsweerd, opdat zij het hoofd van dezen mogen zijn. Opdat al het voornoemde en elke zaak afzonderlijk geldig en ongeschokt blijft hebben wij deze akte met ons zegel ter bekrachtiging bezegeld. Gegeven en gemaakt in het jaar onzes Heren duizend driehonderd en twaalf op de dag van Sinte Barbara, maagd." (De vertaler is onbekend: we vermoeden Fedor Coenen).
De graaf van Gelre wordt volgens regest 239 van 19 maart 1339 door keizer Lodewijk van het HRR tot Hertog van Gelre verheven tot vorst/princeps en Hertog, bij rade van de aartsbisschop van Mainz en Trier en van de paltsgraaf aan de Rijn, Johann van Bohemen. Reinald van Gelre was een invloedrijke steun en toeverlaat van de Keizer in een aantal hachelijke zaken in het bestuur van het HRR. De bevordering van graaf tot vorst/hertog gaf de hertog veel meer macht en rechten in het keizerrijk maar vooral in het hertogdom Gelre om steden stadsrecht te verlenen en om zelf wetten en bestuursmaatregelen uit te vaardigen. Mogelijk trok Reinald de stadsrechten van o.a. Montfort weer in om ze per ommegaande opnieuw toe te kennen omdat hij ze voorheen in een aantal gevallen onderhands had toegekend zonder goedkeuring van de keizer.
De stad Montfort had voor de hertog vooral een betekenis als vlek van activiteiten om het kasteel Montfort als verdedigingspost en als bestuurlijke eenheid het Ambt Montfort te laten functioneren en om als Zuidelijke flank van Gelre te dienen. Om redenen van defensie is al vroeg Nieuwstad gesticht op de plaats van een ouder verlaten dorp Elsene. Om het kasteel van Montfort onneembaar te maken was het sterk en hoog gelegen op de terrasrand met een diepe uitgegraven gracht en omliggende moerassen aan de landzijde. Er werden nog twee keer versterkingen en verdedigingswerken bij het kasteel aangelegd om Franse resp. Bourgondische en Keulse en Gulikse troepen te weerstaan. De laatste fortificatie van het kasteel van Montfort was onlangs voltooid toen Karel de Vijfde met een overmacht aan troepen van huurlegers verscheen. Karel V maakte met zijn verzameld leger op weg naar Frankrijk en de Middellandse zee een ommetje langs Gelre om Willem de hertog van Gelre en Gulik etc. een lesje te leren op weg naar de oorlog in Frankrijk en later het strijdtoneel tegen de Ottomanen/Turken. De Habsburgers en de Bourgondiërs claimden Gelre al een eeuw lang als schakel naar het bezit van alle Nederlanden op basis van halfslachtige afspraken en betalingen aangaande overdracht van Gelre aan uiteindelijk de Heer der Nederlanden. Koning en keizer Karel V had plotseling geld zat van de Spaanse zilver- en goudvloten van de veroveringen in Amerika en de ineenstorting van de Indianenrijken. Het kasteel van Gelre (en Gulik) was nog nooit zo sterk en onneembaar. Dat werd haar noodlottig want Karel V was niet van plan om te dralen. Er werd niet gevochten om het kasteel omdat 'die van Roermond' het kasteel hebben ontwapend en in brand gestoken, om meer strijd met Karel V te voorkomen, wat die van Roermond anders mogelijk duur zou komen te staan zoals gebleken was bij het verzet van Düren in Gulik op weg naar Gelre, waar Karel met zijn leger wreed tekeer ging. Een formule die hij later ook in Duistland beproefde bij steden met een protestants karakter.
Vloatbeek als moerasbeek en de later gegraven trajecten
Het kasteel was vanaf 1270 onneembaar omdat de graaf ven Gelre toen besloten had om het waterpeil rond het kasteel middels een Steil in Sint Joost nabij de Vuelensbeek te verhogen met het gevolg dat de hoeveelheid viswater, natte weiden en moeras toenam. Op die manier werd het grondwater in Eerselen resp. de Boartmoar, en het Grote Broek opgehoogd zodat het kasteel veiliger werd. De Steil was gelegen in Sint Joost bij de Vuelensbeek nabij het leengoed van Kolbe. Mogelijk kwam daar ook een molen in bedrijf toen er nog veel water stroomde. De Vloatbeek liep aanvankelijk dood in de grote Slenk in de moerassen van Boartmoar en het Grote Broek. Het water ging met veel vertraging via de moerassen naar in de Vuelensbeek in Sint Joost en via twee takken Vuelensbeek en Krombeek naar de Maas. De Vlootbeek, die toen nog veel water afvoerde uit het hooggelegen Gulikse achterland met de Kitschbach, en het kwelwater langs het Rijnterrras zorgden, voor een hoge grondwaterstand met overlast in Bracht Beek. De Steil gelegen bij het oude Kolbeleengoed in Sint Joost zorgde dat waar water van de Vloatbeek en de Vuelensbeek samen verder stroomden naar BrachterBeek, De afspraken van Gelre en Gulik over waterinlaat in de Vlootbeek was grensoverschrijdend en dat zou men later eeuwen later opnieuw doen. Er was bij kasteel Montfort een visvijver de Boardmoar met een kleine visvoorraadvijver bij het kasteel en een grote gegraven viskweekvijver in Putbroek. Put of pöt is een gegraven vijver voor vis. Slaat Put van Putbroek en Putbeek op deze gegraven visvijver?. Het is waarschijnlijk. De rest van het latere weidegebied achter ingen Douves/Duijffhuis met het Paardenbroek en de weiden van Eerselen diende s’zomers als veeweide voor resp. paarden en koeien en runderen. De schapen werden op de heide geweid en de varkens met eikeltjes in het bos. Het dorp Montfort had evenals de halfe/pachter van Ingen Ouwen rechten op de heide en de weiden van Putbroek en bij s'Gravenhof en in het Reigersbroek en Roosendaal. Het laag gelegen gebied Eerselen t/m Koeweide/Grote Broek binnen de hoefijzervorm van het terras van Sint Joost rond Montfort, waterde zeer slecht af omdat de Maas niet bereikt kon worden. Het moerasgebied van Putbroek en de Dielgart, dat wordt gevoed met water uit het hoogterras van de Rijn, was door de terrassen en het stuifzand afgesloten geraakt van afwatering op de Maas. Het was zeer nat in Putbroek resp. in het Schinkelenbroek, in Diergaarde, in de Echter Peel en in het Bonenbroek. Er was nog geen Putbeek/Helderbeek en Pepinusbeek gegraven dwars door het terras van Sint Joost bij de Beanj. Ook het verloop van de Vuelensbeek in Sint Joost is rond 1895 gewijzigd. Stroomde de Vloatbeek na 1650 vanaf het Reigersbroek na de doorsteek van het terras van Sint Joost bij Zeelen en de camping links af richting Schrevenhofsbroekske via een deels gegraven circuit door het moeras richting de Steil van Sint Joost en dan langs Kloosterhof naar Brachter Beek, zo werd na een ingreep van het waterschap rond 1895 de Vuelensbeek omgelegd en het water stroomde uiteindelijk via een stuk trace van de oude bedding van de Vloat (in omgekeerd richting) in de gegraven gracht van de Vloatbeek naat de Maas. Het water hoefde niet meer via Sint Joost en Beek via de Krombeek naar de Maas. De gracht van de Vloatbeek door Reigersbroek werd na verbreding de hoofdstroom en de aftakking van de Vloat naar Sint Joost verloor haar functie en groeide deels dicht.
Conclusie: De doorsteek van het terras van Sint Joost om twee trajecten voor de Vloatbeek te creëren namelijk de gegraven Vloat naar Sint Joost en de gegraven Gracht via Reigersbroek en Craevelt, schreef ik aanvankelijk toe aan Hendrik van Gelre rond 1290. Zulk een doorsteek zorgt echter tot een verlaging van het grondwater rond kasteel Montfort. Verlaging grondwater is nodig om turf te kunnen winnen in Reigersbroek en in de Boartmoar, en landbouwgrond te ontginnen. Dat gebeurde vanaf 1630 op grotere schaal. Dan lijkt het logisch om op dat moment rond 1630 het terras van Sint Joost door te steken en twee takken de Vloat te creëren om van het water te kunnen gaan lozen op de Maas. De afvoer via Vuelensbeek is door het waterschap gewijzigd en naar de verdiepte en verbrede Gracht geleid om de afvoer via de Krombeek in BrachterBeek te ontlasten.
Erik Schulz gaat in zijn boeiend artikel: Uit de geschiedenis van de Vlootbeek deel 4, Roerstreek 52 uit 2020 nader in op de zoektocht na de loop van de oude Vloatbeek via oude kaarten en schetsen in de archieven. Het extract uit de kaart van P.H.Witkamp uit 1890 en het extract uit Manoeuvrekaart ten behoeve der cavallerie 1888, maakt veel duidelijk over de geschiedenis van de Vloatbeek.
Opvallend is dat bij de beschrijving van de grens van Montfort met Echt:
Vanaf Rijssdick de foerste floet, over het middelste en het leste floet tot ahn Irsseler , opten und langs den wegh der Irsselen van der Echter gemeijnte scheidt, wordt beschreven op blz. 195 in de Grenzen van Montfort in de zestiende eeuw, door dr. G. Venner, getranscribeerd uit de concept akte van Johann Kern van Froenhoven, landschrijver van de Schepenbanken van Ambt Montfort van 1560-1579 en later landscholtis van het ambt Montfort 1579-1605. In 1565 wordt Johann Kern van Froenhoven burgemeester van Montfort genoemd en hij woonde dus in Montfort.
Of er waren al voorlopers van de Helderbeek? of de drie Luiterkes voerden het water langs de Beanj en de Viehestraat af naar de plek waar rond 1850 de Helderbeek is gegraven. De akte die de grenzen van de vleck/gemeente Montfort beschrijft behoort tot de oudste stukken van de Schepenbank Montfort. Het gevolg was dat Montfort en het kasteel erg moeilijk was te bereiken en alleen langs te terrasrand van de Galgenberg bereikbaar was. Rondom was er water en moeras of gracht en een ophaalbrug. Het woonhuis met boerderijgebouwen en tuin bij het kasteel was dan ook bereikbaar maar kon makkelijk onder de voet worden gelopen zoals meerdere malen gebeurde. Het dorp was verder bereikbaar vanuit Linne en vanuit Groenschebos, Putbroek en de Munnichsbos.
31 maart 1400 MONTFORT ‑ Johan van Rijnesteyne wordt beleend met huis en burcht genaamd Monsfort met alle toebehoren onder Montfort gelegen, als een onversterfelijk erfleen. Sloet: Register op de Leenacten van Gelre en Zutphen 1376-1402. Arnhem, 1901. Blz. 3. Zie 1-4-1400.
1 april 1400 MONTFORT ‑ Johan van Rijnesteyne verklaart (als drossaard) dat huis en burcht genaamd Monsfort een open huis zullen zijn voor de hertog van Gelre. Sloet: Register op de Leenacten van Gelre en Zutphen 1376-1402. Arnhem, 1901. Blz. 3. Zie 31-3-1400.
Vanuit het dorp kon men door de Vlootbeek heen met moeite naar het kasteel. Om deze flank voor het kasteel te versterken kwam er tussen 1410-1416 midden in de Waterstraat een stenen poortgebouw met bijgebouw en met een poortwachter als voorgeschoven poort van het kasteel aan de rand van het dorp: de bescherming van het kasteel voor een inval van Noord-Oost als de verdediging van het dorp Montfort onder de voet werd gelopen. Van de stadswallen en grachten rond Montfort is nog geen concreet beeld verkregen. Er was sprake van een aarden wal met houten pallisade en rondom de Bek met als eindpunten de Waterstaat, de Dijk en de Zandstraat en het Vaere. Op de eindpunten waren poorten en een slagboom of valder. Het water en de moerassen van de Vlootbeek diende als bescherming.
Omdat de Vlootbeek meer noordelijk in het Grote Broek stroomde en bij ’t Water afboog naar Eerselen, moet er een overstort geweest zijn naar het watercircuit rondom het kasteel en de voorhof. Een oude geul bevindt zich nog links van de Voorhof evenals resten van een visvijver achter het kasteel. Naar ik aanneem was het verloop van de deels gegraven Vloot tevens de waterscheiding achter de stadswal. Verderop in de Vlootbeek was er een gemestselde stuw die het waterpeil opdreef en de watermolen voorzag van energie om granen tot meel te malen. De indruk bestaat dat het kasteel moeilijk in te nemen was maar de bescherming van het dorp was provisorisch en de schutterij was geen echt verweer als er een leger aan de poort van het dorp verscheen.
Overzicht van de vlek Montfort met de oude kern en het kasteelcomplex. De zwarte lijn is de Vloat.
Regest Archief Roermond 2627. 1483 maart 31.
Herman van Randelrade geeft de Kitzermolen over aan Jenken van der Kitsmoele voor 11 malder rogge Heinsberger maat‘s jaars (Kitsmoele is gelegen bij Montfort). Limburgs Jaarboek VI pagina 204.
Er is geen windmolen bekend in Montfort behalve de veel latere molen van Toon Stoks op het terras in de Zandstraat. Er was alleen de oude watermolen bij de stuw in de Vlootbeek bij het Reigelsbroek, waarvan volgens Fedor Coenen de fundamenten zijn gevonden. Mogelijk is de Kitsmoele deze molen, die Jencken in 1483 overneemt. Volgens Wikipedia was er nog een watermolen bij de hoeve/kasteel Annendael er is er de latere Linnermolen, als korenmolen met een stuw in de Vlootbeek. De Kitsmoele kan ook in de Kitschbach gelegen zijn maar waarom is zij dan beschreven bij Montfort?.
Bede betalen
In het staats archief van Dŭsseldorf wordt een akte bewaard uit 1369 geheten: Schatting van de Lande van Gelre voor het Overkwartier en de Betuwe waarin van alle dorpen en steden staat vermeld wie de ‘bede aan de hertog’ in november of oktober had betaald of zoals het einde van het document aangeeft nog moet betalen. Het document opent met: Eerst in den lande van Montfort in den Dije Nijestat maar het is niet duidelijk of daarmee Nieuwstad of Montfort wordt bedoeld. In de namenlijst herken ik geen familienamen uit Montfort uit latere tijden of het zou Nole Pillen moeten zijn als Nol/Arnold Pollen, van Poll, moeten zijn omdat elders in dit document ook Pillen wordt geschreven als Pollen, van de Polle, en van den Poll, is bedoeld in de Betuwe. In Venlo/Venle wordt Jacob en Johann van Polle en Heijken Pollen (Heijntcken van Poll, hypothese mogelijk een Wynand/Hendt van Poll) genoemd.
Leengoederen en pachtboerderijen
Rondom Montfort lagen een aantal leengoederen van de hertog van Gelre of van kapittels en kloosters. We weten dat de hoeve Schrevenhof (des Gravenhof) en Voorhof bij het kasteel behoorden. In de Ammenie van Montfort heeft A. Wolters een lijst opgenomen van leengoederen van de Hertog van Gelre in het jaar 1619 met den Hof Oeveren onder Bergh, den Hof tot Lierop onder Bergh, den Hof in der Oe te Linne, het leengoed Ingen Lyllaert in het Linnerveld, den Hof die Horst en de hof het Leen te Echt, den Hof den Aerwinkel te Echt, Den Hof die Groote Hoeve te Besel/Beesel (grote boerderij met paardenfok en -africhting voor de heer van Gelre in Belfeld) onder Montforts leenrecht, beheltilich van den heerlicheyt van den peerdenstoet ende wiltbanen die mynen heeren toebehoren zal, den Hof to Witten onder Nyestadt, den Hof Ingen Ouwen onder Berghe, dat goed Ingen Raetgen genoemd Daswijler in Reutje Bergh, die helft van den goede genoemd Bredenwech to Linne, een leengoed to Linne, dat goed Ter Beek te Bracht, den Hof Dielgaerde to Echt, en den Hof to Boexhoven to Echt. Een van de latere boerderijen is de pachthof de Wardt/Waard dat net als de hof Hobert een ‘Puytelincksgoed’ is geweest van de Familie Puytelings en hun nakomenlingen. Er waren ook kloostergoederen zoals Munnichsbosch en Annendaal, die onder klooster Petrusberg van Uddelenberg hoorden. In latere tijden kwam daar Klinkhei en de nieuwe boerderijen van het Rozendael nog bij. Het leen Leenderhof heette vroeger Leen van Alphen (of was het Hasselholt of was het Volguyns-leen to Echt?). Op Hobert woonde de getuige Godefridus van Bosel (Beesel?) bij de doop van Catharina Bonten, dochter van Joannes Bonten en Catharina Pollaerts te Montfort in 1615. Op deze leengoederen komen we namen van heurders tegen zoals Rinbaum, Daswijler, Creemers, Beckers, Gerards, Pollarts en van Pol(l). Er zijn ook boerderijen in of nabij Montfort zoals het leengoed/halfepacht de Voorhof en Schrevenhof/ des Gravenhof uit de tijd van de bouw van het kasteel, die dan ook bij het kasteel behoorden, en verder hof Ingen Douves aan het Paardenbroek, en een aantal kleinere boerderijen zoals Ingen Hoek en een aantal keuterbedrijven binnen het dorp.
Rechtspraak
Het kasteel met de drost beheerde namens de Hertog van Gelre het bestuur van het Ambt Montfort en hij zorgde voor rechtspraak, verdediging en militaire zaken, en toezicht op de rentmeester die de leengoederen beheerde en hij administreerde en incasseerde beden, cijnzen en belastingen, die door de schepen/burgemeester werden opgehaald als bede of als beestenschat. De scholtis/rechter of de drost was voorzitter van de Schepenbank met vrijwillig recht (de scholtis) en de drsot zat voor bij crimineel recht. De scholtis was dan de jurist en adviseur. Vrijwillig recht gebeurde op verzoek en gaat over burgerlijk recht, meningverschil en bemiddeling: vrederecht.. De ene keer ging het over geld, dan over een leengoed waar iets niet goed was gegaan bij toekenning of weigering, dan ging het over een ruzie met geweld of ondeuglijk zaadgoed. Een jurist en een schrijver en of assistent schrijver ondersteunden de drost resp. de scholtis en of de rentmeester in de taken. Een bode bezorgde brieven en zegde personen aan.
Inquisitie
Opvallend is het regest dat we vinden in het archief van Roermond, waaruit blijkt dat de kerkelijke inquisitie ook Montfort bereikte in het jaar 1551 en de opdrachten die de inquisiteur namens de kerkelijke rechtbank bij onderzoek naar ‘ketters’ aan de drost van Montfort kon geven. (330). Aanvankelijk trad de inquisitie in de Nederlanden bedeesd op maar na enige tijd verhardde de toon en de vonnissen. Er zijn in totaal in de Nederlanden een duizendtal gelovigen/ongelovigen na processen ter dood gebracht. De inquisitie kwam via het katholieke Spanje bij ons en had aldaar een moorddadig karakter jegens joden en moslims, die zich hadden laten dopen, en andere personen met bezit en macht, die geplukt en vermoord zijn na in discredit te zijn gebracht, met grote twijfels over een eerlijke rechtsgang.
2199 1551 juli 12 - augstus
1945 Een dieptepunt
In de Tweede Wereldoorlog is Montfort en Vlodrop grotendeels verwoest door Engelse granaten, die vanuit Susteren met houwitsers werden afgeschoten. Er was ook een bombardement door de Canadezen met vliegtuigen vanaf Eindhoven uitgevoerd op Montfort ( en Vlodrop) omdat er nog enkele Duitse soldaten zaten in het dorp. De dorpen Montfort en Vlodrop zaten bomvol met vluchtelingen uit de hele regio. Dat was bekend maar het mocht niet baten. De Engelsen hadden bij de verovering van Limburg net het Ardennen offensief achter de rug met zeer veel verliezen aan manschappen. Dus waren ze zuinig met soldatenlevens geworden. Dan maar vuurkracht inzetten en bommen. Die Duitsers met hun betere wapens en hun uitkijkpunt nabij Hoezebergen moeten weg. Nadat 2 Engelse soldaten die door Duitsers werden beschoten waren gedood nabij de Helderbeek werd het dorp de dag erna door de bommen uit de vliegtuigen platgegooid. Het werd in Montfort en Vlodrop een slachting met honderden doden. Onbegrijpelijk voor een burger. Achteraf bleek dar de Duitsers zich een dag voor het bombardement hadden teruggetrokken achter de Roer. De Engelsen deden een militair onderzoek maar volgens de militaire regels was alles goedgedaan. Dan maar gauw verder.
Er werd in onze jeugd alleen in de dodenherdenking bij stilgestaan terwijl hele families en halve families werden gedood. Het dorp was in puin en het vroor dat het kraakte. Zwaar gewonden konden dagenlang niet eens naar het ziekenhuis worden gebracht. De Engelsen dichtten de bomgaten in de wegen en evacueerden duizenden evacuees uit Montfort naar Echt en Sittard. Het lijken ruimen was voor de plaatselijke vrijwilligers van het Rode Kruis. Vader Willem van Pol liep er als vrijwilliger een bloedvergiftiging op. Het dorp lag in puin en er waren weinig ongeschonden huizen over. De doden kwamen in een massagraf en de Duitse soldaten werden weggemoffeld. De Engelsen namen hun doden mee. Vreemd als je bedenkt dat de bevrijder ‘een foutje’ had gemaakt en dat de gedode Duitse soldaten toen en later geen naambordje mochten krijgen op of nabij het massagraf en het oorlogsmonument. De soldaten van de Wehrmacht waren dienstplichtig en het militaire regiem onder de nationaal-socialisten was hard dus je had geen keuze als soldaat.
Foto Oorlogsmonument en massagraf in Montfort, Foto van Henk Kusters 2019
Er was wederopbouw van het dorp nodig en dat gebeurde dan ook met middelen uit het Marshallhulp plan. Architecten en aannemers uit Brabant schoten te hulp. Huizen werden gesloopt en opnieuw gebouwd en er verscheen een nieuwe woonwijk: de Kamp. De Kamp hoort bij de jonge uitbreidingen van landbouwgrond van 300 jaar geleden. Veel huizen werden provisorich hersteld zoals je later kon zien aan de vele soorten stenen. De nieuwbouw van huizen is van na 1950 en de bebouwing van het Paardenbroek, de verlenging van de Waarderweg en in het bungalowpark stammen uit de jaren 1960-1980. Het aantal inwoners groeide gestaag vanaf 1920 maar na de Tweede Wereldoorlog verlaten veel jongeren het dorp om elders te gaan werken en wonen omdat in het eigen dorp geen woning mag bouwen of omdat ze na hun studie elders gaan werken. De groei van kleine dorpen werd door de Provincie Limburg tegengewerkt met alle gevolgen van dien voor de ontwikkeling van het dorp en de voorzieningen op lange termijn. Er mocht wel een bungalowpark worden gebouwd maar dat waren aanvankelijk geen betaalbare huizen voor Montfortenaren. In 2010 wonen er 3500 inwoners in Montfort maar er is 40 jaar sprake geweest van en zeer beperkte nieuwbouw. Het gevolg is het lange tijd ontbreken van een aantal basisvoorzieningen voor de inwoners zoals meerdere winkels, een restaurant, een gemeenschapshuis en een bejaardenhuis.
Kasteel Montfort op zijn retour
Door Bourgondie/Habsburg was het groot aantal plunderende legers uit allerlei landen was het Land van Montfort tussen 1450 en 1650 verarmd. De brand in het kasteel van Montfort in 1543 leidde het einde in van zijn functie als burcht en vesting. Het kasteel brandde volledig uit. In 1546 werd nog schade opgenomen om te bekijken hoe groot de schade was en hoeveel het de Keijzer Karel V kosten zal om de schade te herstellen. Volgens Regest 3434 van 3 april 1535 stelde Hertog Karel van Gelre in 1535 nog 1500 goudguldens beschikbaar van zijn maarschalk Marten van Rossum om de burcht Montfort te versterken met fortificaties en een nieuwe vlek Nieuwstad te maken. Vanaf het kasteel kon nu met kanonnen op de vijand worden geschoten maar dat is niet meer gebeurt. Nadat die van Roermond het kasteel hadden leeggehaald en met de wapens, kanonnen en het kruid terugkeerden naar de stad, werd het kasteel in brand gestoken, zo bang was men vanwege de mogelijke toorn van Karel V om Montfort en Roermond in te nemen. (Nijhof Latijnse 6, 1789). Tot een echt groot herstel zou het niet meer komen wel tot lapwerk om de Drost en de rentmeester met een woning en werkruimte op het kasteel een dak boven het hoofd te bieden. Gedurende de Tachtigjarige Oorlog zal het restant van het kasteel nog meermaals bezet en geplunderd worden.
In 1591 vluchtte een aanzienlijk deel van de bevolking naar het Gulikse land omdat de doortrekkende Spaanse troepen rovend en plunderend binnentrokken en zelfs veldgewassen en huisraad roofden en vernielden. Het is de tijd van Winand 2 van Poll en zijn gezin op Clein Ouwen. Na de terugkeer van de bevolking was het te laat voor de inzaai van het wintergraan en er brak een besmettelijke ziekte uit. Het was een dieptepunt van ellende en armoede. Tussen 1632 en 1634 zullen er nog strooptochten van Spaanse troepen plaatvinden. Dan is er de Pest die huis houdt onder de bevolking. De klap is enorm. In het onderzoeksrapport Kasteelkelders lezen we bij Fedor Coenen dat in 1632 Frderik Hendrik van Oranje met hulp van de drost Hendrik van den bergh een veldtocht onderneemt langs de Maas naar het zuiden vanuit Nijmegen. Begin juni 1632 was Roermond en Ambt Montfort in zijn handen. In het voorjaar van 1633 trekken de Spaansse troepen op vanuit het garnizoen in Stevensweert en bezetten Montfort en plaatsen militairen op het kasteel. Het noorden van Ambt Montfort en de stad Roermond blijven in handen van de Staatse troepen tot september 1637. Bij Montfort lag dus jarenlang de frontlijn met als gevolg plunderingen, sloop van bossen, roof bij boerderijen, brandstichting en braakliggend land, Volgens Fedor Coenen lagen er in de periode 1632-1637 in Montfort tussen 100 en 200 soldaten in garnizoen op en nabij het kasteel en het dorp Montfort (Spanjestraat?).
Na de vrede van Munster is er nog gedoe over de heerschappij in het Land van Montfort tussen de prins van Oranje en de koning van Pruissen vanwege een erfkwestie van het gebied. Er waren wel soldaten van twee partijen maar er is geen geweld. Hoewel de daaropvolgende Spaanse Successieoorlog het Land van Montfort niet tot de strijdende partijen behoorde, trekken te pas en onpas vreemde legers binnen met alle ellende van dien.
Bij de vredesonderhandelingen van Münster over het einde van de Dertigjarige godsdienstoorlog en de Tachtigjarige burgeroorlog in de Nederlanden, wordt tussen koning Philips 4 van Spanje en prins Frederik Hendrik afgesproken dat het kasteel Montfort, het land en de Heerlijkheid Montfort, tevens de heerlijkheden Stevensweert, Ohé en Laak aan de prins wordt overgedragen. De koning draagt het geheel over als leen in volle eigendom maar er ontstaan nog problemen met de graaf Hendrik van den Berg, die Stevensweert en Ohé en Laak claimt. De feestelijke overdracht vond plaats in 1653 en de koning had een aantal leengoederen aan zich gehouden waarvan de Raad van State der Nederlanden het beheer voerde maar de inkomsten bleven aan de koning. In 1702 ontstonden er problemen over de erfenis van stadhouder koning Willem 3 omdat prins Johan Friso van Oranje en koning Frederik 1 van Pruissen aanspraak maakten op de erfenis. In afwachting van een beslissing bezette Frederik van Pruisen alvast de Heerlijkheid Montfort en stelde een rentmeester aan naast de rentmeester van de Domeinraad der Nederlanden. In 1703 kreeg de Staten Generaal voorlopig het beheer over het Overkwartier maar bij het Barrièretractaat van 1715 werd het Overkwartier opgedeeld. Pruissen kreeg het grootste deel en de Staten Generaal kregen Stevensweert, Montfort en Venlo. Roermond en directe omgeving ging naar Oostenrijk. In 1732 werd door het Tractaat van Partage definitief verdeeld tussen Willem 4 en de Koning van Pruissen. De Koning van Pruissen kreeg nu weer de heerlijkheid Montfort. In het jaar 1667 krijgt Willem 5 het advies van de Domeinraad de heerlijkheid Montfort terug te kopen van de koning van Pruissen. In 1769 wordt de Heerlijkheid Montfort inclusief de tiend van Venray gekocht voor 275.000 gulden. Op 12 mei 1769 wordt de koop gesloten. Bij het verdrag van Den Haag van 16 mei 1795 wordt Staats Opper Gelre aan de Franse Republiek afgestaan. De inlijving vond op 1 oktober 1795 plaats als onderdeel van het ‘Departement Reunies à la patrie’. In de jaren 1538-1543 had het kasteel na ernstige verwoestingen de functie als vesting verloren vanwege de mogelijke inzet van kanonnen. Er waren geen ridders meer maar huurlegers met boogschutters, geweren en kanonnen dus de functie van kasteel heeft dan geen nut meer voor de verdediging. Het kasteel wordt alleen nog gebruikt voor bestuurlijke functies en beheersmatige doelen. De drossaard laat binnen de muren van het kasteel verbouwen en er rest een bestuurlijk centrum met een woning van de drost resp. de rentmeester en de comptoirbode en enig beheerspersoneel. Op de binnenplaats is plek voor paardenstallen en voor koetsen.
Langzamerhand verkiest de drost tevens een woning in de stad Roermond en is het kasteel het domein van de rentmeester, resp. de poorter met enkele soldaten en van de tuinman. De hogere rechtspraak zetelt te Roermond in het Hof van Gelre. Het heeft geen zin meer om de oude functies van het onneembare kasteel te handhaven als de bestuurlijke functies deels worden overgeheveld naar de hoofdstad van het Overkwartier van Gelre Roermond. De inwoners van Montfort krijgen rond 1600 de mogelijkheid om nieuwe woeste gronden in gebruik te nemen en het grondwater wordt verlaagd na het slopen van de watermolen met de dam in de Vlootbeek. Er kan na het droogvallen veen/turf worden gewonnen voor de verkoop door de drost. De combinatie van ontginning woeste grond en uitbreiding areaal ‘gemeyntegrond’ als gemeenschappelijke grond, door de gemeente biedt de mogelijkheid om meer grond in gebruik te nemen en om meer vee te houden. De landbouw kan groeien. Het systeem van ‘gemeyntegrond’ uit de Middeleeuwen hield stand tot de Fransen het land binnen vielen. Na de Fransen werd het systeem nog deels hersteld en een deel van de grond werd voor en na verkocht door de gemeenten. Pas rond 1900 ebden de voormalige gebruiksgewoonten weg. Omdat het aantal kinderen dat overleeft groeit en er geen alternatieven voor ander werk zijn, ontstaan er ook steeds meer kleinere landbouwbedrijven en verborgen werkloosheid. Kapitaal om groot te ontginnen hadden deze boeren echter niet.
Van het kasteel restte alleen nog een ruïne, nadat Oranje/de Nederlandse staat de bakstenen en een deel van de mergelblokken, die gemakkelijk te slopen waren, van het kasteel had verkocht. De ruine diende lange tijd als illegale vindplaats van bouwmaterialen zoals mergel, baksteen en hardsteen. Vanwege gevaar voor spelende kinderen en bij gebrek aan historisch besef werden de voormalige kelders volgestort met puin. Sloopafval werd gestort in de kasteeltuinen zoals we terugvinden bij de reconstructie van de kasteeltuin. Er is een enorme hoeveelheid puin gestort in de gesloopte siertuinen. De voormalige binnenplaats van het kasteel werd opgehoogd met karrenvrachten stuifzand van nabij de latere begraafplaats aan de Huysbongerdweg. een toren van het kasteel werd als jachttoren voor de nieuwe eigenaar Burghoff , fabrikant papierfabriek etc, en jager uit Roermond, herbouwd. De boeren hadden er werk en Willem van Pol en kornuiten organiseerden drijfjachten voor ‘de heren van Roermond’, de fabrikanten en notabelen. Het geschoten wild moest worden opgehaald en waarschijnlijk werd er nog gedronken en gegeten. Als laatste bewoner van de jachttoren van het kasteel geldt de moeder en juffrouw Amelie de Castro, later onderwijzeres in Linne, die stamde uit een Luikse familie. Ze gaf nog les aan mijn moeder Mien van Pol-Vossen in de lagere school in Linne.
De grenzen van Montfort, in de zestiende eeuw door dr. Gerard Venner in Jaarboek 37, Roerstreek 2005.
De grenzen van Montfort worden beschreven rond 1560-1574 door de landschrijver (en later jurist) van Ambt Montfort Johan Kern/Kehr van Froenhoven/Froonhoven. Hij was scholtis en secretaris van de Schepenbanken in het Ambt Montfort en hij wilde een aantal bestuurlijke en juridische zaken vastleggen om het recht te verstevigen. Van 1579 tot aan zijn dood in 1605 was hij landscholtis/jurist van het Ambt Montfort en dus ambtshalve voorzitter van de Schepenbank als rechtbank. Hij was scholtis van Asselt, Swalmen en Leeuwen en secretaris toe Ulenbergh/Odilienberg. In 1565 werd hij burgemeester van Montfort genoemd dus was hij aldaar woonachtig. Uit de bron www.dbnl.org/tekst/ Nederlans Biografisch woordenboek Keer genant Froenhoven (Johan), weten we dat hij gehuwd was met Catharina, dochter van Tilman Gevaerts en Catharina Pollart, en later met Johanna Pollart, dochter van Arnold Pollart en Elisabeth van Wessem. Arnt/Arent/Arnold Pollart was rentmeester van Ambt Montfort. Johan Keer of Kehr was een schoonbroer van de rentmeester Frans Pollart gehuwd met Elisabeth van Rede. Johan Kern was juridisch geschoold en goed ontwikkeld. We weten niet waar hij geboren is en studeerde, maar we treffen zijn broer en zus in Roermond aan. Hij nam het initiatief bij de vernieuwingen van het landrecht in het Overkwartier en bij het opruimen van wantoestanden of grillige omgang met het recht. Johan Kern wordt in de Roermondse stadse analen frequent genoemd bij akten over huizen van zijn echtgenoten. De grenzen van de vleck Montfort zijn door Johan Kehr van Froenhoven beschreven in een stuk dat de titel draagt: ‘Montforder reijnonge undd gebrouk’. Het betreft de beschrijving van de grenzen en van gebruiken/ rechten van 'gemeijnte gronden’ zoals heidevelden, bossen en weiden en vennen. De grensbeschrijving werd aangevuld met rechten van de inwoners uit Montfort, en die van Sint Joost, Linne en Sint Odliënberg. Na de grensbeschrijving volgen mededelingen over het medegebruik van dergelijke gronden door hoeven als ingen Ouwen en de Wardt. Het gebruik van gemeynte grond voor het weiden van vee (dus veevoer ) en het maaien van heide of gras, was van belang voor de aanmaak van mest.
Enkele jaren later in 1611 zal in het Ambt Montfort een akte worden opgesteld over rechten van ingen Ouwen op de gemeynte gronden van Echt in het Putbroek etc. en de weiderechten van de boeren van Montfort op de stoppel van Genouwen en in de weiden van koeien en schapen van het broek Putbroek met de getuigen Arnold Pollart, rentmeester, en Henrick Renbaum schepen te Sint Odilienberg, Derick van Poll en Giel van Bommel schepenen van Montfort, Houb Nijssen voormalig schepen van Montfort, Jan van Poll halfe in de Weerdt in Linne, geboren te Montfort en enige jaren koeherder en schaapherder op Ingen Ouwen, en andere getuigen draven op zoals een jager en enkele knechten. De door getuigen onder ede verklaarde rechten werden door de Schepenbank vastgelegd als een formeel document 'Instrument" genaamd. Het document werd als kopie teruggevonden in het archief van de familie Magnée van Horn over ingen Ouwen. De informatie uit deze akte is verwerkt bij van Pol/Poll's op het leengoed hof Ingen Ouwen.
We keren terug naar de grenzen van Montfort. De beschrijving begint in het zuidoosten bij de (oude) hoeve ingen aue/Genouwen en loopt aan de zuidkant via de opgehoogde landweer in Echt in Putbroek (aarden wal op gemeyntegrond beplant met bomen en struiken als kering voor het vee). Van Sint Joost liep de grens naar het Rosendaal resp. de hof Lyllaar en hoeve de Waard, terug via de Rinckelerbousch/Munnichsbosch naar Genouwen. De grens bij Rinckelaarsbousch was al in 1342 vastgelegd door de drossard van Montfort en de schepenen van Sint Odilienberg en van Roermond. Daarna werd in 1342-1343 door zes houthakkers hout in dit bos gekapt om te kunnen bouwen aan het kasteel van Montfort. Het areaal bos was daarna uitgedund. Bij de grensbeschrijvingen van Montfort en St Odiliënberg komen we in 1560-1579 de eerdere beschrijving uit 1540-1550 tegen, waarin rentmeester Frans Pollart van Ambt Montfort en prior Richard van de Kruis als prior van de karthuisers van het heilig Graf in St Odiliënberg tegen, medeeigenaar van hof Ingen Ouwen met de zusters van Roermond. Van de akte grenzen van Montfort is alleen een klad exemplaar bewaard gebleven met doorhalingen en correcties. We gaan niet het hele artikel van Venner overnemen maar vermelden enkele saillante details;
- De grens/reynonge geit oistwartz op 't midden van den Groenenwech in 't Nouwener felt dair newlich ein pael nehest,
- Opt dem Heinssberger wege gesat is, also den Groenenwegh op tot ann des hoeffs faldern,
- Van den falderen langs den garde unnd langs dat broick achter dat garde tot op 't ort dair men uitten broick to felde ferr,
- Van dem hortgat langs dat broick wederom westwaarts tot aen die hoeldr van der lantwehr, die lantwehr op tot ann die strait der Winckelsboem,
- Van dair die heckop die dat Lohervelt und den wergh scheidet, tot an dat ort neest velde met de correctie daer Rameckers beyen plaichten te staan,
- Van Rameckers byencorff onder langs die hecke in die Wouffkoul tot an die Montforter vehestege over oever der vurschreven vehestegen langs alle dat Hoigfelt tot op Rijsdick,
- Van den orde van Rijsdick oever dat foerste floet, oever het middelbare ubd het leste floet tot ahn Irsseler, opten und langs den wegh der Irsseler van der Echter gemeynden scheidt.
- Inmiddels zijn we de Viehstraat/Beanj gepasseerd en gaan we richting Sint Joost verder via s'Grevenbroick resp. de heide langs Rosendaal via de Mullenwech om langs ingen Lielaer bij de valder via het foetpat in den Hoeck, door Lielaersfelt tot aan den Montforter Neherenbousch und Warderfelt langs tot ann den wegh den van gen Lielaer langs dat felt nae den Berger weghsfalderen gat.
- Via een uitvoerige en unieke beschrijving langs hoeve de Wardt tot aan den dueren strouck , doorgehaald, inmiddels vervangen door einen ewigen paele, gaan we via Rinckelerbosch/Munnichsbosck weer terug naar Ingen Ouwen,
- Van dem orde van Monnichsbouschs den bousche langs tot tegen die platze dair die brugke over dat floet gelegen hefft, van den brugken, langs tuischen Wynckens-kempken dat Montfort is, und den vorschreven bousch dorch bis op dat ort van den lande opten ind...neder dem grave, der den Monichbousch und des hoeffs ingen Ouwen erve scheidet, den vorschreven scheidtgrave op...tot opten wegh der dorch den bousch nar ghen Nouwen gaer, unnd uiten mond van diesen wege offte scheedtgrave tot wederom opten irsten benoempten paell in den Groenenwege.... bynnen den bezirk op gen Nouwen hueden und drijven fie Montforder schaep und ferken in 't felt und stoppelen. Het is te weyten dat diese felt und gemeynden vorschreven den vleck van Montfort ten gebrouk ligt.
Conclusie 1:
Wynckens kempken is de boerderij met bouwland met afbakening met heggen en bomen, die achter de velden aan de Vloat/Vlootbeek van ‘ane Eikelkes’ tegenover het Kerkebroek en De Goudberg ligt, en die een boerderij van de oude Winand van Poll is. Er is momenteel nog een veldnaam de Kemperkens in dat gebied bekend. Het duidelijk dat deze boerderij de boerderij van Wyncken van Poll is ofwel Cleyn Ouwen met kempken is: De boerderij die Wyncken/Winand van Poll in 1573 als cluppellen. het leengoed Ingen Ouwen heurde van de paters en zusters van Roermond, zoals het leenboek van Ambt Montfort aangeeft.
Conclusie 2:
Rond de tijd van 1560-1579 was Hein van Lelar nog heurder van ingen Lielaar en na hem de familie Helwegen en rond 1610 Peter van Poll ( uit Montfort) en consorten Helwegen terwijl Jan van Poll (uit Montfort) als jongeman 2 jaar koe- en schaapherder was op Ingen Ouwen en later heurder werd van de heren hoff in de Weerdt in Linne. Lysken van Poll uit Linne, die huwde in Reutje met Heinrich Renbaum, was naar alle waarschijnlijkheid Jan van Poll's dochter (of van zijn broers Wyncken of Hubert ) want later blijkt bij haar erfenis dat ze niet alleen grond in het Reutje bezit maar ook grond had geërfd in de Linnerweerdt.
Conclusie 3: De plattegrond van de gemeente Montfort uit 1866 in het Artikel De grenzen van Montfort in de zestiende eeuw van dr. G. Venner, is in die zin misleidend dat in 1560-1579 de hof Ingen Ouwen bestond uit Groot Ouwen en Cleyn Ouwen en gelegen was in of nabij de Warbelenbos/Genouwenerbosch met een oprijlaan en een slagboom en een groene weg naar Putbroek's weidelanden. De gemeentegrens Sint Odilienberg/Montfort liep dwars door de koeienstal. Cleyn Ouwen lag dichter bij Montfort nabij de Kemperkes/de Eikelkes oftewel bij de kemp van Winandt van Poll. De weg in de Eikelkes liep echter schuin door het akkerveld naar Munnichsbosch en niet zoals nu aan de rand van het bos. Op een luchtfoto vinden we de oude contouren van de weg met aan de ene kant de plek van de boerderij en aan de andere kant de stallingen. De grens van de dorpen Berg en Montfort liep dwars door stal van de boerderij met de vakwerkwoning in Montfort en de stal en de schop/stallingen in Berg.
Montforter Wald
Tot 1340 was er een groot bos in Montfort: Het Montforterwald. De omgeving van Montfort was nog grotendeels boslandschap en moeras met hier en daar aan de rand van het middenterras akkerland op de beekeerdgronden en de bruine en zwarte enkeerdgronden, Vanwege het veen aan de terrasrand en de glooiened dekzandgronden was er enige vruchtbaarheid om er landbouwgrond te exploiteren.
Na de bouw van het kasteel tussen 1260-1280 en na de grote verbouwingen rond 1343 en een eeuw later en de jaarlijkse verbouwingen en renovaties van het kasteel en de molens en de leengoederen en pachtboerderijen was er een zware wissel getrokken op de grafelijke/hertogelijke bossen. Het hoeden van varkens was funest voor de jonge boomopslag. Pas rond 1550 werd gestopt met varkens in het bos, Bomen voor bouwhout en planken voor de bouwplaatsen vergden hum tol. Er werd te weinig ingeplant. Er was voor 1500 een houtvester en een jager op het kasteel die alle bossen van het Ambt Montfort van Nieuwstad en Meynweg tot Venlo toe beheerde inclusief het inscharen van de varkens die in de bossen werden vetgemest. Verder hield de meester jager en zijn knecht toezicht op het vee en het wild en de gebruikers in en nabij het bos. Wild werd gegeten op het kasteel en jachtopbrengsten werden verkocht op de markt in Roermond. Jaarlijks konden boeren en burgers inschrijven op partijen hout voor de bouw en voor stookdoeleinden. Ook partijen hout op maat gezaagd eiken hout werden door boeren opgekocht bij inschrijving met der kertse, om dan in de winter als eikenschors en eikenhout te worden verwerkt. (Durick van Poll van ingen Lyllaer deed dit bijvoorbeeld voor 1500). Ook boeren en burgers konden partijen stookhout en kleine partijen bouwhout na afspraak halen in het Montforter wald. Als je een nieuw huis bouwde mocht je eenmalig bouwhout halen in het bos. Na 1600 was het arelaal bos echter flink uitgedund en was de kwaliteit van de bossen sterk verslechterd. Al die jaren met oorlog tussen 1400 en 1600 leidden tot roof en verwaarlozing van de bossen en er werd ook illegaal veel hout vervreemd. We kunnen zeggen dat na 1600 zowel het areaal en de kwaliteit van het bos er slecht voorstond. In de bossen en op de hei werd ook kruiden voor de gruit/groet verzameld. De gruit werd als een leen uitgegeven aan de hoogste bieder en je schreef erop in bij de de beheerder der lenen op het kasteel. Pas later dan 1500 ging men hop gebruiken om met gist bier te bereiden. Voorheen maakte men een soort ale-bier met gruit en wilde gisten.
Pas rond 1850 realiseerde de Nederlands overheid zich dat het anders moest. Er moest meer en beter bos komen in het land. Hout werd industrieel belangrijk. Van natuur sprak nog bijna niemand. Wel van jachtgebied. Pas vanaf toen werd er veel bos geplant in heidegebieden en drooggelegd e moersgrond, Het toezicht van de boshouders zoals de houtvester en de jagers en de boswachter was rond 1600 teloorgegaan. Zie verder het artikel Montforter Wald van Hannes Kempkens, Roerstreek 1970 in HVR jaarboek no 2. Hannes gaat in op het jaarlijks tegen betaling inscharen van varkens in het eikelenbosch door vooral kasteelbewoners en pastoors voor 1550. De rentmeester liet vanuit Hoei en Luik varkens drijven naar Montfort, drie dagen en nachten reis, en dan betaal je per ingeschaard varken een gulden om te hoeden, dat dan weer door jagers en knechten werd geregeld. Einde artikel Kempkens.
8.2 Bodem, ontginningen, landbouw en agrarische gemeenschap
Om een helder beeld te schetsen van de landbouw en de woeste natuur in Limburg rond de eeuwwisseling, gebruiken we een afbeelding van het grondgebruik in Limburg ca, 1890, blz. 126 uit het boek Geschiedenis van de landbouw in Limburg 1750-1914, van Drs. J.Philips, drs. J.Jansen, en drs. Th. Claessens, Maaslandse monografieën, van Gorcum uitgeverij, uit 1965.
Zuid-Limburg is vanwege de vruchtbare lössgrond en maaskleigronden al vroeg ten koste van de aanwezige bossen ontgonnen en bestaat na 1500 vooral uit cultuurgrond. Noord- en Midden -Limburg bestaat rond 1900 nog voor de helft uit bos en woeste grond en de rest is in voorgaande eeuwen met kleine stappen ontgonnen tot cultuurgrond. De woeste en natte gebieden, we zeggen tegenwoordog natuurgebieden, zijn tussen 1600 en 1860 maar beperkt ontgonnen, omdat er onvoldoende kapitaal was en ervaring met ontginning schaars was. Zuid Limburg met de lössgrond en kleihoudende maasgrond had veel akkerbouw en regionaal ook weideland en fruitteelt. De grote ontginningen moesten in Noord- en Midden-Limburg na 1870 nog beginnen en woeste grond vooral moerasgrond werd daarna bos- en akker- en weideland. Langs de Maas en de Roer waren de oude rijkere en kelihoudende akkergronden te vinden. In Midden-Limburg was er voorheen meer akkerland dan weiland/woeste grond (akkerland met enig vee) en dat zal bij de ontginningen en de het gebruiken van kunstmest veranderen. Er kwam ruimte voor nieuw landbouwareaal in de gemengde bedrijven omdat er meer akkerland en kunstweiden ontstonden met gebruik van kunstmest en meer vee. Honderd jaar later (eigenlijk vanaf 1970) is het mineralentekort door de intensieve veehouderij en de kunstmest omgeslagen naar een mineralenoverschot. De Stikstof-en de Fosfaatwetten dwingen tot ingrepen in de bedrijfsvoering van de landbouw.
Bodemkundige kaart Stiboka van het Land van Montfort
In de inleiding is een kaart van Midden Limburg opgenomen met in het kort de ontsluiting van het landschap in de loop van de tijd. Het Land van Montfort omvat het gebied in de provincie Limburg tussen Sittard en Roermond. De aanduiding van het gebied stamt uit de tijd van het beheer van de Heerlijkheid Montfort/Ambt Montfort door de hertog van Gelre vanuit het kasteel in Montfort. Tevens wordt de aanduiding gebruikt in regionale en landbouwkundige literatuur. Het gebied vormt een historische en geografische eenheid van mensen tussen Nederland Belgie en Duitsland in. Het gebied is een landschappelijke eenheid in toeristisch en geografisch opzicht. Het landschap is bijna nergens vlak en de hoogteverschillen variëren van tientallen centimeters tot tientallen meters. Recreanten fietsen en wandelen er veelvuldig en sinds kort ontstaan er bedrijfsmatige activiteiten gericht op recreatie en landschapsbeheer. Zelfs BenB’s verrijzen in Montfort. Het Limburgs Landschap is actief in deze regio om een aantal interessante landschappen met beekdalen, weilanden, heide en bos in het terrassenlandschap te beheren. Daartoe behoren ook de pachtboerderijen van het Rozendaal. Midden-Limburg is een nationaal erkend landschap.
Tevens is een doorsnede van het landschap van Midden-Limburg van Deltaris opgenomen van West naar Oost door het Echterbrook “de Peel”: bijlage doorsnede. De doorsnede geeft inzicht in de grondwatertoestand in het gebied met een aantal natuurlijke barrieres en verklaart het veelvuldig voorkomen van veen en zeer natte zandgronden als gevolg van kwel uit het hoogterras. De achtergrondinformatie heb ik opgenomen omdat hieruit blijkt welke problemen de vroegere agrarische gemeenschap heeft gehad bij haar pogingen om in dit gebied het landbouwareaal uit te breiden.
Figuur Schematische doorsnede landschap van Midden Limburg
Doorsnede landschap Midden-Limburg Waterschap/Deltaris.
Het landschap in Midden Limburg bestaat uit terrassen van de Maas en de Rijn met afwisselend zand, leem, löss en lichte en zwaardere Maaskleiafzettingen, die zavel en klei worden genoemd. Over de terrassen zijn löss en dekzand afgezet en nadien is vanuit de maaskom grover zand als stuifzand afgezet. Een aantal terrasdelen heeft daardoor geen waterafvoer meer en er vond moerasvorming plaats met veen als resultaat. Door verspoeling en erosie zijn de terrasranden minder stijl geworden en de dekzanden veroorzaken glooiende oppervlakken. Hier en daar snijdt een beek in het landschap in. In Midden Limburg zijn de waterlopen zoals Vlootbeek en Helderbeek/Putbeek en de Pepinusbeek grotendeels of geheel gegraven om water af te voeren. Bij beide beken Vlootbeek en Putbeek/Helderbeek werd het Maasterras op een cruciaal punt doorgraven om het water een uitweg uit het moeras te geven.
De Vlootbeek heeft een historische verbinding met de afvoer van hemelwater van het hoge Rijnterras met een door de mens geregelde inlaat van water, die in het verleden varieerde van wateroverlast met moerasvorming en overstroming tot watertekort in de jongere tijd. Bij het graven van de Putbeek als maatregel om het Putbroek en het Echterbroek te ontginnen, is het terras van Sint Joost met daarop stuifzanden bij de Viehstraat/Vlootveestraat/De Beanj als natuurlijke barriere doorgraven waarna de Putbeek en de Vlootbeek in een bedding verder stromen. Het is nog onduidelijk of de ondernemers van Ophoven en Reuten of namens de gemeente Echt, de Heidemij, de Putbeek/Helderbeek hebben uitgegraven in het terras.
Vermoedelijk ging het graven van de beken vooraf aan het verpachten van de te ontginnen gronden voor 99 jaar. Het landschap is boeiend omdat er veel variatie voorkomt in begroeiing, in hoogteligging en in geologische afzettingen van Maas en Rijn als waterafzettingen en windafzettingen. In het oosten tegen de Duitse grens op Meynweg in Herkenbosch en op het plateau van Koningsbosch, reiken de oude Rijn- en Maasterrassen van grof zand en grind tot 50 en 60 meter boven NAP. Bijzonder is het voorkomen van een laag löss boven op het grindterras van Koningsbosch, die in Duitsland te herkennen is aan de netwerkstructuur van de percelen. Die percelen zouden dus een rode kleur moeten krijgen. Ten zuiden van de lijn Koningsbosch-Sittard komt in Nederland en in Duitsland de door wind afgezette löss voor. In het Meynweg gebied dagzoomt het hoogterras met grindgronden en plaatselijk stuifzand. In het westen wordt het lagere niveau van 20 meter boven NAP gedomineerd door de rivier de Maas die hier sinds 10 000 jaar rivierafzettingen onder andere veel verspoelde löss afzet in verschillende lage terrassen dicht bij de rivier. Tussen het hoogterras en het lage Maasterras liggen meerdere oude middenterrassen die in de tijd en op de verschillende hoogten gevormd zijn in het overgangstijdperk van de Maas van verwilderde rivier met periodiek in het voorjaar veel smeltwater met enorme overstromingen en de afzetting van grof zand naar de meanderende rivier die voortkabbelt binnen de meanders en af en toe in het voorjaar overstroomt, een afsnijding veroorzaakt, en een laagje fijn sediment in het overstromingsgebied achterlaat.
Als voorbeeld van een middenterras noem ik het terras van Sint-Joost dat in het landschap tussen Montfort goed te zien is langs de Vlootveestraat richting Echt en dat in de Zandstraat nog te zien is voor zover het niet is afgegraven en ontdaan van het stuifzand zoals nog te zien is op het terras van het Sweeltje. Het ontstaan van het terrassenlandschap heeft als oorzaak het optillen van Zuid Limburg en het dalen van Brabant en Midden-Limburg in de zogenaamde centrale slenk met daarnaast de aanwezigheid van een rivier. Enerzijds sneed de Maas dieper in het hoger gelegen landschap anderzijds vulde de Maas en haar zijrivieren en beken het zinkende land met dikke pakketten meegevoerd sediment zoals blijkt uit de geologische boringen in het gebied. De aanvulling met sediment door de Maas varieert van meer dan honderd meter sediment tot een tiental centimeters. De gezochte steenkool komt alleen maar voor aan de oostzijde van de Peelrandbreuk in Herkenbosch waar de Carboonafzettingen niet zijn weggezakt naar de ondergrond. Langs de breuken rommelt het in Limburg regelmatig in de vorm van een aardbeving. Miljoenen tonnen materiaal worden dan verplaatst en de vrijkomende energie zorgt voor een donderend geraas en af en toe tot behoorlijke deining. Het gebied wordt aan de noordflank begrensd door de lössrijke afzettingen van de meanderende rivier de Roer. De gesedimenteerde gronden gaan nabij Herten en Ool over in gemengde sedimenten van de Roer en de Maas. De gronden hebben een speciale rood-bruine kleur als gevolg van bodemvorming en het aanwezige ijzer in het loss-sediment afkomstig uit Maas en Roer.
Het hoogterrras zorgt voor kwel in de lagere terrassen van de Maas in Midden Limburg met verschijnselen als kwelwater, sprunk, moerasvorming, ijzeroerbanken en Gyttjavorming/ kalkafzettingen onder of aan het grond oppervlak door het kalkhoudend kwelwater. Het grote hoogteverschil tussen oost en west zorgt voor een grote hoeveelheid kalkhoudend kwelwater in delen van het middenterras in oude maasgeulen zoals in Putbroek en in het Bolven en nabij Eerselen. Ten zuiden van Montfort en in de vroegere Peel komen uitgestrekte veengronden onder andere De Boortmoor en beekeerd- en gooreerdgronden bijvoorbeeld nabij de gegraven Putbeek/Pepinusbeek voor. Dit zijn natte humusrijke zandgronden met een ondoorlatende ondergrond in een dichtgestoven geul achter het middenterras van Sint Joost. Voor de grote ontginningen in de vorige eeuw waren dit moerasgronden met hier en daar veen. Na het graven van de Putbeek/Helderbeek is dit gebied enigszins ontwaterd. Vanuit het hoogterras van de Rijn wordt de Vlootbeek geveod door kwelwater in dit terras met een door de mens gemaakte overstort vanuit de Kitschbach naar de Vlootbeek. Opvallend is dat de beken in Montfort voor een grootdeel zijn gegraven.
Ten noorden en oosten van Montfort komen dekzandgronden voor die als een deken over het Maasterrassenlandschap zijn afgezet gelijktijdig met de lössafzettingen in Koningsbosch nabij Spaans Huisken en in Zuid-Limburg. De dekzanden zijn sterk verschillend in het leemgehalte en in dikte van de laag sediment waardoor de vruchtbaarheid en het vochtbergend vermogen verschilt. Vandaar dat de bodemvruchtbaarheid van dit materiaal sterk verschilt en het landbouwkundig gebruik en de waarde voor natuur varieert.
Een bijzonder gevarieerd relief is plaatselijk in het Land van Montfort ontstaan in noord-zuid richting en bovendien zeer plaatselijk als gevolg van winden uit het westen onder vroegere koude klimaten waarbij veel maaszand honderden meters uitgewaaid is naar het oosten boven op de aanwezige dekzandsedimenten op de terrassen. De stuifzanden vormen plaatselijk extra hindernissen voor water om af te stromen naar de Maas. Op deze grovere stuifzandgronden die vanwege de jonge leeftijd weinig bodemvorming kennen, is door de bewoners rond 1860-1880 dennenbos en enig kreupelhout geplant om de grond van de voormalige heide vast te leggen en om er gerief van te hebben in de bedrijfsvoering van de agrarische gemeenschap: Het Sweeltje of Suweeltje. De topografische kaart schaal 1: 50 000 uit de Grote Topografische Atlas van Nederland 4 Zuid-Nederland geeft een goed overzicht van het landschap met betrekking tot hoogten, vegetatie, verkaveling en infrastructuur. Een vergelijking van de verkaveling in de Maasvallei met de omgeving van Montfort en de vergelijking met het aangrenzende lössgebied is interessant omdat de beleving van het landschap sterk verschillend is en ontstaan uit verschillend landbouwkundig gebruik in de historie. Zeer gedetailleerde informatie vinden wij in de Grote Provincie Atlas 1: 25 000 Limburg van de Topografische Dienst te Emmen.
Karige landbouwproduktie in Land van Montfort
Over de problematiek van de karige mogelijkheden van de landbouw en de worsteling van het boerenbedrijf in het Land van Montfort met gebrek aan innovatief kapitaal en krachtige steden die schreeuwen om voedsel en landbouwproducten, verwijzen we gaarne naar het standaardwerk op dit gebied van Dr. E. Roebroeck, Het Land van Montfort, een agrarische samenleving in een grensgebied, 1647-1820 door uitgever van Gorcum Assen.
Ook het boek Geschiedenis van de Landbouw in Limburg van drs. J. Smeets, drs. J. Jansen en drs. Th. Claessens over de periode 1750-1914, tevens van uitgever van Gorcum Assen, biedt veel inzicht in de ontwikkeling van de landbouw en van de economie. Als de graanprijs een keer hoog werd dan werd door de regionale overheid een exportverbod opgelegd en een prijs vastgesteld, zodat er weer geen winst kon worden omgezet in investeringen voor de ontginningen. De positieve cyclus van hoge graanprijs en de start van nieuwe ontginningen werd nauwelijks bereikt. De zandgronden in Montfort zijn voor een deel dekzand, voor een deel rivierzand en tot slot een deel stuifzand. De enige zandgrond met enige natuurlijke vruchtbaarheid is de dekzandgrond. Maas- en Roergronden met enige klei en bijmenging van verspoelde lóss komt in Montfort niet voor, maar wel in Linne en in Sint Odilienberg.
Een tweede belemmerende factor voor een vruchtbare landbouw is de hoogteligging. Het was of te hoog en te arm zand op het droge terras met stuifzand, of te laag en te nat en te zuur zoals in de grote kommen en vennen rond Montfort. De stuifzanden vormden natuurlijke barrières bij de waterafvoer. Daar waar het water wel kon afvloeien, was een dam aangebracht in de Vlootbeek om het grondwater rond het kasteel hoog te houden. Pas rond 1600 werd het belang van het kasteel minder en durfde de Hertog het grondwater te verlagen waardoor moeras droogviel en veen kon gestoken worden. Nog veel later werd de Vlootbeek verder uitgegraven inclusief de Luiterkens en werd de Helderbeek/Putbeek gegraven dwars door het terras van Sint Joost heen om een enorm gebied tussen Schinkelenbroek/Putbroek, Diergaarde en in de Peel tot Pey--Echt te gaan ontginnen.
Tot slot was de mineralenaanvoer van het vee en van de burgers en het strooiselbos te laag om de productiviteit van de grond flink te verhogen. Omdat er geen stad in de buurt was met mest, urine en compost, bleven de boeren afhankelijk van de hoeveelheid veevoer en vee in de eigen omgeving en van het strooisel zoals maaisel van de heide en heidegras en van liesgras en gestoken ris/risch langs wegen en uit de gemeynte-gronden, dat bepalend was voor de hoeveelheid akkerland en de productie van graan. Behalve groenten en fruit, waren in Montfort granen zoals gerst, rogge en gierst/spelt en vee het enige wat geld kon opbrengen in de handel. De hoeveelheid vee was echter beperkt, dus de hoeveelheid granen eveneens. De huidige gewassen zoals suikerbieten, mais en aardappelen waren er nog niet . Mais diende de kippen, duiven en kapoenen. Boekweit werd geteeld op natte venige grond. Alle gewassen werden in relatief kleine akkervelden geteeld liefst met een soort omheining net als bij het akkerland (in een omheinde kemp) anders bleef er niets meer over door grazend vee en wild. Naast het hoofdgraan rogge voor brood werd er van alles geteeld, Denk aan haver, erwten en bonen, wortelen, voederbieten, koolraap en oliegewassen. De rest van de gewassen zoals de groenten en kruiden kwamen voor in de moestuin en in de boomgaard tezamen met het fruit , de bloemen en de rabarber. Er bestond een evenwicht tussen de hoeveelheid mineralen die je aan de bossen en heide resp. het weiland en het moeras kon onttrekken en de opbrengst van het akkerland. De hoeveelheid akkerland , veen/weideland en bos/heide lag globaal vast in rechten en plichten en de nieuwe ontginningen werden lange tijd tegengehouden door regels en rechten en door gebrek aan kapitaal.
In Montfort zijn de oude zwarte en bruine eerdgronden (esgronden) gelegen in het dorp van Diekestraat tot het Vaere, rond het kasteel en in de beemden langs de oude Veestraat.
De akkerbouwproductie was tot 1800 veegestuurd en afhankelijk van het areaal ontginningen dat toenam vanaf 1650, wat betekent dat de graanproductie op de akker hoofdzakelijk werd bepaald door de hoeveelheid mineralen die de mest uit de veehouderij en de mineralen die werden onttrokken aan het bos, de heide en uit het hooiland/weideland middels het sprokkelen in het bos en het gebruik van brandhout en het steken van risch (graszode) en het maaien van de heide. In de cyclus van de mineralen en de mest en de gier werd alle materiaal ingezet voor de akker resp. de boomgaard en de moestuin. Op twee manieren werd het systeem bevroren. Enerzijds de door de overheid bepaalde graanprijs en de heffingen op te ontginnen landbouwgrond en anderzijds het drieslagstelsel of het vierslagstelsel met vruchtwisseling en het beperken van de inzet van productiemiddelen in het leenstelsel door het invoeren van de halfepacht. Het belang van het bemesten van de grond is in de ogen van de leenheer anders dan in de ogen van de heurder. De leenheer wil vaak en veel mest op zijn grond. Het vierslagstelsel was niet voor niets gekoppeld aan een mest- en teeltsysteem van vier jaar en het drieslagstelsel aan 3 jaar. Overgens was het drieslagstelsel in de Roerstreek nog gewoon tussen 1800 en 1900. Mest op het land brengen dat je het volgend jaar niet meer in bezit hebt, is verspilling en mest wordt gevolgd door het telen van graan, dat je deels kunt verkopen. Je kunt ook niet meer mest opbrengen dan je hebt met jouw vee, dus ben je er zuinig op.
Pas bij de introductie van de leguminosen zoals klaver en lupine, werd de Stikstof mineralencyclus verhoogd. Ook het invoeren van de mengteelt van granen met bonen en erwten door elkaar was risico-spreidend en leverde extra stikstof op. Het gecombineerd gebruik van kaliumzouten, thomasslakkenmeel en guano of chilisalpeter leidden na 1880 tot spectaculaire oogstverbeteringen. Kapitaal om de veestapel te verhogen kwam moeilijk van de grond in het autarkische systeem. Doordat de boeren weinig graan konden verkopen en dan ook nog tegen een veelal te lage prijs, was er geen reserve voor een kapitaalinjectie in nieuwe productie. De grootschalige invoering van ontwatering en drainage, en het vruchtbaar maken van de grond door bekalking en door invoeren van grondbewerking moest nog plaatsvinden. Het introduceren van de boekweitteelt op voormalige zure veengronden bracht extra stikstof in de mineralencyclus. De boeren moesten nog lang wachten op de invoering van nieuwe natuurmeststoffen en van de chemisch bewerkte of gesynthetiseerde (N, stikstof) kunstmest. Bij de achtergrondinformatie over leengoed ingen Lyllaer lazen we meer over landbouwproductie en de import van mineralen in het landbouwsysteem.
Ontginningen
In het Land van Montfort wonen in de eerste helft van de 19e eeuw weinig mensen. Het gebied is dun bevolkt, de grond is arm en er is weinig economische activiteit. Het gebied bestaat voor 40% uit woeste grond en 11% uit bos. Veel woeste grond komt nog voor in Melick, Herkenbosch en buiten de gemeenten Montfort, Posterholt, St. Odilienberg, Vlodrop, in de grote gemeente Echt. De cultuurgrond was hoofdzakelijk akkerland.
% zie kaart uit Agrarische Geschiedenis van Limburg
Akkerland 34,5
Weiland 12
Tussen 1847 en 1870 wordt 583 ha woeste grond ontgonnen en neemt het areaal bos toe met 40%. De Roerstreek telt eind 1875 slechts 5443 inwoners met een bevolkingsdichtheid van 134 mensen per 100 ha cultuurgrond. De bevolking is sinds 1815 gestegen met 53%. In 1815 wonen er slechts 3507 mensen in dit gebied. In de gemeente Echt komt 3222 ha heideveld en bos voor. 47% van het oppervlak van deze gemeente is nog maagdelijke grond onder andere het Echterbosch en het Echterbroek. Tevens is er veel moerasgrond in de oude maasterrassen mede als gevolg van kwel uit het hoger gelegen grofzandige Rijnterras: de Formatie van Kreftenheye. Tussen 1847 en 1870 werd in Echt 794 ha ontgonnen. Een derde werd omgezet in bouwland, twee derde in bos. Na de Franse tijd wordt in 1823 een groot aantal percelen grond van de gemeente te koop en te pacht aangeboden. Liefst 74 inwoners van Montfort zijn bij de verkoop en verpachting betrokken. In de notariële akte van notaris Milliard in Roermond is alles vastgelegd. In het artikel "Verkoop van gemeentegronden te Montfort op 10 april 1832" geeft Pierre Bakkes in Heemkunde vereniging Roerstreek 37 van 2005 in 11 blz. een beschrijving van deze transactie, die is bewaard in het Gemeentearchief van Roermond. Tal van percelen worden genoemd met locatienaam of veldnaam en met een lijst van kopers en pachters. Veertig procent van de kopers/pachters ondertekent met de eigen naam en 40% blijkt niet te kunnen schrijven.
We komen de naamgenoten Jan van Pol, ackerman resp. Lambert van Pol, ackerman, en Peter van Pol , metselaar en Theodoor van Pol, ackerman, tegen. Ergens wordt ook de weduwe Catharina Maassen genoemd, weduwe van Frederic (Frits) van Pol, die zelf ondertekent. Zij huwde in 1791 met Frits van Pol in Maasniel. Lambert van Pol, die is geboren in 1770 is een zoon van Gerardus van Pol, van de Linnertak van Pol in Montfort, en Mechtildis Wambax. Ook wordt Joseph Foy , herbergier, genoemd die ondertekent met zijn echte naam J. Fuchs (wonende in Montfort in het Biemelhuis aan de Kerkstraat en geboren in Vugt/Waldfeucht, de vader van Anna Fuchs, de grootmoeder van Mien Vossen. De Vlootveestraat heette toen nog Vieëstraot/Viehestroat. Theodoor van Pol is waarschijnlijk Theodorus Nicolaus van Pol uit onze stamreeks van Pol. Hij is een zoon van Antonius van Pol en Catharina van Montfort uit 1785 en hij huwde met A.C. Coenen.
Dominicus van Ophoven, innovator en groot-ontginner
Rond 1885 pacht Dominicus Hubertus van Ophoven, geboren te Montfort in 1839 en overleden in Bonn 1926, zoon van Peter van Ophoven, boer en koopman granen, en van Anna Barbara Vrencken, de eerste 110 ha moerasgrond in de Echterpeel. Later kwam daar nog 300 ha bij. Zijn broer Willem van Ophoven is boer en granenkoopman in Montfort en is lange tijd tevens burgemeester van het dorp. Dominicus huwde de Duitse Maria Elisabeth Juliana Vogels (1833-1905) uit Puffendorf en na haar overlijden, de Deens/Duitse barones Eugene Mathilde Vehling, weduwe van Baron von dem Busch. Dominicus tak van de familie Ophovenw was bemiddeld en Dominicus volgt na de lagere school scholing in handel in Rolduc. Vader Peter en oom Arnold van Ophoven kochten een akkerbouwbedrijf erbij in Karken aan de Roer in Duitsland: de Spieringshof, waar Dominicus veel ervaring kon opdoen. Van zijn familie kan Dominicus regelmatig grote sommen geld lenen voor zijn grote plannen, die de bestaande banken niet zo zagen zitten. De Rabobank was er nog nier.
Dominicus doet veel ervaring op met moderne landbouwmethoden, bedrijfsvoering en bemesting, eerst in Karken op de Spieringshof en later op de Tenghof en later bij zijn beheer als pachter van een boerderij de Jägerhof te Longerich bij Kölln, die zijn echtgenote Elisabeth bestierde. Dominicus dong naar de pacht van de Buchheimerhof met 125 ha en 100 melkkoeien, te Mülheim bij Kölln. Nadat de rentmeester hun landbouwberijf in Longerich had geinspecteerd, werd Dominicus gekozen als pachter van de grootste boerderij uren gaans. De Ophovens bleven van 1875 tot 1903 pachter op dit bedrijf waar ze versgekalfde koeien uit Nederland plaatsten en niet lieten dekken, waarna een lange melkperiode volgde van wel 500 dagen, en de koeien die goed in het vlees zaten, dan konden verkopen als slachtrijpe dieren. Een niet gedekte koe (levert geen kalf op) en eet minder en maakt minder mest. De melk werd als consumptiemelk afgezet in Kölln. Dat geldt ook voor het vlees. Er waren 14 interne arbeiders op het bedrijf, die zich met het vee en de mest bezig hielden. In de herfst en winter gingen de knechten de beerputten van inwoners in woonwijken legen, om extre mineralen op te halen. Ook begon Dominicus met kunstmest te experimenteren naast de stalmest en gier van zijn 100 koeien, omdat de veebezetting op 150 ha akker en weide, slechts 0,60 GVE per ha (zonder kalfjes) was. Een lage veebezetting dus per ha. In een Kringloopbedrijf rekenen we op 2,3 GVE koe per ha om de mineralenbalans in een huidig melkveebedrijf sluitend te maken. Er was dus veel ruimte voor het nuttig inzetten van kunstmest. Een deel van die ruimte werd door Dominicus ingezet voor de productie van gras en groenvoer en voor akkergewassen. Van de winst kon van Ophoven geld sparen en aandelen aanschaffen voor het nieuwe project De Princepeel ( van eigenaar Nering-Bögel, die het als ontginner en boer niet kon bolwerken), dat Dominicus vanaf 1879 -1888 langzamerhand meer aandelen zal gaan overnemen als Princepeel N.V. De onderneming van Nering Bögel, “die protestant”, was volgens de pastoor van Mill weinig succesvol omdat alles op te grote schaal en op die nieuwe methode gebeurde. Toch zette van Ophoven door en ging de onderneming op zijn manier runnen. Hij gebruikte kunstmest en opvallned was de inzet van ijzerenmest, het Thomasslakkenmeel, chilisalpeter, kainiet, en kalk. Tevens introduceerde hij de bietenteelt die net als de aardappelteelt flinke opbrengsten leverden. De oudste dochter Bertha (van 25 jaar) nam de leiding van Buchheimerhof op zich voor zeven jaar. Inmiddels starte Dominicus het overleg met de gemeente Echt om vanaf 1886 in Putbroek 110 ha grond te pachten voor 4 gulden per ha per jaar met een looptijd van veertig jaar. De leiding krijgt Dominicus zelf en zijn zoon Ignaz van Ophoven. In 1896 pacht Dominicus in Echt 313 ha voor de prijs van 3 gulden per ha per jaar, looptijd 40 jaar met een optie om te verlengen. Het betrof vooral moerassige grond in de Echterpeel. Bij de aanvang van de pacht wordt een langgerekte boerderij Pepinushof gebouwd aan de huidige Dominicusweg met woonruimte voor personeel. De paardenstallen werden ondergebracht aan de achterzijde van de boerderij en in een aparte paardenstal met woning aan de Dielgaarderweg in Putbroek.
Dominicus was als ontginner creatief: Hij zette een stoomploeg in bij de ontginning. Emelten bestreed hij met geïmporteerde kippen Hij had het gemengd bedrijf goed leren kennen evenals de teelt van akkergewassen. Dan waagt Dominicua zich aan het ontginnen en aan de akkerbouw zonder vee waar in Pruissen al ervaring mee is. Volgens de boeren in Montfort is hij “gek” geworden. Behalve zijn eigen ervaring (stalmest, organische mest, en humus) gebruikt hij de kennis en ervaring van ‘Pruissische boeren’ die nieuwe methoden van bemesting en van teelten beheersen. Het is de tijd na Carl Sprengel en Justus von Liebig, de promotoren van mineralen o.a. in kunstmest, en de waarde van organische mest. Dan moet je wel goed weten wat je doet.
Dominicus van Ophoven ontgint honderden hectaren in Noord- en Midden-Limburg. Bekende voorbeelden zijn het Landgoed de Princepeel in Oost-Brabant (590 ha), het Welsche Mehr aan beide zijden van de landsgrens met ongeveer 384 ha, later tuinbouwgebied Wellerlooi genaamd, en de Peel te Echt (110 ha). De kennis en vaardigheden op het gebied van het ontginnen tot landbouwgrond van de ondernemende Van Ophoven famile overtreffen het kunnen van de toenmalige Heidemaatschappij. Dominicua van Ophoven had uiteindelijk met zijn boerderijen in totaal 1500 ha akkerland onder de ploeg van zijn meer dan 100 paarden. De grote zes bedrijven met elk 15 knechten (en hun gezinnen) hadden vast werk. Verder bezat hij 2 woonkastelen: De Princepeel in Wilbertoord Mill en Sint Hubert, en kasteel Hattert in Vierlingsbeek.
Dominicus was een goede onderhandelaar: bescheiden, innemend en doortastend en als nodig eigenwijs en hard. Dominicus onderhield relaties met bestuurders en politici in Duitsland en in Nederland. Hij schroomde niet op een Minister uit te nodigen en hem persoonlijk bij te praten over politiek en boerenbelangen. Overigens was zijn Nederlands matig t.o.v. zijn Duits en Limburgs maar dat hinderde hem (en de boeren) niet. De relatie met eigen personeel (Limburgers, Brabanders, Duitsers en Polen) was open, eerlijk, en zakelijk en af en toe hard. Er was kritiek op Dominicus als werkgever over de hoogte van de lonen die hij betaalde aan werknemers en de afgewentelde ziektekosten aan de gemeente Mill. Dat moeten we zien in de maatschappelijk context van die tijd waar de Katholieke Kerk en sommige partijen zich misdroegen t.o.v. socialisten en de Joden. Ook zijn eerlijke maar harde rol als katholiek betrokken bij de Schoolstrijd en de Verzuiling en de mensen die daarbij blijkbaar in de weg zaten, en de houding jegens vakbonden, kunnen hem en pater Gerlacus, Godefridus van der Elzen, ondanks hun grote successen ook worden aangerekend. Grote en verdienstelijek mensen hebben vaak ook een schaduwkant. De strijd om de oprichting van Boerenbonden, Boerenbanken en Coöperaties was een vernieuwend maar hard gevecht tegen de politieke tegenstaanders de Conservatieven en de Liberalen, waarbij demagogie en beschuldigingen jegens Joodse kalverhandelaren en de boteropkopers een rol spelen (Het Boteroproer). Na de Schoolstrijd en de Verzuiling hadden Katholieken en Protestanten politieke invloed.
Zijn kinderen worden ingezet bij het ontginnen (Alphons en Conrad/Ignaz) en bij het beheer van de boerderijen (de dochters Bertha, Phina, Maria en hun echtgenoten evenals de kleindochter Thea Jager dochter van Bertha van Ophoven, voor ons in Montfort de ‘Juf van de Peel’. Dominicus is in zijn tijd de grootste en bekwaamdste boer in Brabant en Limburg. Hij teelt wel 10 akkerbouwgewassen waaronder vooral bieten, suikerbieten, granen, klaver, groenten en aardappels. In april 1896 richtte hij met 150 boeren in Mill de eerste regionale Boerenbond op in Brabant. Hij kende het model van Bauernverband vanuit zijn Duitse tijd evenals de manier waarop de Katholieke Kerk haar rol en invloed op sociaal gebied ging aanwenden. Het was de tijd na de start van nationalisme en romantiek: de verzuiling. De zuilen Katholieken en Protestanten kwamen aan de macht. De Pruissen voerden in Nord Rhein Westphalen een krachtig landbouwbeleid om de boeren en ambachtslieden naar een hoger plan te brengen. Dat had te maken met de koning van Pruissen en met kanselier Bismarck en de wetten op scholing/competenties van boeren en het leger. Pruisssen, toen de baas in NRW, bevorderde met zijn modern landbouwbeleid gebaseerd op 50 jaar visie en landbouwwetenschap de ontwikkeling en verlaagde de belasting op de boerenbedrijven, die veel te hoog waren geweest. Die belastingen waren in Nederland op grond en boerderijopbrengst erg hoog (50 % werd gezegd) omdat op handel en industrie lage belastingen werden geheven in Nederland. Die klacht was er al in 1830, toen Limburg bij België wilde, maar wie luisterde er naar boeren en regionale bestuurders?. De mentaliteit van de kleine boeren was in Nederland erg conservatief en was gebaseerd op overdracht door ouders en op ervaringsleren. Hun bedrijven waren klein, ongeveer de helft onder de 5 hectares. Boeren waren ‘anders dan burgers’, dat vond bijna iedereen. Ze waren arm, hadden een slechte gezondheid, waren nauwelijks geschoold, waren godvruchtig en dreven op overgeleverde routine van het boerenvak. Het leek veel stedelingen wel romantisch dat boerenvak maar daar hield het ook op. Voor 1880 was er geen landbouwbeleid, geen Minister voor Landbouw en geen scholen waar je landbouw kon leren. Rond 1890 waren de boeren zelfs nog tegen de leerplicht maar dat zou rap veranderen na 1900. Landarbeiders en dagloners waren het halve jaar werkeloos en leefden in armoede want er was in de regio nauwelijks ander werk en er waren geen sociale voorzieningen. Leerplicht was niks vonden de boeren voor 1880 want dan werden de kinderen ongeschikt voor het werken op het land/ de boerderij. Onderwijs aan boerenkinderen ontbrak na de lagere school en de kennis, vaardigheid en persoonlijke vorming in het boerenvak moest je maar ‘ergens’ leren.
Domincus van Ophoven, die zelf wel scholing in handel en praktijkervaring op de boerderij had gehad, bemoeide zich in Brabant als pionier ook met de oprichting van de plaatselijke boerenbond in Mill in april 1896 en met de (provinciale) boerenbond, de NCB. Hoewel hij niet was uitgenodigd voor de vergadering van de oprichting van een provinciale Boerenbond maar als vrijwilliger deelnam, werd hij op 17 augustaus 1996 al gekozen tot de eerste voorzitter van de NCB. Dat kwam niet door zijn erudiete toespraken, maar wel door zijn kennis van zaken en zijn bescheiden opstelling jegens de vele keuterboeren en kleine boeren. Hij wilde kleine boeren echt helpen. Als grote boer had hij 1500 ha’s onder de ploeg. Dominicus had in Duitsland behalve de Duitse taal veel opgestoken over Bauernverband, resp. Raiffeisenbank en landbouwontwikkeling. In Brabant wist hij in 6 jaar voorzitter NCB met zijn boeren veel te bereiken. Hij zette met zijn bestuur de boerenbond de NCB op de kaart. Als het niet lukte om de Minister om te turnen, nodigde hij hem uit op zijn landgoed in Mill, of reisde hij stad en land af om invloed aan te wenden. Na een rondrit op zijn boerderijen en een gedegen toelichting, en een goede maaaltijd, wist hij de Minister te overtuigen. Bij zijn vertrek als voorzitter NCB werd hij alom geroemd vanwege zijn kennis en kunde, en zijn bescheidenheid, die zijn wilskracht en doorzettingsvermogen niet in de weg stonden. Hij was een beetje eigenwijs maar dat mocht de sfeer niet bederven vond hij zelf. Van Ophoven kon omgaan met adelijke lieden, bestuurders in de regio, priesters en met boeren. Dominicus kwam in Brabant terecht in een strijd van goedbedoelende boeren en bestuurders die elkaar het leven zuur maakten aangaande de oprichting van een boerenbond. Werd het net als voorheen een herenclub en praatclub die over landbouw praat maar die de noden van de mensen laat bestaan?. De Maatschappij voor de Landbouw?. Eenvoudige boeren waren geen lid van de Maatschappij van Landbouw. Of wordt het een soort boerenvakbond die mensen en bedrijven helpt om een stem in de politiek te krijgen en eindelijk de staatsbemoeienis met de landbouw afdwingt. Een vakbond voor boeren dus. De Liberalen (deftige bestuurders en gestudeerde lieden, en de socialisten (arbeiders die zich gingen verenigen) werden toen door de boeren, de industrie en de Kerk als de grote vijand gezien ondanks de enceclyk van paus Leo de Achtste over betrokkenheid en sociale zorg. De politieke partijen van Katholieken/Protestanten en de partij van de Socialisten waren er nog niet. Dat de boeren het slechter hadden dan andere ondernemers en veel arbeiders was alom bekend maar daar was onder de Liberalen niks aan veranderd. Enkele adelijke heren en sommige ‘papen of zwartrokken” waren aldus in een stammenstrijd verwikkeld en dat ging er hard en gemeen aan toe, met name tussen Liberalen en Katholieken. In Gerlacus van der Elzen, adviseur (in alles waar hij zich mee bemoeide ) van de NCB en priester, vond hij Dominicus een compagnon in het verheffen van de boerenstand en tevens in de verzuiling. Beiden waren op het punt van de verzuiling intolerant te noemen hetgeen de cultuur van het macht van de NCB heeft beïnvloed. De boerenbond kon snel aan invloed winnen in Nederland omdat met het Duitse model duidelijk was welke keuzen konden/moesten gemaakt worden, en omdat de nieuwe boerenbonden als organisatie direct contact en erkenning wilden van de regering. Subsidie kregen ze aanvanklijk niet. Dan maar contributie maar daar kun je wel een eeuw over praten. Wat we vergeten zijn, is dat toen in 1900 nog bijna 50% van de beroepsbevolking werkzaam was in de landbouw en of in de periferie. In Brabant en Limburg was 50% en 43% van de boerenbedrijven kleiner dan 5 ha. In Midden-Limburg was 50% van de landbouwbedrijven 5-10 ha groot en 6% meer dan 10 ha. Veel keuterboeren en dagloners waren straatarm en de kinderen waren analfabeet en werden slecht geschoold. Naar school gaan was na het basisonderwijs volgens de conservatieve boeren nergens voor nodig werd aanvankelijk gezegd want als ze naar school zijn geweest dan zijn ze niet meer geschikt’ voor het werken op de boerderij.
Overigens is Dominicus van Ophoven samen met Gerlachus van der Elzen en een tiental krachtige minder bekende mensen (boeren en burgers), gekend als initatiefnemer van tal van coöperatieve organisaties in Brabant en Limburg. Dominicus nodigde zichzelf maar uit voor de vergadering over een provinciale boerenbond in Brabant, en toen hij naar huis ging, had men hem gevraagd als de eerste voorzitter. Boerenleenbanken, melkfabrieken, eiermijnen, meelfabrieken. werktuigcoöperaties, slachthuizen, inkooporganisaties, verzekeringen, een vakblad etc. Het was rond 1895 niet gelukt om een werkbare boerenbond te creëren terwijl er al 100 jaar werd gepraat in de Maatschappij voor de Landbouw, door grootgrondbezitters, juristen en notarissen. Met veetentoonstellingen, paardenkeuringen en veterinaire regelingen, die door de Maatschappij werden opgetuigd, lukte het al een beetje. De kwaliteit van het vee en de gezondheid van de dieren was in die tijd beroerd. Gewone boeren en boertjes waren er aanvanklijk niet bij betrokken maar dat werd met de ontluikende coöperatieve houding van boeren snel beter. De boerenbond ging de belangen van de boeren behartigen in de politiek, op het bedrijfsniveau en de media. Banken en fabrieken kregen boerenbemoeienis via de coöperaties. De strijd om de macht werd na veel gedoe met de Liberalen door de Katholieken en de Protstanten gewonnen. De Rabobank werd als Boerenleenbank (katholiek) en Raiffeisenbank (protestant) opgericht. Tijdens de schoolstrijd en later bij de verzuiling ontstond uiteindelijk “een staat in een staat” voor katholieke en protestantse zuilen. Elke organisatie in een katholiek of protestants dorp moest volledig verzuilen. Dat was bij een boerenbond (die aanvankelijk christelijk of interconfessioneel was bedoeld) resp. een school en een bank te begrijpen maar dat gold ook voor de ruitervereniging resp. de geitenfok vereniging en de bijenhouders. Zelfs de voedbalclub en de fanfare moesten eraan geloven. Het aan de macht komen van Katholieken en Protestanten nam een hoge vlucht en ging tweederde eeuw duren. Daarna is de verzuiling afgeschaft vanwege de grote veranderingen in de maatschappij resp. de ingeslopen machtscultuur en de ontkerkelijking vanaf de jaren zestig. In een zaal van de boerenbond NCB, nu ZLTO, in Den Bosch hangt het portret van de Montfortenaar als eerste voorzitter van de Brabantse boerenbond vooraan in de galerij. De boerenbonden werden provinciaal door een aantal boeren en zelfbenoemde en zeer betrokken “adviseurs” langdurig “voorgekookt” in de concurrentie met de Maatschappij voor de Landbouw. Daarbij trokken Brabant en Limburg samen op met ontwerpen van statuten voor een (provinciale en plaatselijke) boerenbond naar Duits en Belgisch voorbeeld uit de handen van markante figuren J. Claessen uit Broek-Sittard (onderwijzer alias Frans van Dam) en Gerlacus van den Elzen, uit Bernheze, (priester en rector, alias Gregorius). Ook Ludovicus Ridder de van der Schueren uit Zevenaar in Gelderland roerde zich met een tweetal boeren en plaatste een oproep aan boeren in een advertentie in de kranten, om zich te melden voor een op te richten Landbouwersvereniging. Van der Schueren zal nog vaker actief worden voor de Boerenbonden in oprichting en hij verdedigde een christelijke bond om katholieken en protestanten te verenigen in de bond. De protestanten reageerden lauw en laat. De genoemde aliassen van Claessen en van der Elzen dienden als eigen bescherming tegen aanvallen op hun werk als persoon en als onderwijzer en priester vrijwilligers. Met name “zwarthemden” waren gehaat bij de Liberalen in verband met Schoolstrijd en de Verzuiling. . Zij schroomden niet om in de kranten propaganda te voeren en tegenstanders aan te pakken. Met name van der Elzen schreef met scherpe pen, vol vooroordelen en beschuldigingen van tegenstanders en soms zelfs aggressief met namen over joden als kalverhandelaren. In de eerste vergadering van het dagelijks bestuur van de Brabantse Boerenbond werden krachtige besluiten genomen onder voorzitter van Ophoven. Het bestuur met van Ophoven uit Mill, en Baron van den Bosch uit Ginneken, Hermans uit Deurne (secretaris) , Van Iersel ut Helvoirt en Oomen uit Oosteind nam spectaculaire besluiten die allemaal zijn gerealiseerd. De besluiten die hebben geleid tot een revolutie in de ontwikkleling van de boerenstand, zijn:
1. Oprichten van Raiffeisenkassen en Boerenleenbanken,
2. Asssurrantie regelen (Onderlinge Verzekeringen) voor huizen, boerderijen, stallen, voor vee en oogst etc.
3. Het oprichten van de organisatie voor coöperaties m.b.t. Aankoop en handel van veevoer, meststoffen, zaaizaad en andere grondstoffen. Tevens werden drie commissies ingesteld voor coöperaties.
4. Het oprichten van een maandblad om de boerenleden te informeren en te activeren.
Na het overlijden van echtgenote Elisebeth Vogels, begon Domincus zich langzamerhand terug te trekken uit al zijn bedrijven. Hij bezocht de bedijven wel maar de leiding kwam nu volledig in handen van de kinderen: Alphons leidde de Princepeel, Maria huwde de textiefabrikant Brouwers in Tilburg en liet zich uitkopen, Ignaz leidde Pepinushof en Domincusgriend, en het Wellsmehr/Wellsmeer en Het Ven waren in beheer bij Phina. In 1924 verhuisde Dominicus met Eugenie Vehling naar Bonn, waar hij in 1926 overleed en daarna in Mill werd begraven, waar meerdere gezinsleden zijn begraven. Het graf van de familie van Ophoven in Mill is geruimd bij de ruiming van de oude kerkhof. Een buste of herdenkingsembleem van Dominicus van Ophoven ontbreekt in Montfort, resp. Mill en St Hubert, en Well. De vraag is of het monument Dominicus van Ophoven wel een standbeeld zou willen.
Door ontwatering, het graven en uitdiepen van beken en het wegpompen van water ontstaat begaanbare grond in de Peel te Echt onder leiding van Dominicus van Ophoven en zijn zoon Ignaz. De waterrijke en lange Pepinusbeek wordt gegraven en toegevoegd aan de Helderbeek/Putbeek, die volgens mij ouder is dan de Pepinusbeek. (nog controleren).
De invoer van kunstmestoffen door Dominicus van o.a. Thomasslakkenmeel, een fosfaatmeststof met zuurgraad verhogende kalkverbindingen, maakt de teelt van granen en klaver op de zure, ontgonnen grond mogelijk. Dominicus gebruikt klaver om de bodemvruchtbaarheid op pijl te brengen. De graanprijzen gaan omhoog. De ontginningen worden betaalbaar. De boeren uit het Land van Montfort kijken hun ogen uit. Hun cynisch lachen bij de start van de projecten van van Ophoven versterft. Van Ophoven pacht nog meer grond in Putbroek/Echt. Na de invoer van stikstofkunstmest en kaliummestoffen slaagt hij er zelfs in om suikerbieten te telen op de voormalige woeste grond. Schoorvoetend volgen de boeren in de regio zijn voorbeeld. Van Ophoven zet de mechanisatie fors door bij de bedrijfsvoering.
De boerderij de Peel aan de Dominicusweg in Echt wordt een modelbedrijf voor moderne bedrijfsvoering net als de andere bedrijven van de familie van Ophoven. Bij de boerderij hoorde een tweede boerderij, waar veel paarden waren ondergebracht, later genoemd naar Sjang van Pienke op de weg naar den Dielgart vanuit Montfort, volgens Peter/Pie van Heuts, die daar gewerkt heeft.
De ontginningen in het Land van Montfort worden nu fors uitgebreid. Ontginningen zoals de rest van “de Peel”, het Bonenbroek, de Echterbosch, het Reigelsbroek, de Boartmoar, worden aangepakt. Uit een oudere tijd stammen afwateringen van Eerselen die Luiterkes zijn genoemd. Uit de ruilverkaveling stammen de omleggingen van de Vlootbeek en de waterstuwen in de Putbeek en het opschonen van de Luiterkes.
Bij de ruilverkaveling worden de beken uitgediept en worden aansluitingen verbeterd. Omdat de beken zoals de Putbeek en de Vlootbeek grotendeels gegraven zijn in veen- en zand landschap of soms als doorsteek door een terras, zijn de beken bijna overal recht. Heel Putbroek en Diergaarde ligt in een afgesloten kom met veen als gevolg van kwelwater van het hoogterras.
Bij het bezoek van de commissaris van de provincie Noord_Brabant rond de eeuwwisseling (1896, 1902 en 1909) de heer Mr. van Voorst tot Voorst, aan de gemeente Mill en St.Hubert beklaagt de burgemeester van Mill, Herman Verstraaten, zich met eindeloze klachten over van Ophoven. Van Ophoven stoorde zich niet veel aan de gemeente en het bestuur en ging zijn eigen weg. Dan volgt een litanie van klachten. Hij trekt “naar volk” aan vooral vreemden. Hij betaalt weing loon en behandelt zijn paarden slecht. Hij doet niks voor zijn mensen. Hij laat wel 30 jongens en meisjes wieden in het veld zonder toezicht!. Hij stuurt zieke medewerkers naar de dorpsdokter. Hij stuurt armlastigen naar de gemeente om steun. Hij heeft geen vee ( dat kan toch niet) en gebruikt alleen kunstmest op de Princepeel van 450 ha akker (dat is verdacht en ongelooflijk). Hij stookt de boeren (de verkeerde!) op tegen de gemeente. En dat gaat zo … maar door. Het is duidelijk dat van Ophoven geen partij was voor de gemeente Mill, en dat de verhoudingen verstoord waren vandaar al die verwijten. In die tijd waren er nog geen sociale wetten en geen CAO’s. Zieken waren aagewezen op de familie enop de gemeentnet als in de Middeleeuwen: Schout en schepenen beheerden bij de gemeente de armenkas en de weduwen- en wezenkas. Ziektenkostenverzekeringen,waren er nog niet. Als je ziek wordt en geen middelen hebt, moet je naar de dorpsdokter die een budget van de gemente kreeg van 1200 gulden in Mill, hetgeen veel te weinig was en dus werd verdubbeld met een vroedvrouw er nog bij. Sociale wetten en CAO’s laten op zich wachten. Het klimaat in Nederland was ouderwets, nationalistsich en conservatief. Eerst moet de Liberalen nog aan de macht en dan pas de rest. Niks moderne katholieke politiek van de paus Leo 8 (Rerum Novarum), en weg met die Liberalen en die ‘rooien’: de opkomende vakbondsactivisten. (de Socialisten). Er was nog geen verbod op kinderarbeid en er was nog geen algemeen stemrecht etc. Dominicus was geen sociaal democraat maar een conservatieve liberale katholiek en een door de praktijk gevormde hereboer.
In het boekje” De Van Ophovens en Jaegers als ontginners van Sjang Hoeymakers uit Elsendorp 1984 staat interessante informatie over de familie van Ophoven, afkomstig uit Montfort. Zie tevens NCB 1896-1946 van Mr J.J. Wintermans de geschiedenis van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond 1946, Zuid Nederlandse Drukkerij Den Bosch. En het proefschrift: Gerlacus van der Elzen 1853-1925. Emancipator van de NoordBrabantse boerenstand, door Petrus Holenberg 1956, Universsiteit Nijmegen.
8.2 Uitvindingen in de landbouw.
Op het einde van de twintigste eeuw worden een aantal uitvindingen gedaan die in Europa tot navolging strekken. In het Ambt Montfort worden deze vernieuwingen schoorvoetend doorgevoerd onder leiding van enkele pioniers en wandelleraren. Via cursussen en demovelden worden de boeren langzamerhand overtuigd om de bedrijfsvoering aan te passen.
Einde 18 eeuw:
- De ploeg met ijzeren voorgevormd schaar die beter ploegde dan een houten ploeg met metalen scharen, en de schoffel als mechanisch instrument voor grondbewerking in de rijenteelt en de onaflaatbare onkruidbestrijding.
- Klaver ( witte 1650 en paarse 1750) in het teeltplan voor meer mest en stikstof in het bedrijf. Het gebruik van witte klaver in het gras en volleveld Franse klaver als voergewas en groenbemesting gewas met N-binding slaat over naar Vlaanderen; vandaar het begrip de Vlaamse landbouwmethode dat ook in Nederland wordt gebezigd voor dit systeem voor vruchtbare zandgronden.
- Ontdekking stikstofbinding door leguminosen onder andere klaver. Het proces brengt extra stikstof in de bedrijfsvoering. Dit betekende een doorbraak in de gesloten stikstof mineralencyclus van voorheen.
- Mergelbemesting. Al in 1600 wordt In Montfort en Linne op leengoederen mergel gestrooid om de grond minder zuur te maken evenals het gebruik van de scherpe vuuras (potas), die iedereen bezigde. De mergel werd in Linne of Roermond aangevoerd met het schip uit Zuid Limburg. De mergelbemesting leidt later plaatselijk tot grote problemen want men strooit steeds maar weer mergel en ‘mergelt de grond uit door versnelde mineralisatie. De periode duurde ongeveer 25 jaar. Het gevolg was “ Rijke vaders, arme zonen”. Leter begrijpt men dat om de 5 a 10 jaar jaar bekalken het verzuren van de grond voorkomt.
- Humustheorie en organische mest. Rond het einde van de 18de eeuw formuleren de Duitsers Thaer (1752-1828) en Einhof de humustheorie, de theorie dat C in de plant uit humus komt, wat de aanhangers meenden te mogen afleiden uit bedrijfservaringen met organische mest. De centrale stelling is: “de plant voedt zich uitsluitend met humus om te groeien”. Voor boeren was dit een geloofwaardige theorie want als je organische mest gebruikte kwam het goed met de oogst. Rond 1816 /1817 heerst er in Europa grote hongersnood als gevolg van de mislukte oogst. Het gevolg is ellende, die leidt tot de eerste emigratiegolf naar Amerika.
Ingenhousz, een apotheker uit Breda, ontdekt dat de plant bij de groei uit de lucht grote hoeveelheden CO2 bindt. De koolstof uit CO2 in de lucht komt later in plantenweefsel voor. De Saussure toonde het gelijk van Ingenhousz chemisch aan. Preistly ontdekt nog iets spectaculairs: de plant maakt zuurstof.
-Minerale mest en minerale voeding. Rond 1840 publiceert Justus von Liebig de nieuwe theorie: “de plant voedt zich met mineralen” d.w.z. met CO2 uit de lucht en met zouten (ionen) uit het bodemvocht. Hij postuleert zijn theorie in het boek; Die Chemie in ihrer Anwendung auf Agricultur und Physiologie in 1875. De theorie van de minerale voeding leidt tot veel chemische proeven, potplantproeven, watercultures, proefvelden en demonstratievelden werd een bestseller na 1868. Dit revolutionaire boek leidde tot veel twist en geschrijf , maar Liebig haalde zijn gelijk toen bleek dat zijn oplosbaar gemaakte meststoffen aansloegen. Onder mineralen verstaat hij zouten, water, koolstofdioxide en opgeloste verbindingen van stikstof N, fosfaat P, kalium K, magnesium Mg, natrium Na en speciale andere elementen, de later benoemde spoor-elementen. Tegenwoordig noemen we in water opgeloste minerale verbindingen ionen van voedingselementen.
Uit de chemische proeven komen recepten voort om kunstmest te maken in de vorm van mengmest. Bepaalde combinaties met fosfaatmeststoffen blijken niet te werken met kalk erin omdat ze onoplosbaar zijn. Lawes ontdekt dat zo onoplosbare kalkfosfaten worden gemaakt. Door aanzuring met zwavelzuur of salpeterzuur neemt de werking van de P-component flink toe. De ontdekking van werkzame kunstmest leidt in Engeland tot de dwaling dat veel kunstmest goed is en organische mest niet nodig is. Liebig pleit voor een goede balans van organische mest met daarnaast indien nodig kunstmest.
De scheikunde begint eindelijk haar maatschappelijk nut te bewijzen. De NPK-mengmest werd proefondervindelijk geboren in de periode 1870 - 1876. De industrialisering kan nu pas echt beginnen. Voordat de boeren in het Land van Montfort deze nieuwe ontwikkelingen oppikken gaan nog even duren.
De grote ontwikkelingen in de landbouw, die gevolgen hebben voor de zandgronden in de omgeving Montfort. Het gebruik van mineralen zal de onvruchtbare grond in Montfort vruchtbaarder maken. De intensieve veehouderij produceert met buitenlands voer veel mineralen. Tussen 1970 en 1980 zal het mineralengebruik zelfs leiden tot overbemesting en milieuschades. In minder dan 200 jaar is er veel veranderd in de landbouw en in de maatschappij: Van tekorten en armoede naar overvloed en milieuproblematiek.
- Ontwikkeling meststoffen
1830 De natuurlijke salpetermeststof uit Chili gaat per schip naar Europa als Chilisalpeter gemaakt van caliche. Chilisalpeter is een van oorsprong ingedroogd rivierwater met veel stikstof tot organische grottenmest van eiwitrijk visdieet van zeevogels die bewerkt is in een fabriek in Chili en bevat 14 - 16 % N met spoorelementen natrium en borium.
1840 De invoer van de eerste Guano uit Peru de zogenaamde Peru-guano, een mest van zeevogels en vleermuizen, met 10- 15% NH4-N en enkele % K, 5 - 7% P, iets Mg en verder 20% kalk, een ideale meststof voor uitgeputte gronden.
1855 De eerste superfosfaat wordt gemaakt uit dierlijke beenderen door bewerking met zwavelzuur in een fabriek waarbij een redelijk oplosbaar fosfaat ontstaat met gips. Later werd superfosfaat gemaakt uit fosfaaterts en zwavelzuur.
(Het succes van de fosfaat meststoffen en de latere import van mineralen met veevoer op de productie van landbouwgrond is zo groot dat uiteindelijk als gevolg van dumping van drijfmest met de P uit mest zoveel P per ha wordt gegeven dat er sprake is van overbemesting van P. De relatie tussen ha grond en hoeveelheid dieren op het bedrijf is uit balans. De kringloop van mineralen is overschreden. De overheid grijpt in met beperking van de toegestane hoeveelheid P per ha via mestwetgeving)
1860 Kali-Abraumsalze als natuurlijk zout uit de Kali(um)-mijnen wordt als goed oplosbare kaliummeststof gebruikt in de landbouw. Kalium en natrium komen samen met calcium en magnesium als Cloride- en Sulfaatzouten voor in natuurlijke zoutafzettingen uit zeewater
1879 Het Thomasslakkenmeel-procede wordt ontwikkeld door aan de gesmolten fosfaten en ijzerterts cokes en kalk toe te voegen waarbij na het malen van de slakken een enigzins oplosbaar fosfaat ontstaat dat met name in zure gronden tot werking komt.
Nadien gebruikte van Ophoven ongeveer 2 ton Thomasmeel per ha in “de Peel” na ontwatering. Hij teelde zo prachtige klaver.
1890 Ammoniumsulfaat of zwavelzure ammoniak, een nevenproduct als meststof uit de gasfabrieken.
1903 Productie van salpeter of nitraat voor de industrie via de elektrische vlamboog bij chemische stikstofbereiding.
1906 De productie van kalkstikstof wordt ontdekt. Lang geleden was dit een belangrijke stikstofmeststof.
1913 De binding van luchtstikstof N2 tot kunstmest N bij de chemische binding tot ammoniak via het Haber/Bosch proces betekent een doorbraak voor de chemie en de landbouw omdat het gelukt is N uit lucht te verbinden tot een N-vorm die planten in de kringloop kunnen opnemen. De eerste stikstofbindingbedrijven worden gebouwd. Voorheen kon alleen via de teelt van leguminosen met Rhizobium N aan de kringloop worden toegevoegd.
(Omdat energie lange tijd relatief goedkoop is kan N kunstmest in de fabriek met veel energie worden gemaakt hetgeen zo succesvol gebeurt tot het toegenomen gebruik van N in Nederland moet worden beperkt vanwege de nitraat grondwaternorm en de Hoeveelheid N die je per ha mag gebruiken en de hoeveelheid ammoniak die staalen uitstoten. Het aantal dieren op het bedrijf dat mest (mineralen) produceert is niet in evenwicht met het aantal ha grond dat het bedrijf heeft voor een kringloop van mineralen. Vroeger gebbruikte men veel stro op het bedrijf als voer en asl strooisel. Dat stro bond nogal wat ammoniak dat dan niet vervluchtigde. Geimporteerd veevoer en krachtvoer bevat eiwit dus stikstof. Man gebruikt nauwelijks nog stro in de stal. Men is met kunstmest en drijfmest meer N gaan geven per ha dan verantwoord is in de kringloop van N.
Rond 1900 was kunstmest langzamerhand gemeengoed. De productie en het gebruik ervan neemt daarna spectaculair toe mede als gevolg van de aanbevelingen van de voorlichting aan boeren.
De landbouw komt in een stroomversnelling. De import van fosfaat-, kalium- en magnesiummeststoffen als bewerkt natuurproduct en de binding van stikstof uit de lucht in de chemische fabriek begint. Het gebruik van magnesium houdende kalk vindt ingang en het zal nog een hele tijd duren voordat de tuinbouw de goed oplosbare magnesium zouten met sulfaat gaat gebruiken.
De natuurlijke cyclus van de mineralen is doorbroken en de productie komt op een hoger niveau te liggen. Met grondbewerking en bekalking, afwatering en beregening, met organische mest, compost en met kunstmest kan de productie worden verbeterd.
Bij de watercultuur en bij de substraatteelt wordt vanaf 1975 geteeld zonder het medium of substraat grond, door water, zuurstof, temperatuur en mineralen ter plekke bij de plantenwortel te regelen.
Ontginningen in latere tijden
Een grote vooruitgang is het graven van een doorsteek van het terras van Sint Joost in de Beanj door de Heidemij met het tracé van de Helderbeek en de bouw van een brug in de Beanj/Vlootveestraat. De Helderbeek/Putbeek is geboren en er komt na de verbeterde ontwatering heel veel extra landbouwgrond ter beschikking als weideland en als akkerland. Rond 1860 is de Vlootbeek weer eens verlegd. Stroomde de Vloot voorheen aan de Waarderwegzijde in het dal met een knik van de huidige rotonde naar de huidige brug bij het Rozenhofje, thans werd de beek verlegd naar de stijlrand van Kamp/Montforter Broek en Dijkstaat/Diekestraot met een nieuwe brug. Ook hier kwam extra grond beschikbaar tussen de oude kern Montfort en de inmiddels bebouwde Waarderweg/Linnerweg en langs de verdiepte Vlootbeek. Aan de Duitsers werd gevraagd om een deel van het water van het Rijnterras niet meer in de Vlootbeek te lozen zodat het minder moerassig wordt. Pas in de tijd van Dominicus van Ophoven zal de Echter Peel nogmaals een grote ontginning en ontwatering meemaken door de uitbreiding van het beekstelsel van de Putbeek en de Pepinusbeek. Dat gebeurt echter pas als kunstmest beschikbaar komt en cultuurtechnische ingrepen in de landbouw worden doorgevoerd. Dan pas verdwijnt het afplaggen van de heide en het steken van risch in Putbroek, en het verzamelen van strooisel, dennen en eikels in bossen en het winnen van geriefhout en stookhout in de vorm van schansen/stookhout voor het bakhuis.
De zure heidegrond kan worden geploegd en bekalkt en de zure veengrond bemest met kalk en Thomasslakkenmeel en er groeien zelfs gewassen zoals aardappelen en suikerbieten op omdat men kali(um)- en magnesium zouten uit de mijnbouw aanvoert en chilisalpeter als natuurlijke N-meststof of zwavelzure ammoniak als fabrieksproduct beschikbaar krijgt. De boeren in Montfort kijken scheel naar de vernieuwer Dominicus van Ophoven in de grote Peel, die bij suikerbieten en aardappelen prachtige opbrengsten haalt in de grote en de kleine Peel. Dat kan toch niet!.
In de jaren vijftig/zestig wordt de ruilverkaveling voorbereid en uitgevoerd en het Montforter weidegebied en de Boartmoar ontgonnen en gedraineerd. Voorheen waren alleen twee Luiterkes gegraven conform het basisplan ontwatering van de kasteeltuinen met behoud van het meer Boartmoar, dat als gevolg van langdurige ontwatering grotendeels droog viel en waarvan de drooggevallen veengrond ging verteren. Alweer ontstond er nieuw weideland.
Met het POL-plan (Ontwikkelplan) van de provincie worden een aantal maatregelen uit de ontginningen en van de ruilverkaveling teruggedraaid omdat de druk op het landbouwareaal afneemt in 2000-2010. Het aantal boeren is tussen 1950 en 2000 inmiddels enkele keren gehalveerd en de percelen zijn vergroot resp. het aantal particuliere gebruikers is toegenomen en sommige weilanden zijn uit gebruik genomen. De meeste gemengde landbouwbedrijven zijn verdwenen.
De agrarische gemeenschap
In de tijden dat het Land van Montfort hoofdzakelijk afhankelijk was van de agrarische bedrijfsvoering is het belangrijk om een beeld te krijgen van de randvoorwaarden voor de landbouwproductie.
Het Land van Montfort/ de Roerstreek was grotendeels zelfvoorzienend. De bevolking was sterk homogeen en was gericht op de dorpsgemeenschap. De norm werd door de dorpsmentaliteit gesteld. Vreemde invloeden kwamen weinig voor en werden geweerd. Innovatie kwam weinig voor en ondernemerschap was zwak ontwikkeld. Je moest in de tredmolen van het dorp meedoen: anders was je ‘vreemd’ bezig. Er waren weinig grote boeren en veel kleine boeren en keuterboeren. De laatste groep werkte ook als dagloner bij bedrijven en boerderijen, en was dus parttime werkloos. Rond 1850 was nog 50% van de beroepsbeofenaars boer of kleine boer. De landbouwproductie is relatief laag. De hogere zandgrond met enkele oude akkers kan weinig water naleveren en de natte beekdal zandgrond en het aangrenzende veenland is van matige kwaliteit. Er zijn weinig mineralen voorhanden en de weiden/hooilanden zijn langdurig nat en leveren zonder bemesting weinig gras. Deze gronden zijn laat in het voorjaar en in de herfst alweer nat.
Het inwonertal in het Ambt Montfort in de Roerstreek is laag. Er is naast werk in de landbouw enig werk in de ambachten zoals timmerman, aannemer, stucadoor, metselaar en smid. De handel van granen is na het loskoppelen van Belgisch Limburg beperkt en vindt plaats over de vele landgrenzen heen van een complex en verdeeld Limburg. Er heerst in het dorp (net als in veel andere Limburge dorpen) een relatief gesloten dorpscultuur. De Katholieke Kerk is de standaard en tolerantie van anders gelovigen is er nauwelijks. Joden woren gediscrimineerd ook door de Kerk. De volksgezondheid en de voeding is slecht en eenzijdig. De kindersterfte en vrouwensterfte in het kinderbed is hoog. Mannen trouwen laat (van armoede, en dan zijn er tevens minder kinderen) en er is een absoluut tekort aan vrouwen. Het percentage ongehuwden is hoog. Veel gezinnen zijn met elkaar verwant. Het grote gezin met de vele familierelaties voerde de boventoon. Het gezin was de norm, niet het persoonlijke individue. De verarmde boerenstand (dus de meeste inwoners) hecht waarde aan overgeleverde tradities en instellingen. De inwoners zijn: eenvoudig, relatief conservatief en gericht op het dorp. De sociale structuur was beschermend voor gehandicapten en werklozen (verborgen werkeloosheid) maar echte “zorg” bestond nog niet. De sociale structuur was afwijzend voor vreemdelingen en buitenstaanders. Onderwijs en opleiding hadden in het dorp nog weinig prioriteit. Jongeren die priester of non wilden worden, vertrokken naar kloosters om te studeren. Het aantal jongens en meisjes dat kiest voor een opleiding en baan als priester en non is aanzienlijk. Het basisonderwijs was aanvankelijk vrijwillig en matig van kwaliteit. Het nationale bewustzijn voor Nederland was zwak ontwikkeld. Dat was na al die eeuwen gesol met mensen, door landen en overheden ook niet vreemd. Je kunt zeggen dat de bevolking matig gericht was op Nederland. Na 1850 nam het aantal analfabeten sterk af. Bij de soldatenkeuring in Limburg bleek tussen 1846 en 1870 30% van de mannen niet te kunnen lezen en schrijven. Bij de vrouwen was de toestand nog slechter: Ongeveer 50% was analfabeet en kon de huwelijskakte niet ondertekenen. Het zal tot 1900 duren voordat het onderwijs wezenlijk verbetert.
De belangrijkste bedrijfstak is lange tijd de akkerbouw. Er is tevens een beperkte vorm van extensieve veehouderij aanwezig. Het belangrijkste graangewas is de rogge voor verkoop/betalingen, broodgraan en voor stro als strooisel, als veevoer en als dakbedekking. Daarnaast teelt men boekweit en gerst en haver voor bier, paarden en kippen. Daarnaast is er een heel pallet van kleine producten in de fruittuin/boomgaard en de moestuin en aardappelen (na 1750) en klavers (na 1800) als nagewas bij rogge , boekweit en haver. Spurrie en stoppelknollen zijn geliefde nagewassen voor lekkere melk en voor goed herfst- en wintervoer voor de koeien. Er worden ook mengteelten van granen, erwten en bonen gebruikt. Uit de maallijsten van de molens, die voor de betaling van de cijnzen werden bijgehouden, blijkt dat de oogsten van de mengteelten van matige gronden aangeboden worden om te malen en dat het cijnstarief voor deze categorie laag is. De cijns op broodgraan is hoger.
De veehouderij vindt plaats met het dagelijks onder toezicht van de dorpsveehoeder enkele uren weiden van vee vanuit de dorpsbrink of driesch op de gemeynteweide zijnde de niet-ontgonnen natte weiden en de vennen. Dat gebeurde in de zomer terwijl in de herfst en winter de koeien op stal bleven en wintervoer werd gewonnen op de akkers en hooi op de natte weiden zoals in Putbroek. Alle mest werd verzameld en aangevuld met strooisels van bladeren, risch en heide. In Montfort werd het vee opgehaald bij de Markt en langs de pachthoeve Gendouvers/Ingen Duijfhuiss naar Eertselen gedreven. Ook de paarden hadden nabij deze boerderij een weide zoals in Montfort genoemd het Paardenbroek.
De woeste gronden en de heide met struikgewas dienden voor het halen van graszoden (risch) en maaisels en strooisel van de heide met heidemaaisel, grasmaaisel en bladeren. In de winter wordt het vee alleen op stal gevoerd met stro, hooi, wortels, knollen en mindere soorten graan, peulvruchten en restproducten uit de keuken en de moestuin en de boomgaard. Daarnaast zijn er producten uit de inmiddels voor de helft verdwenen bossen en de daaruit ontstane heiden. De meest dorpen kennen een fors geslonken bosareaal vanwege het kappen van bomen voor timmerhout resp. stookhout en het benodigde geriefhout voor handgereedschap en voor het maken van schansen voor de bakoven of de steenoven. Alleen in de gemeente Echt zijn de bossen nog zeer uitgestrekt en worden langzamerhand omgezet in heide. Pas rond 1850 wordt hout zo duur dat men in Midden-Limburg weer bos ging planten, zoals de bosplanter Willem van Pol veelal deed.
Het productieniveau van de akkerbouw staat met de beschikbaarheid van weinig mineralen en gebrek aan wateraanvoer op een laag peil, en vindt plaats op chemisch arme zandgronden die door langdurige bemesting met stalmest en strooisel van heide en bossen is omgevormd tot een eerdgrond of esgrond, een zandgrond met een dikkere teeltlaag. Veel van de zandeerdgronden voor akkerbouw in Midden-Limburg zijn tevens droogtegevoelig. Watergeven met sproei-installaties bestond nog niet. Een strak, eenzijdig teeltplan met veel risico’s is het gevolg.
In de akkerbouw van die tijd circuleert maximaal 50-60 kg stikstof per ha met daarnaast een 15-20 kg fosfaat en 50-60 kg kalium. De genoemde macro-elementen zijn als bouwsteen van de plant van doorslaggevende betekenis voor de productiecapaciteit van de akkerbouw. Met beregening en het gebruik van drijfmest en kunstmest gaat in de landbouw van 2010-2020 vier keer zoveel mineralen per ha om.
Misoogsten leidden al gauw tot armoede en dreigende hongersnood. Gelukkig hadden bijna alle inwoners nog een perceel grond met moestuin en een kleine boomgaard met een varken en enkele kippen bij de woning waardoor ze deels in eigen onderhoud konden voorzien.
De eigendomsverhoudingen zijn star. De helft van de grond in de akkerbouw is in eigendom. De rest is verpacht.
Na de middeleeuwen komt de pacht steeds vaker voor als half(e)-pacht. Dit betekent dat een deel, veelal de helft, van het vee en het zaaigraan, ter beschikking wordt gesteld door de eigenaar. Tevens is dan de helft van de opbrengst voor de eigenaar. Het systeem is juridisch complex en leidt tot allerlei rechtzaken. Half(e)-pacht vindt in het Land van Montfort toepassing in de 2e helft van de 17e eeuw en begin 18de eeuw; daarna volgt de gewone pacht.
Tot ongeveer 1880 is het drieslagstelsel voor akkerland in gebruik. Het systeem bestaat uit een teelt- en bemestingsplan, dat er als volgt uitziet:
een derde wintergraan gevolgd door stoppelgewas spurrie/stoppelknol en later klaver
een derde zomergraan haver of gerst of boekweit gevolgd door stoppelgewas
een derde braaklegging met onkruidbestrijding, en later in de tijd vanaf 1750 vlinderbloemigen of kleine teelten zoals aardappel of vlas.
Het braakleggen van de grond dient ertoe om mineralen uit grond via verwering vrij te laten komen of via vertering van humus en organische stof. Gedurende de braaklegging groeien er allerlei onkruiden op het perceel waaronder leguminosen, de bekende stikstofbinders met hun knolletjesbacterien.
Zo wordt een kleine hoeveelheid stikstof namelijk 10-15 kilogrammen N per ha per jaar, aan de grond toegevoegd. Via onweer en bliksem komt tevens een kleine portie stikstof, ongeveer 15 kg per ha per jaar, in de grond met de regen. Bij de teelt vanjaarrond klaver kan wel 80-120 kg N/ha door Rhizobium worden gebonden wat de grond na poelgen/omspiten flink wat poude kracht gaf.
De bemesting met dierlijke mest werd grotendeels gegeven aan de teelt met wintergraan (N,P,K en Mg) en kleinere porties aan zomergranen en boekweit. Vlas , klaver en aardappelen vergen grondbewerking en flink wat mest. ( N en K).
Gier werd in het voorjaar gegeven indien het gescheiden werd opgevangen. Vaak was gier met stooisels, stro en mest gemengd. Gier bevat enig N en veel K. .Er komen nauwelijks handelsgewassen voor in het teeltplan zodat er ook geen mineralen het “landbouwsysteem” kunnen verlaten behalve via uitspoeling en vervluchtiging (bij N).
De organische mest van dieren, het strooisel, de afvalstoffen van het bedrijf en het gezin, de vuuras met veel K, Na en basisch werkend carbonaat, het dierlijk afval, het snoeimateriaal, alles komt via de mestvaalt weer op het akkerland. In de stad Roermond en Venlo werden door het stadsbestuur contracten uitgegeven voor het afnemen van het stadsvuil voor de productie van compost. Het is onduidelijk of in deze steden de vuuras apart werd opgehaald en verkocht of dat de burgers de vuuras zelf gebruikten voor hun moestuin. Alleen bij de moestuin en de fruittuin wordt periodiek meer bemest onder andere met gier en aanvullende porties organische mest direct van het bedrijf. Een en ander gebeurde in de concurrentie om de mineralen tussen akkerland en de moestuin met boomgaard.
Tegen het einde van de achttiende eeuw schakelden de boeren langzamerhand over op een vierjarig teeltsysteem. Een en ander had vooral te maken met de wijziging van het pachtsysteem in relatie met het moment dat met organische mest de wintergranen worden bemest (per 3 óf 4 jaar). Het drieslagstelsel evolueerde tot een vierjarige variant van het landbouwsysteem met meer vee en stalvoedering toen de klaver werd ingevoerd in het teeltplan en nog veel later met meer kunstmest waardoor men veel meer vee kon gaan houden.
Rond 1800 werd de teelt van klavers elders in Engeland, Vlaanderen, Pruisen en Nederland ingevoerd in het teeltplan. Extra stikstof kwam zo in het landbouwsysteem terecht en er ontstond een mogelijkheid voor de productie van meer veevoer. Het is niet bekend of deze ontwikkeling in het Land van Montfort ingang vond. In de gebieden met arme zandgronden is de teelt van klaver veelal pas veel later ingevoerd omdat de overgang naar een hoger productieniveau met meer vee en organische mest veel moeilijker is dan bij rijkere leemhoudende zandgronden. Een teelt van klaver brengt tientallen kilogrammen stikstof per ha per jaar in de grond.
De periode van kalk-strooien is elders bekend in verband met het “mergelen”. Het strooien van kalk en het strooien van vuuras verhoogde de zuurgraad van de grond: de pH. In vuuras zit tevens veel K en de aardappelen, het vlas en de klaver vroegen erom. De zandgronden in Montfort waren zuur en konden dus kalk goed gebruiken. Dat gebeurde bij Ingen Ouwen en de Wardt en op Hobert door mergel met het schip aan te voeren in Linne en met paard en kar naar de velden van de boerderijen. Het mergelen was gunstig voor het gewas omdat het gewas beter groeit bij hogere pH. Verder neemt de mineralisatie toe bij een hogere zuurgraad. Bij bovenmatig en lang “mergelen” wordt de pH van de grond zo hoog, bij een zuurgraad hoger dan 5,4, dat de afbraak van de humus en organische stof versneld verloopt. Voor de korte termijn is dit gunstig: de extra vrijgekomen mineralen verhogen de groeikracht van de planten. Echter na 15 á 20 jaar mergelen was het % humus en organische stof zo sterk gedaald, dat het vochthoudend vermogen en de “ bodemvruchtbaarheid” of mineralen leverend vermogen fors terugliep. De productie daalt dan dramatisch. Het is niet bekend of het mergelen op grotere schaal werd toegepast in het land van Montfort maar ik verwacht van niet gezien de heersende houding ten opzichte van vernieuwingen.
Iedereen had op de een of andere manier te maken met de landbouw en de akkerbouw maar er werd niets over opgeschreven. De kennis en de ervaring werd mondeling overgedragen van generatie op generatie. Zo sterft de informatie over de manier van werken in de landbouw uit na enige tijd. De overheid interesseerde zich niet voor deze informatie, dus werd er niet geadministreerd.
De overheid bemoeide zich niet met de landbouwproductie omdat de regenten en bestuurders een liberale politiek voerden. Het vormde geen belangrijk thema op de agenda van de bestuurders en de regenten in tegenstelling tot de distributie van voedsel en broodgraan. Hierbij worden de regels van een vrije markt regelmatig door regelgeving buiten spel gezet hetgeen geen prikkel tot een hoger productieniveau of een hogere kwaliteit inhield. De poliitiek was contraproductief en hinderde het vrije handelen van de ondernemende mensen.
De doorbraak kwam met het afschaffen van de Middeleeuwse rechten en plichten door de Franse inval. De heffingen op de produktie van bestaande akkerbouwprodukten komt ter discussie. De Fransen schaffen alle feodale rechten af en confisceren goederen van de adel en de kerken en kloosters. De nieuwe rijken van de zich later ontwikkelende industrie zullen de onteigende kloostergoederen opkopen voor een prikje want er was nog geen ander kapitaal. Gezien de politieke opvatting van de Fransen over vrijheid en ondernemerschap, wordt het systeem van gilden met al haar reguleringen en regels van productiebescherming opgeruimd. De “gemeynte”-grond moet tevens verdeeld worden onder de boeren: “De weerstand onder de bevolking hiertegen is groot in den beginne” omdat men zich niet kon voorstellen dat het ook anders kan in de landbouw. Het zou nog 75 jaar duren voordat de gemeijntegrond in het Overkwartier was verkocht of verpacht. Er was angst met het oude vertouwde systeem en gebalanceerde van gemeyntegrond versus weide/hooiland en bos en heide het kind met het badwater weg te gooien. Na de opkomst van de kunstmest kwamen echter extra mineralen in het landbouwsysteem.
Langzamerhand verandert echter de bedrijfsvoering.
1. Er komt meer vee in het landbouwsysteem, mede door de teelt van voedergewassen en de aanleg van kunstweiden. Het voer voor het vee leverde meer mest. Het gevolg is meer mest voor het akkerland wat we ook noemen veegedreven akkerbouw. De zandgrond in Montfort kon zelf niet lang mineralen leveren aan het gewas bij de akkerbouw en de grond van de gemeenteweider werd niet bemest. De teelten van klavers, gras, knollen, voederbieten, lupine, spurrie, erwten, bonen en wortelen nemen aan betekenis toe. Boekweit wordt geteeld op zure veengronden die ontgonnen worden. Klaver en lupine binden zelf stikstof uit de lucht en dat is extra aanvoer van stikstof in de mineralenkringloop.
2. De aardappelteelt wordt schoorvoetend ingevoerd. Aardappelen leveren meer opbrengst dan graan op akkerland. Aardappelen zijn voor menselijke consumpite en voor varkensvoer inclusief de schill. Het loof levert organische stof en mineralen.
3. De ploeg wordt uitgevonden. Een ploeg zoals de brabander was redelijk licht en de traktie was voor een os of een paard.
4. Bekalking vindt her en der plaats ondanks het transportprobleem. Men wist dat kalk de grond verbeterde. Een mooi voorbeeld is de bekalking met mergel van de landbouwgronden van ingen Hobert en de Wardt in het Linnerveld door de aanvoer van mergel met het schip in de Linnerhaven.
5. Enig handelsgewas wordt bevorderd. Het probleem was dat er weinig handel en nijverheid was, dus produktie alleen was zinloos zonder afzet of zonder verdere ketenbewerking. Denk daarbij aan tuinbouwgewassen voor de Roermondsche markt of de teelt van vlas resp. wede of de teelt van oliehoudende zaden.
6. Beperkte ontginningen worden gerealiseerd. het kapitaal ontbrak en banken waren er niet. Men was aangewezen op het kapitaal van de heersende klasse en van de kloosters, die echter geen sociale doelstellingen nastreefden.
De nieuwe aanpak dringt echter nauwelijks door tot het Land van Montfort, mede door de complexe politieke en regionale situatie.
Periode 1700-1800
Om een globaal beeld te geven van de agrarische geschiedenis van 1700 - 1800 volgt hier een kort overzicht.
Periode 1700 - 1750.
De graanprijzen blijven laag.
De runderpest slaat meermaals toe.
De belastingen zijn ten gevolge van de oorlogen hoog.
De ontginningsactiviteiten zijn dus laag, toch is er bevolkingsgroei.
De toename van de schapenteelt vindt plaats.
Versnippering van bedrijfspercelen leidt tot kleine percelen.
Periode 1750 - 1800.
De aardappelteelt wordt beperkt ingevoerd.
Het verbouwen van voedergewassen gebeurt schoorvoetend.
De veestapel neemt beperkt toe.
Er zijn nog weinig (echt productie)graslanden er is nog veel woeste grond.
Er is geen verklaring voor de bevolkingsgroei, behalve fatalisme. Verarming is het gevolg.
Er is een grote toename van het aantal schapen. Het aantal wordt beperkt door het areaal gemeijnteheide en gemijnteweide.
De versnippering van (akkerbouw)percelen gaat voort.
Een indicator voor de veranderde bedrijfsvoering zien we in het aantal paarden in Montfort: 23 in 1809 en 49 in 1852.
Na 1800
Als kunstmestmatige mest werd aanvankleijk het natuurproduct mergelkalk en dolokal kalk gebruikt vanaf 1600. Later kwamen daar de kaliummeststoffen uit de Kalimijnenen bij rond 1840 aanvankelijk als Kalium chloride en veel later als men het chloide vervanht door sulfaat als kaliumsulfaat/patentkali (1900).
Guano met fosfaten en nitraten kende men vanaf 1600 maar als kunstmest werd het pas naar Europa vervoerd toe ook het chilisalpetere (natronsalpeter/natriummitraat uit Chili naar Nederland kwam per schip om als N-messtof te dienen aanvankelijk in de akkerbouw en de tuinbouw.
De Thomasslakkenmeel als gemalen afvalslak van de staalproductie stamt uit 1890 en de uitvinding van het N-bindingsproces van Haber-Bosch uit luchtstikstof tot ammoniak laat nog op zich wachten tot 1910. Dan moeten de fabrieken de N0kunstmest nog gaan produceren.
De komst van Kieseriet als Mg-kunstmeststof volgt uit de verbeteringen in de Kali(um)mesttofproductie van Cl-arme tuinbouwmeststof. De spoorelementen messtoffen stammen van na 1920 toen het landbouwkundig onderzoek eindelijk goed op gang was gekomen.
Met de steeds verdere inzet van mineralen in de ontgonnen weidegronden wordt de leidende rol van de akkerbouw omgezet in een leidende rol van een door veemest gedreven landbouw.
1900 -2016
Door de beschikbaarheid van goedkope energie en kunstmest em de introductie van de intezieve veehouderij is het gemengd bedrijf verdwenen. Veevoer komt voor een deel uit het verre buitenland en de Nederlands lanbouw exporteert veel landbouwprodukten. De subsectoren akkerbouw, veehouderij, melkveehouderij en tuinbouw ontwikkelen zich elk apart via schaalvergroting en specialisatie. De onderlinge relatie en verbondenheid met mest en mineralen verdwijnt. Er ontstaan eilanden binnen de landbouw en de richtsnoer is niet duurzaamheid maar effficiency: De productie moet steeds goedkoper en wel nu. Arbeid wordt vervangen door energie en machines en de financiering bedrijven gebeurt steeds meer door banken. Er komen meer dieren per m2 en de import van buitenlands veevoer gaat gestaag door. De onderlinge samenwerking landbouw via koppelbedrijven blijft op een laag peil en de mineralen kringloop blijft uit de pas lopen. De prijzen van producten blijft ritmisch te laag waardoor de schaalvergroting verder aangejaagd wordt.
De boerderijen verdwijnen met de ruilverkaveling uit de dorpen en de gebouwen worden aangapst als woningen. Ee vinden nieuwe landbouw bedrijven vooral langs de Dominicusweg , de Dielgaerderweg en de Heinsbergerweg in het buitengebied van Montfort/Echt.
Rond 1980 zal de nog intensievere inzet van mineralen uit drijfmest , die via geïmporteerd veevoer de Nederlandse bodem bereiken, leiden tot overbemesting omdat de kringlopen van mineralen (gift versus onttrekking) worden overschreden. Er komen melkquota die daarna gefiscaliseerd worden . De mestwetgeving zal een halt toeroepen aan de P- en de N- bemesting met beperkende productiemaatregelen en normering maximum mestofgiften op basis van PAL-cijfers in de grond en op basis van de Nitraat-grondwaternorm van 50 mg Nitraat per liter grondwater.
In 2015 introduceert de overheid de KringloopWijzer om de mineralenkringloop op bedrijfsniveau op orde te brengen. Van de 17.000 melkveehouderij bedrijven doen er alvast 5000 mee. Te veel mest op het bedrijf leidt tot gedwongen mestafzet en productiebeperkingen. De sub-sectoren in de landbouw (melkveehouderij, kippenhouderij en varkenshouderij) behouden hun eigen Quota Fosfaat in mest en het totaal verbruik van P en N wordt nationaal aan banden gelegd. In 2016 komt de overheid met P-rechten die tot fiscalisering productierechten leiden. Het sturend instrument van grondgebonden landbouw en evenwicht van ha en dieren in het bedrijf is niet verzilverd. Bij niet grondgebonden productie (varkens en kippen bijv.) blijven mestverwerking, mestafzet en contracten de maatvoering. Rond 2016 zijn de prijzen van melk en varkensvlees dramatisch laag mede als gevolg van exportproblemen naar Rusland en China.
Plannen Heerlijkheid Montfort van de stichting Kasteel Montfort
Met de realisatie van de plannen van Kasteel Montfort is het tuinencomplex bij het kasteel gereconstrueerd en met het bezoekerscentrum en een landschapstuin zijn de kelders van het kasteel hersteld waardoor een aantrekkelijk object is ontstaan voor wandelaars, fietsers en ander recreanten. De jachtoren was al gereconstrueerd. Nieuw ontworpen wandeilingen en fietstochten larderen de activiteiten rond het kasteel Montfort die door de gemeente Roerdalen en de gemeente Echt Susteren worden ondersteund. Een belangrijke sponsor is de Provincie Limburg.
Zo wordt het Landschap van Midden Limburg met de Aerwinkel, de motten van Posterholt, Diergaarde en Waldfeucht en een aantal boerderijen zoals Munnichsbosch, het Leen en de Peel onder de aandacht gebracht. Dat geldt ook voor de Voorhof, Schreven/Gravenhof, het Annendaal, de Aerwinkel, Genouwen oud en nieuw, voorheen ingen Hobert, opden Waerd, voorheen ingen Lyllaert, voorheen Gedouves en ingen Dielgaerd waarvan nog een boerderij bestaat.
8.3 Sociale groepen en bijnamen
Sociale groepen binnen de agrarische gemeenschap van het Land van Montfort: agrarische beroepen 82% van het totaal.
Grote boeren veelal heurder, pachter en halfluidens,
- meer dan 8 bunders akkerland ( 1 bunder = 3 morgens = 0,9 ha).
- meer dan 6 stuks rundvee
- meer dan 4 volwassenen, kinderen of personeelsleden in het bedrijf.
- twee paarden of meer.
Boeren/akkerlieden
- een paard of een os
- 2 tot 8 bunder akkerland
- 1 tot 3 meewerkende kinderen of personeelsleden.
- Keuters/dagloners: (de term staat voor knecht in vaste dienst = landarbeider).
- 1 of 2 bunders akkerland
- 1 of 2 stuks rundvee
...... meewerkende kinderen / geen personeel.
Hoeders:
- veehoeder/koy: veelal kinderen van rond de veertien-zestien jaar, die vee doen weiden op de “gemeynte”: woeste grond van de gemeijnte.
- Schaaphoeders/schaapherder: enkele gezinnen houden zich hier mee bezig.
Niet agrarische beroepen 18% van het totaal:
- bestuursambtenaar drost, rentmeester, burgemeester, schepen, secretaris, schrijver, poortwachter, soldaat/boogschutter, dienstbodes, kok en koetsier op kasteel
- pastoor / soms notaris
- schoolmeester gecombineerd met koster
- veldwachter
- bierbrouwer
- metselaar / stucadoor of plekker, timmerman, aannemer
- slotenmaker
- smid
- wever en
- kleermaker,
- handelaar in stoffen
- wagenmaker
- stoker (van sterke drank)
- dakdekker stro of riet
- handelaar in huishoudelijke artikelen/teut
- bakkers waren er nauwelijks behalve op het kasteel: men bakte veelal zelf.
In het begin van de 19e eeuw wordt her en der heide ontgonnen en drassige grond drooggelegd. Heidevelden worden in de 19e eeuw op grote schaal beplant met bos, zeer tegen de zin van de schapenhoeders en de voorstanders en gebruikers van de “gemeynte”. Conflicten blijven dan ook niet uit. Maar het bleef bij landbouw en verder niets.
20e eeuw
In de 20e eeuw gaan veel Montforter inwoners werken in de steenkoolmijnen en in de industrie van Roermond. In de moderne mijnen van Zuid Limburg is de enorme groei in de produktie van steenkool in de jaren vijftig en zestig gekomen tot een maximum. Busbedrijven halen in de jaren vijftig steeds meer mijnwerkers voor het werk in de mijnen op in Midden Limburg en zelfs Noord Limburg en Oost Brabant. Veel inwoners van Montfort gaan werken bij de mijnen omdat er weinig alternatieven zijn. Het verdient goed maar het is zwaar, gevaarlijk en ongezond werk. In de jaren zeventig stort de mijnindustrie in elkaar als de kolenprijs van de Nederlands mijnen te hoog blijkt te zijn. Alle mijnen gaan dicht en goed bedoelde vervangend werkgelegenheid wordt moeilijk bereikt zoals de autofabriek van Daf resp. Volvo en Mitsubischi en VDL met haar Mini’s. Macintosch blijft moeizaam functioneren en is in 2016 failliet.
In de fabrieken van Roermond , Herkenbosch en Herten wordt gewerkt aan de productie van hout en papier, en in de chemische fabrieken ECI en Hagens chemie en Lispin in Herkenbosch. In Herten is de Chloorproductie en natronloogproductie gevestigd.In Roermond komen productiefabrieken zoals Philips die veel werk verschaffen evenals bedrijven als PLEM en de eiermijn, het slachthuis en de veiling. Steeds meer scholen voor middelbaar en hoger onderwijs vragen hoger opgeleid personeel. In de dienstverlening gaat het ziekenhuis een grotere rol spelen evenals de overheidsdiensten van belastingdienst en de rechtbank. Bedrijven zoals NS en regiovervoer bieden tevens arbeidplaatsen aan. De LLTB zorgt voor fabrieken voor veevoer en voor het organseren van handel. De recreatie en de horeca hebben mensen nodig voor het groeiende toerisme zeker na de aanleg van al die recreatiehavens voor luxe schepen en de aanleg van campings in Midden Limburg en de verdere groei van Hotels in Zuid Limburg. Pas op het einde van de 20 e eeuw komen er enkele hotels en BenB’s in Midden Limburg bij. De recreatie in Limburg bestaat vooral uit wandelaars, fietsers en dagjesmensen maar ook dat levert werk op.
8.3.1 Bijnamen families in Montfort
Veel families werden in Montfort geduid met hun bijnaam. Het gebruik van bijnamen is verschillend bij dorpsgenoten. Als kind herinner ik mij veel mensen, die wel met hun bijnaam gekend werden, terwijl de echte familienaam niet geneomd werd.Bijnamen werden veelal lang geleden toegekend aan een persoon uit een gezin. Later is de hele familie er naar vernoemd.
De grondslag voor het geven van een bijnaam is zeer divers en is plaatselijk ‘cultureel’ bepaald. De bijnaam of alias is veelal:
a) Afgeleid van de voornaam, de achternaam van de man of vrouw
b) Van het beroep of de boerderij.
c) Van een gebeurtenis in het leven van een persoon. Soms is de bijnaam een alias om te onderscheiden als twwe mensen dezelfde voor en achtenaam hebben. De alias is dan vaak afkomstig van de vrouw.
d) Hoe iemand eruit ziet of hoe iemand zich kleedde of of er anders uitziet dan gewoonlijk of een andere niet meer te achterhalen reden.
De dorpsgemeenschap in Montfort is lange tijd weinig gedifferentieerd en werd gedomineerd door een aantal boerenfamilies en de regionale overheid van Gelre die al lang in Montfort en Ambt Montfort wonen. Net als elders in Limburg zijn de inwoners duizend jaar katholiek geweest en gebleven wat echte sporen nalaat in het gedrag van mensen. De Limburger bestaat niet maar veel Limburgers herkennen zich wel in die identiteit mede omdat ze dezelfde taal het Limburgs spreken. Limburgers zijn vaak terughoudend en bedachtzaam in contacten met andere Nederlanders, en zeker met Hollanders. Ze dekken zich bij directe vragen vaak in als je ze vergelijkt met Hollanders. Die houding ontstaat langzamerhand als je lange tijd meerdere overheden de Kerk en uiteindelijk ook de verre Overheid moet dienen, die dominant en machtig zijn jegens een persoon. Kijk maar uit, morgen wordt het tegen je gebruikt. Binnen Limburg zijn er ook verschillen in mentaliteit en gedrag tussen Noord- en Midden Limburg, en Zuid Limburg. Dat hangt samen met hun lange historie onder Gelre en Luik/Horn/Thorn en onder het verre Brabant/Brussel/Oostenrijk of Den Haag dat een tiental regio’s in Zuid Limburg bestuurde tot 1810. Als dorpelingen teveel op elkaar lijken resp. meervoudig dezelfde voor- of achternaam dragen waardoor onderscheiding nodig wordt, gaat men bijnamen gebruiken. De gouden eeuw in Nederland sloeg niet op Limburg. Armoede en gebrek aan perspectief leidde tot crisis in het gezin en het bijbehorende crisisgedrag. Af en toe sloeg criminaliteit toe. Je greep bij gebrek aan perspectief en creativiteit naar de fles of je ging stelen in de omgeving zoals we zien bij processen bij de rechtbank. Seizoenswerk in Gulik/Duitsland leidde soms tot tijdelijke extra inkomsten in de periode van 1840-1900. Pas in 1850-1880 durfden inwoners bij crisis te emigreren naar Amerika zeker toen er al enkele inwoners aldaar waren gesetteld bijv. in Minnesota. Inwoners die dus letterlijk waren voorgegaan. Aldaar settelden zich heel veel Limburgers en Rheinländer. Of je verliet het dorp voor een handeltje of je trok als dienstbode/arbeider weg. Of je ging boeren op meer grond. Het Land van Montfort was lange tijd een midden gebied tussen België, Rheinland en Nederland. Formele grenzen telden voor de inwoners nauwelijks zeker bij al die oorlogen en ellende en bij de steeds wisselende en verre overheden. Het was een gebied met veel onderling contact en enige onderlinge handel en de streek was sterk gericht op zelfvoorziening. Familieverbanden en onderlinge relaties bepaalden wat belangrijk was. De conservatieve levensstijl domineerde veelal en wie iets in de melk te brokkelen had was vroeger conservatief of liberaal. Het begrip socialist was besmet door liberalen en conservatieven, en het begrip nationaal leefde niet. Je was op je eigen dorp en regio gericht en je behoorde bij het Gelderse of later Limburgse land. Je was geen Hollander. Moderniteit en grote woorden zoals Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap die de Franssen propageerden of later de socialisten en de vakbonden, daar moesten de inwoners aan wennen.
Veel ambacht en de industrie onbrak behalve in de stad Roermond waar we na eeen ambachteijke en3gildenperiode twee keer een golf van industrialisatie gaan meemaken en wel rond 1850-1900 en van 1950-2023. Rond 1850-1950 waren er boeren en enkele aannemers met metselaars, timmerlui en stucadoors in de familie van Pol in Montfort. Klompenmaken was een nevenactiviteit van een keuterboer. Er was een schoenmakers en dames hoedenmakers. Er zijn drie smeden als hoefsmid en een wagenmaker. Er is rond 1935neen transporteur met een vrachtauto en en veewagen. Er is een veldwachter resp. een kantonnier en een postbode. Op school zijn er wel twaalf onderwijzers waaronder enkele nonnen. Na 1950 neemt het aantal mijnwerkers sterk toe omdat de vraag naar kolen groot is en het aantal boerenzonen zonder eigen bedrijf toeneemt. Weinig inwoners volgden van huis uit na de lagere school verdere scholing of een opleiding tot vakman of gingen studeren. Je volgde al werkend in een bedrijf hoogstens de landbouwwinterschool of je nam deel aan de mijnschool. Je leerde op het werk via training en ervaring wat je moest kennen en kunnen. Wie studeerde op de mulo en HBS/Gymnasium werd priester, pater of non, of onderwijzer en vertrok naar elders. Vanaf 1900 verdwijnen veel jeugdigen naar andere plaatsen in Nederland om te werken. De weinige opgeleiden gaan vanuit hun boerenbestaan werken in de Roermondse industrie, handel of in de praktische dienstverlening. De relaties met de verschillende “buitenlanden” waren vroeger al homogeen verdeeld en zoals uit de bronnen blijkt behoorlijk intensief wat betreft werk en huwelijk. Er was nauwelijks sprake van een buitenland. De mensen hadden niks met grenzen. Hun leefwereld was de maat en die hield niet op bij de formele grens. De inwoners waren zeer lang niet primair gericht op wat we later Nederland noemen.
Bijnamen
Als je de familienaam niet gebruikt dan wordt relevant van wie stam je af?. Heeft jouw familie het voor het zeggen of net niet?. Is er iets geks of bijzonder in de familie? Mensen worden onderscheiden naar afstamming, naar bezit, de hoeveelheid land dat ze bewerken, de hoeveelheid vee, of naar familietrekjes, vorm en uiterlijk van het postuur of houding van een man of vrouw of kind, een agrarische bijzonderheid zoals hun paard, hun os of koe, of bijvoorbeeld de aanspanning (harnachement) of met werk in hun beroep. Ook de houding of een bepaalde vaardigheid bijvoorbeeld in dans of drankconsumptie, of in hun hobby of vereniging , gaf aanleiding tot de toebedeling van een bijnaam.
ad. a. Ties van Hannes van Teunke
Hannes van Meleenke (Joannes zoon van Anton van Pol gehuwd met ‘mien’ Leenke
Sjeng van Janne van Ophoven (van Ophoven alias van der Weijden/Wijershof )
Piet van Friedje (Piet van Godfried Meeuwissen)
Van Driekes van ’t Freuke/vreuwke (kleine postuur dame/vreuwke)
van Wullem van Bert (de Koets van Pol)
die van Mien van Bair de Vos (dochter van Bair Vossen op Hobartshof in Linnerveld.
van Dorus ’t Jaegerke (van Pol)
van Nolles ( Arnold van Pol)
van Piet van Mie ( van Gerard3 van Pol)
Antoon van Teun van Teunke ( Antoon van Antoon van Antoon van Pol)
Van Liebke ( van den Ingel van Pol)
ad. b. Koab van Han de Broewer
vanne Kluut (mengsel van slam en leem als brandstof)
vanne Schoapskeutel ( schaapherder Coenen)
van Toon Stoks (voormalig moleneigenaar en boer in Zandstraat)
vanne Kuper (schoenmaker ooit in ver verleden tonnenmaker)
Van Pier vanne Metselaer (Peter van Pol metselaar, neef van Koetsen en Ingele van Pol)
vanne Greyman (uit beroep van vlasverwerker)
van Gedoeves of Gendoeves, de vroegere boerderij Duijfhuis/Ingen Douves
vanne Braak (uit beroep vlas verwerker)
van Graatje ’t Wit (van Gerard van Pol stucadoor)
van “t Huuske (voormalige woning van tuinman bij het kasteel Montfort)
op den Graeff (achternaam en plaatsduiding boerderij bij kasteel)
ad. c.
Vanne halve haas (stroper)
van Bert van Wullem de Koets (vanne Koets van Pol)
van Piet vanne Pattel (spraakgebrek Peter Beckers)
vanne Biemel (kleine paardenbelletjes)
van Puuk (wipneus, klein)
vanne Kloter (grote paardenbel)
vanne Patsch (hoofdtooi)
vanne Trepkes de Polt (tijdelijk pastoriewoning met stenen trap aan voordeur)
van kakkele Kueb (kantonnier Jacob Cremers)
vanne Luie (van opa Meeuwissen, die lui van aard was)
ad. D.
Driekes vanne Perroa
Dorus/Duer van Pejeng vanne Smeed Duer Wolters
die van Han de Kat (een familie Beckers)
Koos van Thei vanne Kaak (andere familie Beckers)
Tru vannen Doal, (weer andere familie Beckers
vanne Ingel, een bekende van Pol familietak beginnend met Gerard van Pol.
vanne Preddel (van een familie Beckers?)
vanne Luut, alias van Schoumaekers
van Ieltje, alias van familie Maessen.
vanne Mink, van tak van de familie Coenen
Kop en Vot alias Teunke Zeelen aan het Water
’t Vlakoar, Minus vanne Perroa Mestrom
De Poedel Trieneke van Han Maessen aan het Water
Sjangske Siem, zoon van de familie Timmermans, kort van stuk en vrijgezel
Driek van ‘t Menke van familie Timmermans, die kleine en reuze grote leden kende.
Zie verder de bijlage bijnamen Montfort 81 en 31.
Bijnamen en huizen in Montfort
In oktober 2012 ontving ik een copie van Pierre Coenen van Ingen Hook/Genook over straten met huizennummers, families en bijnamen van de inwoners van Montfort. De lijst 1920-1980 was met zorg opgesteld door Gerardus Maessen/Maassen alias Graat van Doar Maes/Maas, de boer en secretaris van de Boerenbond LLTB in Montfort. Hij stelde de lijst op om vast te leggen wat de plaatselijke cultuur was.
Van Betje Mestrom uit Montfort ontving ik in januari 2013 het Montforse versje over de Kerkstroat in Montfort, dat aangeeft hoe de inwoners in Montfort voor de oorlog dichten. Deze versie van het gedicht is als scan in de tekst opgenomen. In Roerstreek 24 van 1992 komen we dit lintvers ook tegen in een iets gewijzigde versie, die Pierre Bakkes heeft vastgelegd. Volgens Pierre Bakkes is de auteur van het gedicht of Thei Kempkens, de broer van Hannes Kempkens. Volgens Sef Kempkens is de auteur echter Teun Wolters alias Teun van Naadje.
8.4 Administratie overheid en parochie
Overheid
Een bron voor gegevens is geschreven tekst. Veelal kan deze bron tevens via andere bronnen gecontroleerd worden waardoor ze betrouwbaar is. Dit is zeker het geval als de bron de bedoeling had om de overheidsadministratie te dienen. Dan worden er eisen aan volledigheid gegevens en betrouwbaarheid gesteld in verband met wettelijke, bestuurlijke, juridische of fiscale consequenties. Zulke criteria gelden voor DTB-administraties bij de parochie en bij GHD-administraties bij gemeenten vanaf de Franse tijd. Bij DTB-administraties kun je zien dat er een beperkt format ( Wie geboren van welke ouders, wie huwt met wie, en wie sterft ) was van welke gegevens vastgelegd moeten worden maar het feit dat de administratie in het Latijn is gevoerd, betekent toch een beperking. De pastoors moesten vanaf het Concilie van Trente tevens controleren waar iemand vandaan komt en of iemand elders al getrouwd is. De pastoor van elders moest dat op verzoek melden. Dat was nogal een correspondentie tussen pastoors. In de beginjaren van DTB klinkt zulk een informatie soms door in de tekst die de pastoor van Montfort opschrijft in het DTB-register bijv. bij de vooraankondiging ( testimonis libertas a pastoris in Eschweiler, en het huwelijk van op 12 december 1621 bij Anna Vogels uit Eschweiler die in Montfort huwt met Henricus van Pol alias Bongerts met de getuige Petro van Pol Wilhelmi (zijn broer). De correspondentie van de pastoors is niet bewaard. Tevens moest de pastoor controleren of huwelijkspartners familie waren want neef en nicht mochten van de Katholieke Kerk niet met elkaar trouwen zolang de vrouw vruchtbaar was. Toestemming voor een huwelijk bij familieleden verleende alleen de bisschop. Ook van deze administaties vinden we in de gegevens in het bischoppelijk archief van de parochies informatie terug over Montfort. Na de Franse tijd gingen de pastoors gewoon verder met het voeren van de administratie (in het Latijn) naast de nieuwe taak van administratie in Nederlands bij de gemeenten. Ook de gemeenten gebruiken een administratief format in de vorm van voorgedrukte lijsten die handmatig worden ingevuld of worden aangevuld. Sommige schrijvers vallen op met hun schoonschrift.
Kijken we terug in de tijd, dan constateren we dat in Montfort bij de gemeente na 1815 een complete burgerlijke stand is bijgehouden met gescheiden registers op het terrein van: Geboorten, Huwelijken, Overlijden en tevens nog Bevolkings (bewonings) register op stamhoofd en huisadres. Inmiddels staan deze gegevens behalve in het archief RHCL sinds 2010 op internet.
Van 1805 tot 1814 zijn de teksten in het Frans en namen worden verfranst. Dit gaf later veel aanleiding tot fouten bij de vertaling naar een register in het Nederlands. Ook de Franse aanduidingen van maanden en dagen zorgden voor chaos. Foutjes in het latere bevolkingsregister zijn tevens terug te voeren op de gewoonte om een kind enkele dagen na de geboorte aan te geven bij de gemeente. Dit had mogelijk te maken met de grote kans op kindersterfte in die tijden. De datum van aangifte en de geboortedatum, die beiden werden vermeld, leidden nadien tot misverstanden bij de interpretatie van de gegevens. Gelukkig is er nogal wat andere informatie bewaard en geordend uit de historie van het Ambt van Montfort zoals Schepenbank boeken en rechtzaken in Hoger beroep in Schepenbank Roermond/Hof van Gelre. Het boek over Ambt Montfort van Dr. E. Roebroeck is een belangrijke informateibron en het draagt als titel “Het Land van Montfort”, dat in 1967 is verschenen in de reeks Maaslandse monografieën.
Schepenbank Montfort en andere gegevens
Het archief van de Schepenbank Montfort is deels terug te vinden in het provinciaal archief te Maastricht. De leesbaarheid van deze oude geschriften van de Schepenbank valt tegen. Dat komt soms door het slechte handschrift van de schrijver of omdat het document vochtig is geworden en is uitgelopen. De schrijfwijze bij de Schepenbank is divers en is soms slecht leesbaar vanwege slecht schrift. Blijkbaar was duidelijk schrijven nog geen eis om schrijver of pastoor te worden. We moeten ons realiseren dat de voorschriften over de schrijfwijze en lettervormen van de Nederlandse taal pas stammen uit 1930. Voorheen schreef men zoals men dacht te horen ieder op zijn eigen wijze voor zijn regio. Een cursus Paleografie brengt ons mogelijk verder als de teksten moeilijk te lezen zijn vooral bij matig schrift. Resultaten lezen we onder Schepenbank Montfort.
Schepen Willem van Poll
Het is nog niet gelukt om in de 17de eeuw de schepen Willem van Pol (met Willem van Ophoven medeschepen) die opgetrommeld werden uit het veld om te verschijnen bij het kasteel bij de ontvoering van een adelijke dame, precies te plaatsen in de Montforter familie van Pol. Andere Willem van Poll’s zijn wel gevonden zoals Wilhem van Poll gehuwd met Elisabeth; Bongaerts’ met de alias van zijn kinderen ‘van Poll ‘bongers', die stierf rond 1600 opden Dielgard, en een nog oudere Wilhem van Poll die in de Schepenbank Montfort wordt genoemd rond 1550.
Er was een Willem van Pol, zoon van Petrus van Poll en Magtildis Joachims geboren op 25-11-1641, die huwde met Sophia Spanderbrock op 24-05-1673, maar verdere gegevens over woonplaats en kinderen ontbreken. Dan is er een Willem van Pol, zoon van Aegidius van Pol en Catharina Mans van 11-04-1673, die huwt met Maria Catharina Soetermans uit Linne op 23-09-1695. Hun kinderen zijn Isabella 1696, Margarita 1699, Mathias1 van 1702, Christianus van 1704, Petronella 1 van 1707, Petronella 2 van 1708, en Mathias2 van 1711 en Cristianus Joes van 1715 , die is geboren te Sint Odilienberg. Een oudere Willem van Poll, zoon van Winandus2 van Poll en Petronella Cuijpers, was geboren rond 1600 en huwde Maria Sophia Mans op 10-02-1620 en na haar overlijden op 24-02-1633 met Mechtildis Wolters op 31-10-1651. De oudste dochter Catharina van 05-12-1621 overlijdt al 08-08-1659 op 31 jarige leeftijd als echtgenote van Henricus opden Graeff. De andere kinderen van Willem van Pol zijn Ronsili uit 1624, die overlijdt, en Gertrudis uit 1629 en Maria van 1633, die sterven bij de pestperiode, evenals hun moeder Maria Sophia Mans. De oudste dan bekende Willem van Pol was rond 1580 gehuwd met Elisabeth Bongaerts en hun kinderen zijn: Theodorus 1590, Henricus 1595, Petrus 1600, en Joannes 1600. Hun geboortedata zijn ongeveer ingeschat. Maar er zijn nog oudere van Poll’s gevonden waaronder een Wilhem en Durrick en Jan/Jencken en Winand in de periode 1460-1530 in Montfort (Zie hoofdstuk 7).
Notaris administratie
De eigendom-administratie van grond en huizen, en erfenissen is door een Schepenbank resp. een (Rijks of Hertogelijk ) notaris of pastoor-notaris vastgelegd en mogelijk overgeleverd in een archief. De archieven van Schepenbanken en Rijks notarissen zijn slechts deels bewaard gebleven door oorlog, brand, wanbeheer van archieven, plundering en willekeur. De meest losse pastoor-/notaris- archieven zijn verloren gegaan omdat families van overleden pastoors er niks mee aan konden. Soms werd zulk een erfenis overgedragen aan een klooster en is er nu nog een archief van te vinden zoals bij het archief klooster St. Peter van Sint Odilienberg, dat onderdeel werd van een groter klooster in Roermond. De overheid zag de noodzaak van archivering van notarissen toen nog niet zitten. Een klein deel van die pastoor/notaris archieven berust bij het kadaster dat stamt uit de Franse tijd. Voorheen was een perceel of gebied eigendom als per akte via de notaris in de regio vastgelegd was dat je de eigenaar was en niet ‘de gemeynte’. Gegoede edelen hadden dus een akte van eigendom van een allodiaal goed of een akte van een leen. Eenvoudige mensen moesten ook een akte hebben van de notaris bij bezit van grond of huis/boerderij. Voor de Franse tijd was er een notariaat in bedrijf maar vele delen van de archieven zijn zoek, verwaarloosd en of vernietigd. Kleine stukken uit de archieven van notaris/pastoors zijn er nog in RHCL. Van de oude pastoors als notaris tussen 1500 en 1700 is slechts bij uitzondering iets in het archief van RHCL terug te vinden omdat de pastoorsarchieven (en zelfs de eerste DTB-boeken) na het overlijden van de pastoor in de pastoorsfamilie terecht kwamen en zo in de vergetelheid geraakten omdat er geen verbinding met die emsnen in de parochies was.
Meer informatiebronnen
In 1796 is er een volkstelling gehouden en in 1789, in verband met een verwacht graantekort in Nederland, een graantelling. In de op 1 oktober 1795 bij Frankrijk ingelijfde gebieden ( Limburg is al in 1794 ingelijfd ) werd conform de Franse Wet een volkstelling gehouden. Deze is te raadplegen in het Archief RHCL. In het Departement van de NederMaas werd hieraan uitvoering gegeven begin 1796. Zie blz. 73 van het boek van Dr. E. Roebroeck “Het Land van Montfort”. De graantelling werd gehouden om te weten hoeveel rogge, het hoofdgraan voor brood , er werd geproduceerd en hoeveel nodig was voor het bakken van brood. In 1789 was de graanoogst in het Rijnland mislukt. In het Land van Montfort was de oogst in orde. De overheid vreesde een bovenmatige verkoop tegen hoge prijzen naar het buitenland en een dan dreigend tekort in eigen gebied met kans op onrust. Uit de graantelling blijkt dat de hoeveelheid geproduceerde rogge even groot is als de regionaal benodigde hoeveelheid. Het Hertogelijk verbod op de uitvoer van levensmiddelen is overigens meermaals ingesteld in de tweede helft van de 18de eeuw. De toenmalige rentmeester/ drossaard van het Ambt Montfort, Michiels, protesteerde heftig, in verband met de geografische ligging van het Land van Montfort, tegen deze maatregelen. De administraties van deze tellingen zijn bewaard en omvatten een schat aan gegevens.
Belasting
Voor de Franse tijd werd er natuurlijk ook belasting geheven. In het Ambt Montfort gebeurde dit voor de drossaard door de schepenen namens het bevoegd gezag. De drossaard en de rentmeester voerden omvangrijke administraties, die gedeeltelijk bewaard zijn gebleven. De belasting op omzet/opbrengst werd in vroeger tijd cijnzen genoemd. De belasting op productiemiddelen land en arbeid werd bede genoemd. De genoemde belasting bede moest elk jaar worden bepaald en betaald. Er was tevens belasting betaald bij de verwerking, bijvoorbeeld de maal- en de vervoer-belasting. Ook van de bede zijn delen administratie teruggevonden van de gemeenten van Ambt Montfort.
De mensen konden voor 1800 nauwelijks lezen of schrijven. Er was geen Post of een systematisch bijgehouden gegevensbestand. Vandaar dat omroeping van de cijnzen plaats vond in de kerk. Het was vermenging van Kerk en Staat voorheen. Het was wel een praktisch bruikbare manier van werken. Bij het heffen van de bede werden de belastingplichtigen op het bedrijf door de schepen bezocht en er vond controle van de variabelen van de heffing plaats. Betaling vindt plaats in geld of in natura met alle bijkomende problemen van waardebepaling. De belasting lijsten zijn deels bewaard. Ze worden ook capitatie-lijsten genoemd. De oudste over Montfort in het archief RHCL, stelden de Staten Generaal voor het Gelders Staatse deel van het Overkwartier in 1742 op. Oudere cijnslijsten blijken in het archief in Brussel voor te komen waaronder zeer oude lijsten.
8.4.1 Parochieadministratie voor 1800
De parochie Montfort (1344) en een mogelijk door de pastoor gevoerde parochieadministratie, bestaat vanaf 1615 als het Concilie van Trente (ongeveer 1560-1580) wordt geïmplementeerd door de pastoris modernes. De oude pastoor in Montfort had er nog geen zin in blijkbaar. De pastoors voerden voorheen mogelijk hun eigen persoonlijke administraties of maakten aantekeningen maat na hun dood ging hun erfenis en de boedel naar de familie. Bijna alle informatie ging zo verloren. Er was geen Archiefwet en conform Trente moest de bisschop de nieuwe regeling adminisratie gaan controleren en eventueel afdwingen. Pastoors nieuwe stijl noemden zich dan ook pastores modernis zoals ze in het DTB-boek schrijven bij hun naam. Soms noemen ze hun collega’s in buurparochies bij het begin van het boek.
Voor 1344 behoorden de inwoners van Montfort enerzijds tot de parochie Linne (met Beek erbij) en anderzijds tot de parochie St. Odiliënberg. Zie voor meer informatie het boek van Dr. E. Roebroeck blz. 83 “Het Land van Montfort” en de informatie uit de verschillende jubileum boeken van de parochie Montfort. Een complicatie wordt gevormd door het feit dat een huwelijk volgens de oude kerkelijke wetgeving van voor het Concilie van Trente, toch een kerkrechtelijk huwelijk was. Zulk een kerkrechtelijk geldig huwelijk kon gesloten worden zonder aanwezigheid van de pastoor en de nadien voorgeschreven twee getuigen. Dit maakt de interpretatie van een oude administratie moeilijk. Van de periode vóór 1600 hebben nog enige familiegegevens kunnen vinden. Voor zover we hebben kunnen nagaan, zijn de huwelijken van familieleden in Montfort na het Concilie van Trente te vinden in het trouwboek van de pastoor vanaf ongeveer 1615. Bij de parochie Montfort op internet vinden we een overzicht van de pastoors van Montfort waarvan een kort overzicht van 1500-1650 is overgenomen.
Parochie Montfort en de pastoors
In regest 378 Archief Roermond lezen we dat op 1344 maart 10, de bischop van Luik, Adolf van der Marck, verklaart dat de rectoren der parochiekerken van Odiliënberg, binnen de grenzen waarvan de stad Montfort en Linne zijn gelegen, en waaronder het slot Montfort met zijne onderhoorigheden behoort tot de stichting eener nieuwe parochiekerk hunne toestemming gegeven hebben. Dit is geschied onder voorwaarde dat de rector dezer parochiekerk uit de vruchten en inkomsten hem en die kerk toekomende of in latere tijden te verkrijgen jaarlijks zal uitkeren aan den pastoor van Odiliënberg zeven malder rogge; aan de kanoniken aldaar een malder rogge en drie malder haver; aan de provisoren vijf gulden en aan de kerk van Linne acht malder rogge en zulks ter vergoeding der regten en voordelen, die genoemde pastoor, kanoniken enz. vroeger in de stad Montfort, het slot en onderhoorigheden genoten hebben, hij verklaart voorts, dat de stad Montfort, het slot enz. voortaan van de vermelde parochie zullen gescheiden zijn. Afschrift Carticularium kapittel H. Geest door Archivaris Roermond Sivre 9 sub 10. Er wordt in 1344 veel aandacht besteed aan oude belangen van kerkdinaren en financiele consequenties en weing aan het aantal en de draagkracht van de parochianen in Montfort en de bewoners van het kasteel om een eigen kerk en pastoor te onderhouden.
Van de eerste pastoors, die de parochie Montfort dienden tussen 1344 en 1533, zijn de namen niet bekend. Af en toe duikt een naam op zoals van pastoor van Dulken die als notaris van de drost Willem van Vlodrop acteert als zijn testament op het kasteel wordt opgemaakt. Omdat de parochie klein was, was het pastoraat ook niet erg aantekkelijk qua inkomsten en andere materiële zaken. De pastoor kreeg dan ook net als de koster een perceel grond ter beschikking als inkomstenbron. Naarmate de parochie ouder was, werden en steeds meer percelen grond aan de Montforter kerkparochie geschonken, die dan weer verpacht konden worden op basis van kerktienden. De schenkers waren drosten en rentmeesters van Ambt Montfort en erfenissen van inwoners van Montfort, die via deze weg opteren voor en plaatsje in de hemel. Dan was het handig dat de pastoor ook als notaris kon optreden. Er werden veelal oudere kanunniken of kapelaans uit Roermond in Montfort benoemd, die samen met kapelaans (in opleiding) in Montfort de parochie draaiende hielden, soms vanuit Roermond. Er worden in de archieven (DTB-boeken Montfort, Archief Montfort RHCL, Schepenbank Montfort en Roermond, en bij Simonis in zijn boek de Windhoek van Gelre ) en andere bronnen achtereen volgens gemeld:
- Bernardus van Dulken, 1492, wordt genoemd als notaris bij testament van de ridder en oude drost Willem van Vlodrop en erfvoogd van Roermond, die zich vervoegd bij here Bernardus van Dulcken, Officiant ende Vicecariat der Moiderkerke tot Monfoir, (pastoor en vicaris te Montfort).
- Johan de Castilione, 1500-1515 Een Spanjaard of een Nederlander van de Kasteele?
- Johan Helaut, 1515-1532, geen nadere informatie. Mogelijk een Vlaming ?
- Bado van Grave/ van den Graaf, 1532 en 1569, Magister Uni Kölln, pastoor en Rijks notaris met merkteken Badonis, oudste en ’eerste’ kanunnik in de stad Roermond voordat er een bischop kwam in die stad, en Bado was secretaris van de Stad Roermond, eerder gehuwd en vader van 2 dochters, geboren te Grave.
- Leonardus Gerardius, 1583, Gerards?, geen nadere informatie
- Henricus Mullers, 1587, 25 juni 1587 tot 1596, een jonge pastoor van 37 jaar voorheen 4-5 jaar kapelaan hoofdkerk Roermond
- Derick Vermeulen, 1596, een oude pastoor van Kessingen/Kessenich die op 83 jarige leeftijd als vervangend pastoor optreedt
- Herman van Bo(e)tzeler en Jacob á Castro, 1616, waarschijnlijk oude pastoors die in het kleine dorp nog actief zijn na hun “pensioen”, en daar na enkele jaren overleden zijn. Boetzelaar is een familienaam die behoort bij Ditk van Boetzelaar in kasteel Aldenghoor te Haelen in het land van Horn. Dirk was actief in Gulik en woonde ook te Haelen. Herman is mogelijk familie?. Tijdens pastoraat van Herman Botselaar/Boetzeler is tevens actief Jacob á Castro 1612-1615.
- Johannes Luca, 1615-1616, een oude pastoor die start met de DTB parochieadministratie in Montfort. De pastoor van Bracht/Maasbracht Johan Horstius, deservator (vervanger) september 1616 tot april 1617.
- Jacobus Caris(ius), 1617-1634 afkomstig uit Weert. Hij was eerst priester/kanunnik in Roermond en had veel verdiensten. Hij overlijdt op 50-jarige leeftijd aan de pest en hij laat een studiebeurs als legaat achter voor familieleden of inwoners van Montfort en Weert. Na het overlijden van Jacob Caris in 1634 hebben enkele vervangers zoals en door de bisschop gezonden tijdelijke vervangers, zijn taak globaal overgenomen maar er vielen gaten in de administratie van de parochie zoals bij overlijden van Winand2 van Poll en anderen. Van Jacob Caris is een katern ‘Setentia, adigia, gnomea e sacra scriptura alisisque tum sacris tum profanis authoribus collectae’ ( Spreuken en adigia/gezegden ) overgeleverd die hij verzamelde als pastoor van Montfort en die is teruggevonden in het archief van de Munsterabdij van het Begijnhof van Roermond 1294-1773 onder archiefnummer 2288 in het archief Handschriften.
- Renerus van Haxbergen, 1637-1684, klaagt dat hij als gevolg van oorlog en schatting veel moet betalen voor tienden kerkgrond in Montfort, Posterholt, Maasbracht en Echt, voorvloeiende uit schenkingen drosten aan de kerk. Renerus van Haxbergen overlijdt 80 jaar oud in Montfort. Renerus laat enkele notariele akten achter in RHCL zoals het testament van Jacob Raetzen, en Schepenbank Montfort en Roermond, de rest van zijn archief is verloren gegaan.
- Livinus Meijs, 1684-1704, afkomstig van Maaseyck. Na zijn overlijden (of vertrek?) is deservator/vervanger Theodoor Mathaei 1705-1706 en Th. Coppeneur 1708 actief. Er zijn 2 betalingen van Meys als pastoor aan Wyn (Winand Joanni, gehuwd met Helena op den Graeff) van Pol, de schatheffer (schaedtheffer) van Montfort op 15 april 1697 van ses guldens brabants in verband met jaargetijde wijlen pastoor Haxbergen, en seven Rijx daelders en de eene schellingh, een jaarlijxsche pension, beide over het boekjaar 1696.
- Guilhelmus Bonjean, 1709-1712 pastoor en landdeken dekenaat Montfort. Hij begint een nieuw DTB-boek van de parochie. Hij renoveert de oude pastorij en breidt haar uit met een tuin en een weide. Hij overlijdt op 12 april 1712 op 36 jarige leeftijd.
- Joannes Francicus Egrenet, 1712-1733 Hij maakt in 1723 een register op van geldrenten der kercke van Montfort. Hij zorgt voor een grote klok (gerenoveerd na een barst) en een kleine klok (uit 1500) in de kerktoren. Hij laat door hem ingevulde formulieren na van de kerkvisitatie van de bisschop van Roermond. In 1730 worden J.H. van Heyen en R. van Winkel genoemd, mogelijk vervangers of kapelaans.
- Rutgerus Mankers, 1734-1756, was van 1718-1734 pastoor te Roosteren en daarna tot 16 augustus 1756 pastoor van Montfort. Als deservator wordt genoemd Michael van Doesburg.
- Gerardus van Haeffs, 1758-1776 pastoor en tevens landdeken van het dekenaat Montfort dat Midden Limburg en parochies in het huidige Duitsland omvatte in het Overkwartier en of Gulicks gebied (Elmpt).
- Carolus Franciscus Rijcksz, 1778-1804 bouwde huidige pastorie, zoon van drost Dr. Rijcksz van Ambt Montfort. Carolus groeide gegoed op in het kasteel Montfort en na zijn studies voor priester werd hij canoniais/kanunnik in St. Peter te Sittard. Dan volgt zijn benoeming tot pastoor van Montfort. Opvallend is zijn deftige levenswijze (koets met 2 paarden, en een nieuwe pastorie) en rijke uitstraling. De bisschop had naast hem nog een priester benoemd voor dagelijks werk in de parochie, een kapelaan Clermont, die woonde op het kasteel, en later pastoor werd in Maasbracht. De broer van Carolus, Frans werd ook drost van ambt Montfort. De Rijckx-én hadden hun netwerken.
- Joannes Heyligers, 1804-1824, uit familie St. Odilienberg met bestuurders onder de Franssen.
- P. J. Scheffers, 1824-1833, verder informatie ontbreekt.
- Martinus Verkuilen, 1833-1881 bouwt in 1853 een nieuwe kerk naar ontwerp van Max Weber, dat na gekibbel vereenvoudigd is uitgevoerd vanwege geldgebrek en op lange termijn bleek de dure zuinigheid. Er is gewoekerd met materialen en met hergebruik van bouwmaterialen. Zo werden de grafzerken van de begraven families in de kerk van Montfort hergebruikt, omgekeerd en als traptrede gebruikt. Niks erfgoed.
- Joseph Hubertus Sax, 1881-1894 afkomstig uit Venlo uit een tingieters en zilversmid familie.
- Antonius Sanders, 1887-1894 (kapelaan)
- Paulus Janssen, 1894-1915 de pastoor van de schoolstrijd die zich keerde tegen schoolmeester Munnichs, die in de openbare school keurig godstdienstonderwijs verzorgde. In de tijd van verzuiling werd Munnichs de dupe van deze machtsstrijd van de Kerk om het onderwijs. Politieke spelletjes en mensen onder druk zetten was aan nde orde van de dag. Paulus Janssen was geboren in Susteren. Hij werkte na het pastoraat in Montfort nog elders.
- Kapelaan .. Baten schreef met Munnichs een boekje over de geschiedenis van de parochie Montfort. Hij probeerde als kapelaan onderwijzer Munnichs te beschermen tegen onrecht van de schoolstrijd maar na de dood van gemeentesecretaris Wolters, was de strijd verloren, en vroeg hij om/werd hij overplaatsing/overgeplaatst naar een andere parochie.
- Antonius van de Venne, 1915-1940, pastoor van Melick? en later Montfort, geboren in Maasbracht en gestorven in Maasbracht op 83 jarige leeftijd.
- Peter Joseph Feron, 1940-1971, geboren te Geleen in 1897 en overleden op 90 jarige leeftijd in 1987. Pastoor van de oude stempel die de schaapjes veilig waande en vrede preekte ook voor oud NSB-ers, wat respect afdwong. Pastoor Feron gaf godsdienstles in zesde klas lagere school. Hij was de Brompot van de misdienaars. Feron bouwde de nieuwe kerk in Montfort en werkte samen met kapelaan Kirkels, die de jeugd mobiliseerde van voetbal tot en met zangkoor. Kirkels werd later een behoudende pastoor en deken van Meerssen. Bij zijn pensioen ging hij naar Sint Gerlach in Houthem-Valkenburg, maar hij overleed aldaar zonder zijn nieuwe parochie te kunnen dienen.
- Gerardus Henricus Hermkens uit Venlo, 1942-1945 Kapelaan, actief in het Nederlands verzet, omgekomen bij een bombardement op een fabriek met gevangenisarbeiders februari 1945, concentratiekamp Buchenwald.
- P. Kallen, 1945-1952 Kapelaan
- J. Thijssen, 1952-1954 Kapelaan
- P. Snijders, 1954-1957 Kapelaan
- L. (Leo) Kirkels, uit Horn, 1957-1965 Kapelaan met zeer energie en verdiensten voor de jongeren in bouwprojecten, de jeugdsoos en het zangkoor. De kapelaan was geliefd en je kon ook ruzie met hem maken zoals we deden in het zangkoor als er teveel werd gevraagd. Kirkels vergat zijn Montfort niet en bezocht oud-parochianen nog lange tijd.
- H. Evers, 1965-1968 Kapelaan, de enige priester in Montfort die met veel plezier met vrouwen durfde te dansen.
- P. Ewals, 1969-1985 Kapelaan
- Willem Delhoofen, 1971-1977 pastoor van Montfort, later in Wijck in Maastricht en voormalig econoom van het bisdom Roermond.
- Paul Pisters, 1977-heden, Pastoor van Montfort, die na vele jaren pastoraat na zijn AOW gewoon doorwerkt tot zijn 85’ste?.
- Rim Mom, 2002-heden, Diaken van de parochie Montfort. Inmiddels zijn enkele parochies rond Montfort samengevoegd en worden gereorganiseeerd onder een nieuwe pastoor, maar dat proces verloopt moeizaam. Het aantal actieve parochianen is in 50 jaar door een conservatieve Kerk sterk gedaald en de toestemming om parttime mannelijke of vrouwelijke pastoors als competente en getrainde voorgangers aan te stellen komt te laat.
Van Bernardus van Dulcken resp. Magister Bado van Grave en pastoor Renier van Haxbergen weten we dat ze ook notaris waren naast hun ambt als pastoor. Over Bernardus van Dulcken pastoor en notaris, schreef Hannes Kempkens het artikel Testament van Willem van Vlodrop, Drossaard van het Ambt Montfort en erfvoogd van Roermond blz. 33 tot 49 Heemkunde vereniging Roerstreek 12, 1980. Mr. (magister) Bado van Grave was geboren rond 1483/1486 in Grave. In 1509 schreef hij zich in bij de Universiteit van Kölln. Magister Bado van (den) Grave studeerde in Kólln filosofie en jura met een studiebeurs van Gelre (en via de studiefaciliteit.studiehuis St. Hyronimus van de stad Roermond in Kölln). Hij was na zijn studie in Kolln als magister actief in Roermond op 26 november 1522 als hij als voogd voor zijn vrouw getuigt in een rechtzaak over een beemd (in Hoembergen?). Hij werkt als secretaris van Roermond en jurist en had met zijn vrouw twee dochters. Van zijn vrouw weten we uit akten alleen dat haar moeder Baets of Katharina van Hoembergen is, een naam die in Roermond en Hoembergen vaker voorkomt tussen 1380-1550. Hoembergen is het door Roermond en Sint Odiliënberg geannexeerde dorp van de omlegging van de Maas van nabij Horn naar Roermond, waarbij het dorp als nederzetting moest verdwijnen. Na de dood van zijn vrouw in 1523 regelt Bado de erfenis met de dochters en is hij keizerlijk notaris en secretaris van de stad Roermond. In 1524 treedt hij op ongeveer 40 jarige leeftijd in als priester.
Hij is in 1535 lid van de kanunniken van de Heilige Petrus te Luik en vanaf 1539 kanunnik van het kapittel van de Heilige Geest in Roermond. Hij bedient een altaar op basis van legaten. In regst 3377 van 1531 archief Roermond wordt Bado van den Grave, pastoor, een aantal keren genoemd bij onderzoek Lutheranen in Echt resp. loon Bado pastoor 10 goud gld, naar Wachtendonk om Lutheranen ter justitie te stellen 6 dagen en 18 goud gld, en geeft Bado van den Grave aan hoofdmannen en helpers 27 goud gld en 20 stuivers. Bado werd dus ingezet om Lutheranen te ondervragen en zoals in andere akten blijkt hij kapelaans te examineren of advies te geven over de benoeming van een pastoor ( 3659A van 30 nov. 1554 pastoor van Echt) aan drost Ambt Montfort en de abdis van OLV het Munster in Roermond. Daarna wordt hij op verzoek van de hertog Karel van Gelre vanwege een beloofde kerkelijke beneficie van de bischop van Luik in 1532 pastoor van Montfort. Het is onduidelijk of hij dan in Montfort woont of dat hij in Roermond blijft of dat hij op latere leeftijd weer naar Roermond verhuist. Bij al zijn drukke werkzaamheden komt het pastoraat van Montfort uiteindelijk in de knel. De schepenen, kerkmeesters en parochianen dienen klachten in wegens slechte zielzorg.
De bediening van de parochie was tegen de zin van Bado door een door de parochianen aangetrokken kapelaan gedaan. Die van Montfort hadden geen bezwaar van dat Bado de kapelaan op diens kennis liet examinineren. Er waren in verleden wel 4 of 5 leerjongens van de pastoor in Montfort geweest. Behalve de kritiek op de zielzorg door de pastoor waren er ook klachten over het onderhoud van de pastorie resp. en van het koor van de kerk. Door verrotting waren er gaten in het houten gewelf van de kerk en tijdens de mis vlogen vogels krijsend in en uit. Bado had met lapwerk de gaten willen dichten. In 1545 zou hij te Roermond de waardigheid van deken hebben bekleed. Na de stadbrand van Roermond in 1554 onderhandelde Bado met het stadsbestuur over verlaging van renten en pachten die getroffen burgers aan het kapittel schuldig waren. In 1556 vervult hij met Johan van der Kraken het ambt van meester van Ons Heren Godsbroederschap in de Munsterkerk. Na de komst van Lindanus, de eerste bisschop van Roermond, in mei 1569 is Bado de oudste kanunnuk van het kapittel van de H. Geest in Roermond. Bado wordt nog kanunnik van het Kathedrale kapittel maar kort daarna overlijdt hij. Op 28 oktober 1570 nam Lindanus bezit van de prebende van de overleden Bado van Grave. Bado van Grave wordt van den Graaff en Bado Badonis genoemd in de verschillende notariële akten. Zijn notarismerk bestaat uit een tekening van een bol met voet met een grote T op de bal met plus en vedue en een oog (toto) en op de voet griekse letters. Zie afbeelding verderop.
Op 70 jarige leeftijd treft Bado van den Grave in 1554 beschikkingen ten behoeve van zijn nakomelingen: zijn dochters en hun kinderen. Hendrik Pyrlinckx, zoon van de oudste dochter verkreeg het kanunnikaat van H. Petrus in Luik (waarschijnlijk voorheen uitgeoefend door een vervanger in Luik) en zijn tweede dochter Mette, gehuwd met Peter van Meurs, secretaris van de stad Roermond in 1553-1561, met hun kinderen waaronder een Bado van Meurs, verkregen grondrenten.
Notarismerk
Van Joannes Luca weten we dat hij eerder in Roermond als priester met een prebende actief was in de stad Roermond waar hij een eigen altaar bediende. Johannes Luca begint in Montfort met de parochieadministartie. Na de dood van zijn opvolger pastoor Jacob Caris uit Weert, heerst er chaos in de administratie omdat de Pest heerst en een vervangende pastoor niet direct wordt gevonden. De administratie mist een aantal maanden en na de vervangende pastoor vallen weer weer gaten totdat Pastoor Renerus van Haxbergen aantreedt 1650-1683.
Uit het do(o)denboek van de pastoor zijn soms verrassende gegevens te halen. Als voorbeeld noem ik het volgende. Eind jaren twintig van de 18de eeuw (1728) deed zich in Montfort een grote sterfte voor. Het parochieregister meldt in augustus en september 1728 24 sterfgevallen waarvan 14 “infantes” de aantekening “dysenteria” hebben. In dezelfde periode in 1727 waren er 3 sterfgevallen. De genoemde parochieregisters bevinden zich in het Archief RHCL Limburg als doop- trouw- en begraafboeken. De genoemde besmettelijke ziekte wordt tevens gemeld in 1746, 1781 en 1794 in het gehele gebied van het Land van Montfort.
Het parochieregister is als administratie door de betreffende pastoor ingekleurd afhankelijk van zijn kennis en interesse in het lot van de mensen en de gebeurtenissen in het dorp. Dat is zichtbaar als de parochie wordt bediend door een buurpastoor als de pastoor van Montfort overlijdt en de invallers van de pastoor gedurende de Pest. Omdat deze invallers de parochieanen/families niet kennen ontbreekt nadere informatie en zijn er hiaten in de administratie bij dopen, huwen en overlijden in Montfort.
Dekenaat Montfort
Voor 1559 behoorden de parochies in het Overkwartier tot het bisdom Luik onder andere in het dekenaat Susteren. Vanaf 1559 bestaat het bisdom Roermond en zijn er dekenaten gevormd waaronder het dekenaat Montfort. Tot dit dekenaat behoorden Asselt, Beesel, Belfeld, Echt en haar woonkernen, Elmpt, Linne/Beek, Roermond, Maasbracht, Montfort, Nieuwstad, Sint Odilienberg, Vlodrop/Posterholt, Stevensweert en Swalmen. Het bisdom Roermond bestond van 1559 tot 1801 waarna Limburg weer onder het bisdom Luik werd gevoegd tot 1823 onder het dekenaat Roermond. Na 1823 was het bisdom Roermond weer in functie.
De deken van dekenaat Montfort werd door de bisschop benoemd. Hij was belast met de dagelijkse zaken van het dekenaat onder de bestaande wereldlijk gezag situatie in het dekenaat. De pastoor van Montfort was deken of het dekenaat werd vervuld door een pastoor in de buurparochies. De deken was medeverantwoordelijk voor de selectie en aanstelling van een nieuwe pastoor, die door de bisschop werd benoemd.
Visitatie parochie
De visitatie van het functioneren van de parochies werd onafhankelijk van de deken uitgevoerd door de bisschop of zijn plaatsvervanger aan de hand van een protocol dat wij tegenwoordig een format of procesformulier visitatie zouden noemen. De pastoor resp. de kapelaan en de kanunnikken en 'altaarbedieners' moesten voor de visitatie de formulieren invullen en alle gevraagde gegevens over daadwerkelijk gerealiseerde kerkdiensten en de inhoud van de missen met gebeden en zang, resp. het aantal missen en de dienstverlening aan de parochianen, de kerkadministratie, de kerkinkomsten en de formeel aanwezige legaten, de kerkeigendommen en de daaraan verbonden inkomsten. Dat gold ook voor de kerkuitgaven resp. de kerkinventaris met de misboeken, en benodigdheden zoals kelkenmonstanzen en beelden, kazuifels en versierselen, de zorg voor het kerkhof, de kerkmeesters en hun taken, de koster en het onderwijs tot en met de eigendom van de pastorie en de kapelanie, en de percelen grond te beschilkking van de pastoor de kapelaan en de koster, de omgang met ketters en ongedoopten etc. te verstrekken. De ingevulde gegevens werden met de betrokken functionarissen per parochie doorgenomen met de bisschop en vaak moesten na de visitatie verbeterplannen worden uitgevoerd en nadere informatie worden verstrekt. Dat was heftig. Niet alle functionariisen hadden daar zin in en met name de kanunnikken in de stad hadden liever geen pottekijkers want ze waren baas in eigen huis(altaar) en controle was vooral ongewenst. Lijdzaam verzet blijkt uit het niet vooraf invullen van alle gegevens en uit het niet aanreiken van de teksten van de formele legaten van diensten en bedieningen van de kanunnikken. De visitaties blijken broodnodig te zijn om het plaatselijk slecht functioeneren op te sporen en om verbeteringen af te dwingen. Om een en ander enigszins transparant te maken werd bij de visitatie de plaatselijke wereldlijke heer uitgenodigd en gaf de bisschop vooraf voorschriften over de gezamenlijke lunch met de betrokkenen om een bachanaal met negatieve uitstraling te voorkomen. Het format en verslag van de visitatie werd door de bisschop geschreven in het Latijn en werd niet gepubliceerd, helaas kenmerkend voor de Katholieke Kerk. Daarmee ging het effect van zoveel goed werk alsnog deels verloren omdat een effectief pressiemiddel met name in de omgang met weinig cooperatieve priesters en kanunnikken, ontbrak voor de niet Latijnbekwame lezers.
Via de wereldlijke heer en via persoonlijk aangespannen rechtzaken bij de Kerkelijke rechtbank werden soms pastoor en kapelaans bij klachten ter verantwoording geroepen als zij hun taken verzaakten. Niet elke burger was mondig genoeg of bemiddeld genoeg om deze weg te kiezen.
Voorbeelden zijn de klachten van de inwoners van Montfort bij de drost van Ambt Montfort over pastoor Bado van Grave vanwege slechte misbediening door hem en door de steeds wisselende kapelaans, die elders meer kunnen verdienen en dus steeds verdwijnen. Een tweede klacht werd door Winand van Poll bij de kerkelijke rechtbank ingediend tegen de pastoor van Linne Hofstede vanwege onvoldoende kerkelijke dienstverlening in de parochie Linne. Aan de formele klacht bij de rechtbank was al een plaatselijke rel op het kerkplein en in de kerk voorafgegaan waarbij de pastoor in de kerkdienst vanaf de kansel fel en persoonlijk was uitgevallen tegen Winand van Poll, die niet had geschroomd om op het kerkplein alvast een gaffel mee te nemen om de klachten aan te scherpen.
Op internet kunnen we vanaf 2015 de Archieven van de Visitaties parochie raadplegen.
Huwelijks dispensatie aanvragen
In het archief van het bisdom Roermond vinden we op internet de volgende aanvraag. Montfort 3 mei 1783, brief en schema van E:F: Rijcken pastoor in Montfort (die Carolus Franciscus Rijcksz heet en pastoor was van 1778 tot 1804 en bouwpastoor van de nieuwe pastorie in Montfort ), als aanvraag voor dispensatie vanwege 3e/4e graad bloedsverwantschap in verband met het voorgenomen huwelijk tussen:
- Petrus van Poll, zoon van Petrus van Poll en Cornelia Theunissen, Petrus zoon van Joannes van Poll en Gertrudis Smeets, Joannes zoon van Petrus van Poll en Maria Luypers: en
- Maria Beckers, dochter van Joannes Beckers en Margarita van Poll, Margarita dochter van Petrus van Poll en Maria Luypers, RHCL Maastricht (29-1783-161 foto 3856a+b+c).
Commentaar
Een Maria Luypers is vooralsnog onbekend in de genealogie van Pol/Poll versie Bongers en ontbreekt in het Montforter huwelijksboek. Ook een Maria Cuijpers ontbreekt in dit boek. Een Petrus/Peter van Poll, die huwt met Maria Beckers, is onbekend.
Volgens klapper Montfort huwt op 27-05-1783 Joannes van Poll met Anna Maria Beckers, en is Joannes van Poll de oudste zoon van Peter/Petrus van Poll en Cornelia Theunissen, gehuwd in Maasbracht. Peter van Poll is een zoon van Joes/Joannes van Poll en Petronella Smets/ Smeets/ Schmits uit Melick?, die is geboren in Montfort op 20-04-1726 als zoon van Peter van Poll en Wendelina Snijchers uit Melick op 20-07-1702 woonachtig op ingen Lyllaert in het Linnerveld.
Conclusie: De aanvraag van de pastoor klopt niet of de klapper Montfort/ de genealogie van Pol/Poll versie Bongers klopt niet omdat het echtpaar Peter van Poll en Maria Beckers niet bestaat en een Maria Luijpers/Cuijpers is onbekend. Mogelijk ging het voorgenomen huwelijk niet door.
Andere archieven
Bij de Rechtbank en Schepenbanken werden archieven bijgehouden van veroordelingen en besluiten over de juridische positie waarin mensen verkeren (onder curatele, failissementen en veroordelingen). In de Franse tijd zijn deze archieven verzameld in Rormond maar na vetrek van de Fransen bleek die archivering een bende. Grote stukken van het archief Schepenbank waren verdwenen, De notaris archieven van de pastoors waren niet sytematisch bewaard gebleven, al voor de Franse tijd. Het archief van een pastoor, ging vaak naar de familie van de overleden pastoor en die had er geen doel of bestemming voor. Na een generatie werd het onbegrepen archief weggegooid want de pastoor woonde vaak ver weg van familie. Soms gaf de pastoor of zijn testamentair executeur archiefdelen en notarisbescheiden aan een klooster. Uiteindelijk kwamen somminge van deze rest-archiefdelen weer bij RHCL terecht.
De notaris na 1800 houdt archief over bezittingen en erfeniskwesties van personen. De provincie beschikt over militie registers dienstplicht etc. Scheepvaartmaatschappijen houden passagierslijsten bij. Verenigingen schrijven vaak hun geschiedenis en geven aan welke leden hebben bijgedragen.
8.5 Onderwijs
Conform de wet van 3 Brumaire An lV (25-10-1795 !), die in december 1797 wordt ingevoerd, moeten in elk kanton van het Departement van de Nedermaas, openbare lagere scholen worden opgericht. Onderwijzers die bij deze scholen aangesteld willen worden, moeten examen doen: jury d‘instruction. In de regio Roermond meldt zich geen enkele kandidaat. De door particulieren opgerichte scholen mogen blijven bestaan onder toezicht van het Franse bestuur. Onder meer regelmatige visitatie en toetsing aan de Franse Wetgeving vindt plaats.
Ook de eed van haat tegen het Koningsschap en de eed van trouw aan de Republiek wordt geëist. Bij gebruik van bijvoorbeeld verkeerde boeken zoals “het Vagevuur” wordt de school gesloten vanwege fanatisme, evenals bij het ontbreken van voldoende beheersing van de Franse taal bij de onderwijzer en bij het ontbreken van voldoende aandacht aan de Constitutie of de Mensenrechten in het leerplan. De inspecteur moet na enige tijd melden:”dat op het platteland alle onderwijs is verdwenen”. Echter deels vindt het onderwijs “illegaal” plaats onder leiding van de dorpsmeester in de perioden dat de kinderen niet als arbeidskracht nodig zijn.
In november 1798 besluit de centrale administratie om in Arrondissement Roermond 79 scholen op te richten. Dit werd een flop. In februari 1802 zijn er wel 88 particuliere scholen ondanks het gevoerde Franse beleid. Met de wet van ll Florial An X (1mei 1802) wordt de zorg voor het lager onderwijs in de handen van de Gemeenten gelegd.
Van 1814 tot 1857 geldt de Hollands-Bataafse Wet van 1806 op het lager onderwijs. Aanstelling van een door de Staat bezoldigd onderwijzer geschiedt na examinering; er moet voor bekostiging tevens in de gemeente een lokaal en een vrije onderwijzerswoning zijn.
In 1822 geven te Montfort de koster en gemeentesecretaris de “zedelijk brave maar voor onderwijs min bekwame “ 50-jarige Willem Wackers, in hun respectieve huiskamer, “eenig gebrekkig onderwijs” zonder enige steun van de gemeente. Wackers deed dit al vanaf 1815! .
De schoolopziener /inspecteur schreef verder:
“ Van onderwijs is nauwelijks sprake” en “De kinderen komen vooral in de vastentijd naar school” en verder: “De arme mensen in deze zand- en heidestreek schuwen het schoolgeld” en tot slot: “Als deze menschen niet in de kerk door de religieleer enigszins op hunne pligte tot God en jegens hunne medemenschen onderricht wierden, dan zouden ze als zuivere natuurmenschen opwassen”.
In 1824 wordt de koster wegens onkunde verboden verder nog les te geven. De 26-jarige Th. Welters uit Linne wordt als bevoegd onderwijzer aangesteld. Het gemeentebestuur echter weigert een “vreemde” tegen de toe te zeggen f. 40 per jaar hoewel de verantwoordelijke schout accoord was gegaan. De inspecteur besluit dan om het gouvernement te verzoeken om ‘dit koppige en onbillijke gedrag’ te corrigeren. Dit gebeurt, echter zonder resultaat. In 1826 wordt “de zachtmoedige en brave” Willem Wakkers voorlopig aangesteld en wordt les gegeven in een gehuurd slecht leslokaal.
Deze Willem, geboren 30-10-1811 slaagt er echter niet in om de laagste bevoegdheid van onderwijzer, niveau 4e-rang genoemd, te halen. De 4e-rang was erg laag want men moest zelf kunnen lezen, rekenen en schrijven en de onderwijzer moet orde kunnen houden. In 1829 is er een nieuw lokaal met een onderwijzerwoning en een tuin. Willem voldoet niet in de ogen van de inspecteur: “Weinig gezag en geen orde”. De inspecteur bezorgt hem een plaats als assistent bij de Rijks Lagere School in Roermond; de school waar onderwijzers worden opgeleid.
Het aantal leerlingen in Montfort is in 1829 als volgt: publieke armen 9, heimelijke armen 13, vermogende 51 in totaal 73.
Als opvolger wordt Jacob Krekelberg, niveau 4e-rang aangesteld. Hij komt uit Maasbracht en is geboren op 20-03-1799. Hij blijkt een verdienstelijk onderwijzer te zijn. In 1844 is er te Montfort een zindelijk lokaal waar de ijverige meester Jan Brouwers goed onderwijs geeft. Hij is geboren te Echt en bezit de 3e-rang. Een onderwijzer 3e-rang beheerst naast lezen en schrijven ook de beginselen van de Nederlandse taal. Vooraf heeft Anton Ruyten, geboren 04-12-1799 en in het bezit van de 4e-rang, nog les gegeven van 1835 tot 1843.
Van een latere periode stamt meester Jan Munnichs, die geboren is in Melick in 1856 en opgeleid in Roermond, hoofd wordt van de openbare lagere school in Montfort. Deze verdienstelijke onderwijzer, die medeoprichter was van een aantal verenigingen in Montfort, was een man van aanzien, die op het einde van zijn onderwijscarriere nog terecht komen in het spanningsveld van Openbaar onderwijs en Bijzonder (dus RK of PC) onderwijs omdat de verzuiling in opmars was. Munnichs kwam in het spervuur van de pastoor Janssen terecht, die een felle aanhanger van de verzuiling was, en net als de Roermondse kranten, probeerden Munnichs in dicrediet te brengen. De stad Roermond had een conservatief, katholiek en een liberaaal bestuur. Dat ging er bij de Verzuiling hard aan toe en ouders werden onder druk gezet om te kiezen voor de nieuwe school.
8.6 Aardbevingen in Montfort
In dit deel van Limburg komen naar verhouding veel aardbevingen voor als gevolg van het voorkomen van een aantal geologische breuken in de ondergrond. Enkele bekende breuken zijn de Feldbiss, de Mijnstoring, de Peelrandbreuk en de Zandbergstoring.
In vroeger tijden hadden de aardbevingen een mystiek karakter en ze bezorgden de mensen veelal angstige momenten. In Midden Limburg zijn een aantal geologische fomaties(grondlagen) honderden meters in de diepte weggezakt als gevolg van deze breuken. De vrijkomende energie is in verband met de verplaatsing van enorme massa grond onvoorstelbaar groot. De schokgolven kunnen gemakkelijk gebouwen verwoesten en grondwater aan de randen van terrassen als fontein laten functioneren als gevolg van heftig geklots van grondwater in de bodemlagen.
Een aantal bevingen is in het verleden beschreven en in de archieven vastgelegd. De volgende lijst geeft de hoofdkenmerken weer.
- 21 maart 1554
In Montfort vergaat men met man en muis, er was zware schade. Categorie 7
- 22 maart 1563
Gedurende een jaar treden bevingen op. Categorie 6
- 1566
Er treden golvende bewegingen van de grond op.
- 22 oktober 1873
Gedurende tien weken treden schokken op. Categorie 7
- 24 juni 1877
Trillingen Categorie 3
- 26 augustus 1874 Categorie 4
- 4 januari 1935
Trillingen Peelrand Categorie 6
- 25 juni 1960
Trillingen Categorie 4
- 18 februari 1971
Schokken Koningsbosch Categorie 4 en 5
- 5 juni 1980
Trillingen Categorie 3
- 2 maart 1982
Trillingen Categorie 2
- 22 mei 1982
Schokken Categorie 4 en 5
- 3 november 1983
Schokken Categorie 4
- 13 april 1992
Zware schokken in geheel Midden- Limburg met forse schade
Categorie 7 en 8*. *Op de schaal van Richter is dit 5,8
Om een indruk te krijgen van de kracht van de bevingen kan de volgende eenvoudige legenda uitkomst bieden:
Instorten gebouwen 9
Zware schade muren en het voorkomen van grondscheuren 8
Schade gebouwen, scheuren in muren en vallende schoorstenen 7
Meubels verplaatst, kleine scheuren, vallende delen 6
Kleine scheuren stucwerk, trillingen door iedereen gevoeld 5
Globale tijdbalk voor geschiedenis van het Land van Montfort
Voor een gedetaileerd overzicht met tijdbalk toegespitst op Gelre zie het Boek Hertogdom Gelre deel 1 en deel 2 uit 2001, dat in het Nederland en in het Duits is uitgegeven door de Verlag des Historischen Vereins für Geldern und Umgebung, Geldern.
Heden - Nederlands gebied met Nederland als lid van de EU.
1940-1945
Duitse bezetting van eenn neutraal Nederland
1839
Het Hertogdom Limburg wordt gesplitst in een Nederlands en een Belgisch deel. Luxemburg wordt deels België en deels Groothertogdom Luxemburg.
1830
Limburg als grote provincie behoort tot het Koninkrijk België onder Leopold 1.
1816
Nederlands gebied, het koninkrijk der Nederlanden.
1814
Aftocht van de Fransen. Bezetting door Pruisen onder Michiels.
1794
Bezetting door de Fransen. Eerst Departement van de Nedermaas en daarna Hertogdom Limburg met een relatie met de Duitse Bond en een zetel in parlement Frankfurt.
1769
Op 8 juni 1769 wordt het Land van Montfort door de Pruisische Koning Frederik de Grote verkocht aan de Prins van Oranje. Het was de tijd van de Junkers in Pruissen.
1732
Na de dood van Stadhouder Koning Willem 2 wordt Koning Frederick van Pruisen de Heer. Het Overkwartier van Gelre is economisch zwaar gehinderd door de opdeling in drie landen.
1648
Einde Tachtigjarige oorlog bij de Vrede van Munster.
1647
Spaans gebied. Het Land van Montfort wordt overgedragen aan Prins Willem 2 en behoort tot de Staatse Nederlanden. Het omringende land behoort tot de Zuidelijke Nederlanden later Oostenrijk (Roermod e.o.) en het land van Sittard/Born tot Gulik.
1545-1565
Het Concilie van Trente. Er vindt herijking van de Katholieke Kerk plaats omdat er wantoestanden heersen in de Kerk en er dreigt afsplitsing als er niet orde op zaken wordt gesteld. Op het Concilie, dat eindeloos duurt wordt besloten om in het vervolg de kerkadministratie van de gelovigen op te dragen aan de pastoors. De zuivering van het geloof (een Kerk met katholieken en protestanten) en van de Kerk (corrupt) zoals Karel 5 had voorbereid met de bischoppen van het HRR met Katholieke en Protestante geleerden, blijft uit.
1555 Philips 2: Na het vertrek van keizer Karel de Vijfde naar een klooster in Spanje , ging het met zijn vertrouweling en bestuurder Willem van Oranje en de nieuwe koning Philips bergafwaatrs. Ze vetrouwden elkaar niet. De Spaanse Nederlanden werden bestuurd vanuit Brussel onder Margaretha van Parma en andere Habsburgse bestuurderen.
1500-1555
Karel 5 wordt geboren in Gent. Hij heerst later in het Overkwartier als keurvorst van Gelre en is verder Koning van de Nederlanden van van Spanje, envan gedeelten van Italië. Hij is keizer van het HRR met Duitsland en Oostenrijk.. Het Ambt Montfort is een administratieve en bestuurlijke eenheid. Als bestuurder treden namens de jeugdige Karel 5, Maximiliaan van Oostenrijk en zijn echtgenote Maria van Bourgondië op. In 1543 verslaat keizer Karel 5 de Hertog Willem van Gelre en nog 3 hertogdommen en een graafschap, wordt hij zelf Hertog van Gelre. Karel Vijf ongekroond heer der Nederlanden, heerst dan over alle 17 provincies der Nederlanden.
Tot 1500
De Bourgondiërs besturen gedurende een reeks van jaren de gebieden van het Midden-Rijk waartoe het gebied van Gelre, het Rijnland, grote delen van België, Lotharingen en Bourgondië behoren. Bestuurders zijn o.a. Philips de Schone en Pepijn de Korte. De positie van de graaf van Gelre wordt sterker als hij steeds meer bezittingen en dorpen verwerft en als hij door steun in het HRR door de keizer tot Hertog wordt benoemd en de bevoegdheden worden uitgebreid. Gelre krijgt de leen van de tol op de Rhein, wat een vaste en grote opbrengst genereerde ( de Tolkamer).
4-12-1312
Montfort krijgt voorlopige stadsrechten van de graaf Reinoud van Gelre. In 1343 kent de Hertog van Gelre inmiddels met toestemming van de keizer, stadsrechten toe aan de vleck Montfort.
1259
Gerard Graaf van Gelre is heer en meester in Montfort en omgeving. Kasteel Montfort is gebouwd van 1251 tot 1267 aan de omgelegde Vlootbeek, die stroomt in een oude Maas/Roer-geul. De beek stroomt in het middenterras van de Maas en er komen stijlwanden voor van Midden-terrasafzettingen. Als gevolg van de aanwezigheid van Midden- en Hoogterras en plaatselijk stuifzand van de Maas, is in grote gebieden veen- en woeste grond aanwezig. Op de terrassen komt bos en heide voor en op het hoogterras loofbos. Met een stuw in de Kitschbach in Jülich regelt de graaf van Gelre de waterinlaat in de Vlootbeek, die eindigt in de moerassen van de Boartmoar, zodat het veilig en nat blijft rondom het kasteel. Een doortsek in het Middenterras en een stuw met molen wordt gebouwd bij het Reigersbroek. In de voorgaande Karolingische tijd waren er al leengoederen in Midden-Limburg.
800
De Karolingers besturen Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden, Van 850-tot 1000 zijn er invallen van de Noormannen/Vikingen uit Denemarken, die het land binnendringen langs de grote rivieren. Via Roermond/ Asselt worden door de Vikingen strooptochten ondernomen in Limburg en tot aan Trier en Kölln toe. Het is de tijd van de versterkte torens en boerderijen met de Motten met een voorhof als boerderij en omringd door water in gegraven waterpartijen. Het versterkte Vikingen bouwwerk in Asselt is vanuit een voormalige versterkte Karolingische boerderij uitgebreid met verdedigingswallen.
Jaar -1000 tot 0
In de tijd van de Kelten en Eburonen, en later de Romeinen is Zuid-Limburg al bewoond evenals sommige plaatsen in Midden Limburg zoals in Dieteren. Echt, Heel, Vlodrop en Linne waar op vruchtbare grond al een aantal kleine boerderijen in bedrijf zijn. Men teelt granen en houdt vee, en bouwt houten boerderij woonstallen voor mens, graan en vee. Op belangrijke plaatsen met stenen huizen/boerderijen met pannen wordt onder Romeinse invloed duurder gebouwd. De eenvoudige vakwerkboerderijen zijn meestal in gebruik. Boeren bouwden zelf hun boerderij met hout in vakwerk en met balken en planken, en een mengsel van strohaksel, leem en koeienmest in de vakken, en met daken van op maat gemaakt stro of riet. Alleen de haard was gemetseld van bakstenen of natuursteen, De vloer was van leem of van maaskeien. De Romeinen hebben er ook eigen luxe bouwwerken gebouwd zoals badhuizen en woonhuizen. In Midden- en Noord- Limburg is her en der Romeinse bewoning teruggevonden meestal in de buurt van de Maas en de Roer.
- 5000-2000
In deze oude tijd is Midden- en Zuid -Limburg plaatselijk bewoond. Er zijn resten van gebruiksvoorwerpen van beschavingen uit het stenen tijdperk resp. uit de bronstijd gevonden en het ijzertijdperk, en uit de tijd van de Romeinen gevonden vooral in Zuid Limburg. Die boeren bouwden al complete schuren met inpandig een stal en een woning van hout met een strodak. (Bandkeramiek boeren en Hallstadt cultuur zoals in Elsloo, Sittard, Beek, Geleen etc. ).
Montfort en Linne
Een boerderij met een motteburcht vinden we terug in Diergaarde Echt bij de Bollenberg evenals in Posterholt en Waldfeucht. In de motteburchten konden de bewoners van de boerderijen zich terug trekken bij gevaar zoals bij de komst van de Noormannen/Vikingen tusen 830 en 890. Binnen de motte werden houten constructies opgetrokken als noodwoning voor een wat langer verblijf. Via de beschermde boerderij werd eten en drinken gewaarborgd. Bij de Bollenberg is de dijk en wal met verdedigingshekken en de boerderijterp later afgegraven door de ontginners van de nieuwe boerderijen van het leengoed Groot en Cleyn Diergaarde. Na 1000 begint men de mottes uit te bouwen met aarden wallen en waterpartijen en later na 1200 pas worden er echte kastelen en fortificaties met wallen en ringwateren gebouwd als de plaatselijke heer voldoende middelen vrijmaakt om het gebied structureel te beschermen middels een burgt met borgmannen/ridders en manschappen zoals in Montfort. Bij een kasteel van 1280 aan de zuidelijke flank van Gelre behoort tevens een militaire en bestuurlijke functie voor de regio : het kasteel Montfort dat rond 1343-1344 fors wordt uitgebouwd en rond 1535 van fortificaties wordt voorzien. Ook leengoederen worden er gebouwd of gerenoveerd rond 1250-1350. Voorheen gebeurde dat vooral op de betere gronden van de Maas en de Roer maar nu worden de leengoederen op Hobert, ingen Lyllaer, de Breyweg, opgen Dielgart, Ingen Ouwen en Gravenhof en de kasteelboerderij Bongartshof met woonhuis de Bycht gesticht. Na 1500 worden grote leeengoederen gesplitst in cluppellenen zoals bij Dielgart, Ouwen en Lyllaert, door een boerderij erbij te bouwen en het leengoed te splitsten in Groot en Cleyn Dielgart. Zulks gebeurde ook op Ouwen vanddar dat we de boerderij uit elkaar houden door ze Groot en Cleyn Ouwen te noemen. Op Lyllaert splitsen twee delen af, waarbij een deel de Roulaert met een schuur en stal zonder woning als cluppelleen wordt geheurd. Het ander deel wordt als akkerland zonder gebouw geheurd. Al deze boerderijen moeten het als gemengd bedrijf op zandgrond hebben van woeste gronden als weideland en van heide en bos. De mineralen van de mest van het vee werd met alle composteerbare afval en mest bijeengescharreld en met gemaaid heidestrooiselen en bosstrooisel verzameld, ook met de schop gestoken als risch, graspollen met wortel en zode. Het verzamelen van mest en gier werd tot kunst verheven anders had je geen mineralen om plantengroei te bevorderen.