Hoofdstuk 1
Het woongebied van de familie van Pol/van Poll/van Polle en korte geschiedenis van
het Ambt Montfort in het Overkwartier van Gelre
1.1 het hertogdom gelre
In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van het Overkwartier van Gelre globaal beschreven. Ambt Montfort met de enclave Nieuwstad is een voormalige Heerlijkheid, later Ambt, in het zuidelijkste deel ten Oosten van de Maas van het Overkwartier van Gelre tot aan Venlo. Gelre kende 4 kwartieren: Zutphen, Arnhem, Nijmegen en Roermond met het Overkwartier. ‘Over’ betekent los van de rest van Gelre gelegen. De hoofdstad van het Overkwartier is Roermond. Bij de toekenning van stadsrechten is Roermond afgesplitst van Ambt Montfort. De tweede stad is Venlo aan de Maas. Venlo werd als stad afgesplitst van het Ambt Kriekenbeek (nu Duitsland). Ongeveer een derde van het Overkwartier van Gelre behoort nu tot Duitsland. Beide steden Venlo en Roermond kennen vanaf 1300 al handel en nijverheid en ze ontwikkelen zich tot een middeleeuwse stad met eigen rechten en plichten. Roermond legde rond 1350 de loop van de Maas om zodat de stad ook een Maashaven kreeg en de Roer in de Maas uitmondt. Met rond 3500 inwoners aan of nabij de Maas zijn ze beide betekenisvol voor Gelre. In beide steden had de graaf/hertog van Gelre net als in Montfort een Huys van de Heer van Gelre, een ‘Camere’ of stedelijk verblijf van de rondtrekkende Heer, een soort stadskasteel waar de graaf/hertog verbleef als hij op reis was toen hij nog rondtrekkend vorst was. De vorst was onderweg met een gezelschap van meer dan honderd mensen met ruiters en personeel, met paarden en karren vol meubilair, keukengerei en kleding. Na 1400 wordt dit Huys in Venlo met 2 torens en een gevel van 30 meter in Venlo als leen uitgegeven aan Jacob van Poll (aannemer en schepen) en nadien aan zijn zoon Johann van Poll tevens aannemer en schepen, en aan rentmeesters van Venlo. Van Poll’s zijn burgemeester of schepen in Venlo en behoren tot de gilden als aannemers en meester timmerman. In Roermond was er aanvankelijk een stadskasteel, een huis in Rura van de voogd, en nadien de herberg de Beer met paardenstallen, die als leen van de Heer werd uitgegeven. Ook Huys Montfort bood regelmatig onderdak aan de Graaaf/Hertog met name met pieken (30 en 130 dagen tijdens oorlog of festiviteiten) tussen 1397 en 1443-1444 (tijdens onderhandelingen Frankrijk en Engeland) was Montfort tijdelijk het hoofdverblijf van de Hertog.
In de Inleiding is het woongebied van de familie van Pol/Poll geografisch beschreven met een hoogtekaart erbij, die laat zien waarom het water van de terrassen op weg naar de Maas in Montfort het grondwater opstuwt en er moerassen met veen zijn gevormd, Verder is een wegenkaart opgenomen, die de snelwegen weergeeft, die in Limburg pas laat na de oorlog zijn aangelegd evenals de doorgaande verbindingen met Duitsland. In dit hoofdstuk is een historische kaart van de Nederlanden en van het Hertogdom Gelre opgenomen. Twee duizend jaar geschiedenis van Romeinen tot het HeiligeRoomscheRijk en de Nederlanden, en later Oostenrijk/Pruissen, de Fransen en van de Verenigde Nederlanden naar België en weer Nederland, en met de EU is de Europesche deelname voor de derde keer aan de orde. Weer thuis dus.
De familie van Pol/Poll heeft van 1350 tot nu in Montfort/de regio Montfort gewoond en gewerkt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geschiedenis van het Ambt Montfort, onderdeel van het Overkwartier van het Hertogdom Gelre na de overgave van Gelre in 1543 aan keizer Karel de Vijfde voegt deze het Hertogdom Gelre toe aan de Nederlanden. De 17 provinciën der Nederlanden onder een dak dus, behalve Belgisch Limburg dat nog bij de zelfstandige prinsbisschop van Luik behoorde tot de Franse tijd. Later in de achtiende eeuw wordt het Overkwartiet opgesplitst in Pruissische, Oostenrijkse en Staatse delen. Dat was economsich gezien erg ongunstig. En dan komen de Franssen in 1794. Later wordt het koninkrijk der Nederlanden gevormd in 1814, met Nederland, België en Luxemburg in 1838. Het zuidelijk gedeelte van het Overkwartier, het Ambt Montfort wordt na 1815 als de Ambten als bestuurlijke eenheid zijn afgeschaft in de Nederlanden, in Midden-Limburg, het Land van Montfort genoemd. De provincie Limburg is de constructie van een bestuurlijke eenheid, die voorheen bestond uit verschillende bestuurlijke gebieden van Gelre en Gulik en Kleef, en van Brabantse/Staatse en Zuid Nederlandse/Brusselse/Oostenrijkse gebieden. De overeenkomst in de provincie is de de taal van de inwoners : Het Limburgs, een Duitstalige of Rijnlandse taal. Limburg is als provincie pas gevormd in het Koninkrijk der Nederlanden na het vertrek van de Fransen in het jaar 1814. Het Koninkrijk was als buffer bedoeld tussen het opdringerige Frankrijk en de Duitse Landen en hield de Pruissen van de Maas af. Het Ambt Montfort valt grotendeels samen met het huidige Midden Limburg aan de Oostkant van de Maas met de enclave Nieuwstad en de enclaves de steden Erkelenz en Vierssen, met verder nog enkele dorpen.
De provincie Limburg omvatte bij de vorming Nederlands en Belgisch Limburg. Het was de enige periode in de geschiedenis dat alle Limburgs sprekende inwoners verenigd waren onder een regiem (1814-1838). Dat was niet zo onder Karel V, Heer der Nederlanden. Belgisch Limburg hoorde onder de prins-bisschop van Luik en voor die tijd onder de graaf van Loon. Als voor 1814 over Limburg wordt gesproken bedoelt men het graafschap later hertogdom Limbourg, dat gelegen was in het huidige België in het Land van Herve en in het diepe Zuid-Limburg en dat werd ingepalmd door het Hertogdom Brabant, samen met Luxemburg na de Worringen- oorlog met Gelre over de erfenis. Er is geen historisch verband tussen Limbourg ende huidige provincie Limburg op enkele uiterst ZuidOost gelegen Limburgse gemeenten na. In dat oude Hertogdom Limbourg werd en wordt tegenwoordig grotendeels Frans en ook Limburgs gesproken. De landen van Overmaas, vanuit Brabant gezien over de Maas, waren de landen van Valkenburg, de landen van Rade/Rode en de landen van Dalhem, die vanuit Brabant in Brussel werden bestuurd, met het Hertogdom Limbourg tot de Vrede van Münster in 1648. In 1661 werden deze landen, na 13 jaar bestuurlijk getouwtrek en wanbestuur verdeeld over de Republiek in Den Haag en de Oostenrijkse Nederlanden in Brussel. Onderhandelingen verliepen met vallen en opstaan onder leiding van de Spaanse ambassadeur Esteban de Gamarra en namens de Republiek, Johan de Witt, de raadspensionaris. Pas in 1814 kwam het gebied in het geheel bij het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden:Nederland, België en Luxemburg.
Noord- en Midden-Limburg en een flink deel van NordRheinWestfalen aan de Niers aan de Niederhein behoorden bij het Overkwartier van Gelre. Het Ambt Kessel met Horst en Venray en het Ambt Kriekenbeek ten Oosten van Venlo grenzen in de noordflank aan het Ambt Montfort. Het Land van Horn valt onder de graaf van Horn en Altena. Het Land van Weert valt aanvankelijk onder de graaf van Loon en nadien onder de prins-bisschop van Luik. Het Land van Thorn valt onder de abdis van Thorn, en er waren nog enkele aparte heerlijkheden. Zuid Limburg valt onder (het grote) Brabant en de Landen van Overmaas onder Brabant/later Oranje, en de regio Sittard (Ambt Born) resp. Tegelen en Melick Herkenbosch onder het Hertogdom Gulik/Heinsberg. Bij de Vrede van Münster en Osnabrück in 1848 wordt de Tachtigjarige Oorlog in de Nederlanden en de 30-jarige Oorlog in de Duitse landen afgesloten. Een regeling voor Zuid Limburg komt er pas in 1661 met het Partagetractaat tussen Brussel/Spanje en Den Haag/de Republiek met een tiental gebieden/Heerlijkheden: de landen van Overmaze resp. Dalhem, Hertogenrade, Valkenburg, Wittem, Wylre, Bruust etc. met graafschappen en heerlijkheden als een mosaiek toegedeeld aan de Zuidelijke of de Noordelijke Nederlanden. Het geheel ligt ingeklemd tussen het hertogdom Gulik, de tweeherige stad Maastricht, het prinsbisdom Luik/Land van Loon, de stad Aken en het voormalig Hertogdom Limbourg, van Herve tot Reinart en van Slenaken tot de versterkte stad/de burcht Limbourg.
De gemeenschappelijkheid is dat er overal in het Overkwartier Limburgs sprekende mensen wonen in zowel Nederlands als Belgisch Limburg. De klankkleur en zangerigheid varieert van Noord-West naar Zuid-Oost in de beide Limburgen en NRW maar het is een taalgebied. Zowel in Nederland en in België is door de overheid gepoogd het Limburgs als taal te negeren. Dat lukt in België met de strijd om het Vlaams nog iets beter dan in Nederland, waar de burgers hun taal thuis en op het werk koesteren. In NRW zijn de inwoners van de ambten van het voormalig Gelders Overkwartier door kanselier Bismarck gedwongen overgegaan op het Hoogduits als school- en administratieve taal. Zo iets gebeurde ook in Nederland en Vlaanderen, vandaar dat het Limburgs als taal om zijn positie moest blijven vechten. Het adagium was in die tijd: Een land een taal. Voorheen was hun taal en archief Nederlands totdat Pruissen zich een deel van het Overkwartier toeeigende. Alleen hun oude volksliedjes zijn nog in het Limburgs. De betrokkenheid bij Gelre is gebleven zoals blijkt uit Historischer Verein Gelre/Geldern.
De vier kwartieren van Hertogdom Gelre
Het oude Hertogdom Gelre bestond uit vier kwartieren: het kwartier van Arnhem, het kwartier van Nijmegen, het kwartier van Zutphen en het separate kwartier van Roermond, ook Overkwartier genoemd. De bakermat van het graafschap Gelre (in 1339 werd de graafschap een hertogdom in het HRR) en bevond zich in en rond de plaats Wassenberg, waar de graaf van Wassenberg verder nog bezittingen had en via huwelijken en erfenissen, overdracht van allodiaal goed, en aankoop nieuw areaal verwierf. Een groot aantal adeligen, hogere en lagere, dragen hun huis, landgoed, huis en boerderijen over aan de Graaf /Hertog om een en ander weer als leengoed terug te ontvangen, of de hertog koopt hun uit in een bedrag en geeft hen een baan zoals drost, rentmeester of scholtis. De inmiddels Duitse plaats Geldern is pas in een later stadium naamgever voor het graafschap Gelre. Een verklaring voor de naam Gelre biedt de legende dat twee edelen in staat zijn gebleken om een draak te verslaan. Deze draak terroriseerde de omgeving van Geldern regelmatig onder het slaken van de kreet 'Gelre! Gelre!'. Waarschijnlijk dat deze mythe berust op een gebeurtenis in de 9e eeuw. Een troep Noormannen kwam in hun kenmerkende schepen de Maas en de Niers opvaren om de omgeving te plunderen. Vanuit hun winterkwartier in Asselt bij Roermond stroopten zij de wijde omgeving langs de Maas tot Luik af waarbij boerderijen en dorpen in de regio de dupe werden. Plaatselijk was er enig verweer en verzet zoals bij de Motte Bolleberg op den Dielgart, de motte Posterholt en Dieteren en soms was er een kleine overwinning. De Karolingische koningen en hun troepen waren ver weg in het verre Frankrijk en hun plaatselijke vertegenwoordigers waren lange tijd machteloos tegen deze geweldadige en goed getrainde en ‘rucksichtlose’ Vikingen uit Denemarken.
Het latere Gelre (en het HRR) behoorde formeel tot de erfenis van het Karolingische Rijk dat inhoudelijk verdeeld was en dat door Germanen en Scandinaviërs in het Noorden en door Moren in het Zuiden vanuit Spanje werd bedreigd. Karel Martel (de hamer) versloeg de Moren rond 730 in Zuid Frankrijk en de Friezen in 734 en daarna wordt hijzelf koning en stamvader van de Karolingen.
In een gevecht zijn de Noormannen later door de plaatselijke ridders in onze regio en de troepen van de keizer uiteindelijk aangevallen en teruggedrongen. De latere koningen en keizers van het Karolingische Rijk kochten het probleem veelal af met losgeld en ze gaven de Noormannen lenen in Normandië, Zeeland, Holland en Friesland. Vikingen bestrijdt je met Vikingen en dan heerst er tijdelijk rust. Dat bleek later ook bij Vikingen in Normandië te werken en in de Middellandse zee (Sicilië en Zuid Italie). De heldhaftige drakenverhalen en de door de Kerk geregisseerde heiligenverhalen, met elke dag een andere heilige, die de kalender van kerk en staat bepaalde. De Heiligen zijn deels verzonnen of de verhalen zijn sterk overtrokken, en worden door geschiedkundigen en Calvinisten ook als propaganda gezien. De Katholieke Kerk had in die tijd een grote invloed op het dagelijkse leven en regisseerde de jaarkalender bijv. bij de notaris en de Schout en Schepenen en de Kerk herschreef naar eigen behoefte de geschiedenis. Zij bepaalde de geloofsleer (de inhoud van het geloof), de ethiek en moraal, en de herschreven geschiedenis en de culturele uitingen van het volk. Huwelijks recht en familierecht was een zaak van de Kerk, belasting resp. eigendom en oorlog en vrede was aan de Staat/de Koning/Hertog of aan de PrinsBischoppen, en soms aan de kloosters, de enorme gebieden bestuurden.
De geschiedenis van Gelre wordt concreter in de 11e eeuw, als de hoeveelheid overgeleverde oorkonden en andere geschreven stukken in onze regio begint toe te nemen. De ambachtelijke economie gaat groeien. Dat geldt voor Gelre en voor Gulik/Heinsberg. Beide graafschappen bezaten stroken grond en dorpen van de Rijn tot aan de Maas bij Tegelen, Herten/Ool/Herkenbosch en Sittard/Born/Selfkant. In 1096 noemt de heer van Wassenberg zich voor het eerst inderdaad graaf van Gelre of Guelre en zijn buurman graaf van Heinsberg. De akten zijn veelal in het Latijn. Een tijd van expansie volgt en Gelre breidt uit richting de Maas en naar het Noorden. In 1279 weet de graaf van Gelre het graafschap Kessel ten Westen, en de graafschap Kriekenbeek en een groot aantal allodiale goederen van plaatselijke heren ten Oosten van Venlo en Roermond aan zich te binden. Deze graafschappen worden onderdeel van het Overkwartier. In Midden-Limburg vinden aankopen en ruiling van dorpen plaats tussen de van Gelre en de heer van Cuijk, de heer van Heinsberg/Hertog van Gulik, die oorspronkelijk het veer van Poll/Wessem bezat, en het Engenouwerbosch, en tot 1794 de dorpen Melick/Herkenbosch met Asenray en MerumOol bezat evenals Tegelen. Ook de bezittingen van de heer van Meresheim vallen via huwelijk aan Gelre toe. Het Havertbos nabij Echt/Susteren ging na bemiddeling van ‘wijze heren, vrunden’ naar Heinsberg/Gulik waardoor Nieuwstad een enclave werd in Guliks gebied. Het Overkwartier bereikt zijn grootste omvang in de 15e eeuw, met als meest Zuidelijke plaats Nieuwstadt (Nyestad) en met Mook als de meest Noordelijk gelegen plaats. Het Overkwartier omvat de steden Roermond, Venlo, Geldern, Venray, Nieuwstadt, Montfort, Echt met Dieteren en Roosteren, Goch, Straelen, Wachtendonk en de enclaven Erkelenz, de stad met omgeving, en Vierssen.
Het Overkwartier bestond uit een aantal Ambten resp. de Ambten Middelaar, Goch, Kessel, Geldern, Straelen, Wachtendonck, Kriekenbeek, de stad Erkelenz en Ambt Montfort en een aantal heerlijkheden met een (leenrechterlijke) verhouding tussen de plaatselijke heer en de hertog onder andere Arcen, Horst, Vorst/Grubbenvorst, Geijsteren, Twisteden en Walbeck en volgens Munnichs/Wolters de seigneuries/heerlijkheden Viersen, Horst, Rode/VenrayWell, Afferden, Bleijenbeek, Meerlo, Elmpt, Stevensweert, Hillenraedt, Swalmen en Asselt en Geisteren.
Aan het hoofd van een Ambt staat een door de hertog aangestelde drost/drossaard/ambtman. Behalve de drost stelde de Hertog tevens een rentmeester, een leenkamerbeheerder/cancelier en meerdere scholtissen/rechters met schrijvers en bodes aan. De drosten bestuurden hun Ambt namens de Hertog en gaven leiding aan bestuur, de rechtspraak en militaire zaken. Per Ambt worden enkele scholtissen of rechters aangesteld die de Schepenbanken in hun taken leiden of adviseren. De Schepenbank spreekt vrederecht o.l.v. de scholtis en crimineel recht o.l.v. de drost met advies van de scholtis. Er is een ambt-instructie van de drost resp. de rentmeester en de scholtis bij de benoeming. Het ambt van drost is tot 1794 tegen betaling te verwerven: je solliciteert en je betaalt een bedrag geld om het ambt uit te voeren. De drosten legden met Jaarrekeningen en afhoring rekenschap af aan de commissie van deskundigen en bestuurderen namens de Gelderse Rekenkamer te Arnhem maar in tijden van oorlog en onrust haperde het systeem. Dat gebeurde maar al te vaak bij invallen van buitenlandse legers zoals we zullen zien. Het Hof van (geheel) Gelre met daarin raadslieden voor de Hertog had zijn standplaats in Arnhem.
In de Staten van het Overkwartier hadden de adel, de drosten en de steden zitting, die hun standen vertegenwoordigden bij de Hertog tijdens de Gelderse landdagen in Arnhem. De Staten van het Overkwartier hielden zitting in het gemeentehuis van de hoofdstad Roermond, de stad waar veel bestuurlijke functies werden uitgeoefend : de Rekenkamer resp. de Leenkamer, en de Rechtbank, de hogere Rechtspraak bij het Hof van Gelre etc. Vanaf 1350 neemt de invloed van de steden zoals Roermond en Venlo met hun handel met ambachten en diensten verder toe.
De steden Venlo en Roermond hebben een omvangrijk archief opgebouwd. Van het oudste archief zijn delen versneden en is de achterkant gebruikt als een nieuw schrijfblad. In Venlo is een deel het archief verloren gegaan door verwaarlozing in de Franse tijd en dit deel is uiteindelijk vernietgd vanwege onleesbaarheid. In Roermond is een groot deel van het Middeleeuws archief verloren gegaan bij de twee grote stadsbranden van 1554 en 1665 waarbij grote delen van de stad zijn afgebrand. Als gevolg van afwisselend bestuur vanuit Arnhem/Roermond, Brussel, Wenen en Nederland, en de vele oorlogen en overvallen, zijn vele delen van het archief van Gelre en Overkwartiet verloren gegaan. Wat er nog is berust bij de verschillende archieven in Arnhem, Brussel, Wenen en Den Haag en na strijd met Maastricht ook nog in Roermond en Venlo.
Zicht op het zuiden van het kasteel van Montfort dat werd bewoond door de drossaard, de rentmeester, de stadhouder der lenen, de schout/rechter/scholtis, de schrijvers, de boden, de kapelaan , de drie poorters, de torenwachters, en het wachtpersoneel of tijdelijk een cohort soldaten, de kok, de brouwer, de koetsier, de smid en huis/tuin- en keukenpersoneel van het Ambt Montfort. De scholtis bediende als rechter met de bodes een of meerdere dorpen.
Schaalmodel kasteel Montfort, gezien vanaf Zuid bij boerderij het Huuske.
Het schaalmodel laat het hoofdgebouw, het verblijf van de Graaf/Hertog, en de woning van de drost of ambtman zien met aan de Noordzijde de woning voor de rentmeester en stadhouder lenen. Er is in het hoofdgebouw een ontvangstruimte en ridderzaal, met voorraadzolders graan, kapel met glas in loodramen, een rosmolen, een brouwerij, een bakkerij en de keukens en aan de Oostelijke zijde de ruimten voor de rentmeester, scoltis en schrijvers met daaronder de voorraadkelders en de dienstruimten. Aan de Zuidzijde waren de paardenstallen en de koetsen ondergebracht waarschijnlijk in vakwerkgebouwen op de binnenplaats. Er verbleven in het algemeen 30-35 personen met verschillende functies op het kasteel en bij oorlogsdreiging een compagnie soldaten in een kampement van 200 of meer soldaten in Montfort. De gezinnen van de medewerkers van het kasteel woonden veelal in het dorp Montfort of omgeving. De borgmannen of ridders woonden op hun leengoed (een geheurde boerderij) in het Ambt Montfort maar dienden beschikbaar te blijven. Op de binnenplaats werden paarden gestald in houten stallen en mogelijk in de kelder met die bijzondere trap en trapterden. In de 3 poort/wacht gebouwen van het kasteel verbleven dag en nacht de wachters/poorters. De poort van het kasteel is links op de foto te zien. Een uit twee delen bestaande houten brug op spijlen hoog boven de gracht vormde de toegang. De 2e poort stond voor boerderij de Bight/de Bongerdshof/ de Voorhof aan de straatzijde. De derde poort met een wachtkamer werd in 1314 of 1343 gebouwd nabij het dorp Montfort in de Waterstraat bij het huidige kunstwerk. De ingang naar de kasteeltuinen is een verzinsel. Bij de poging tot sloop van het kasteel is de brug naar de kasteelpoort gesloopt en is een deel van de Zuidmuur verlaagd zodat men via een weggetje aldaar bij een eenvoudige poort her kasteel (of wat er van over was) kon bereiken. De 40 pachtboerderijen en de leengoederen in Ambt Montfort hadden afgebakende taken en diensten om het kasteel resp. het personeel en de paarden en het vee te voeden en te voederen zoals we zien in de oude Jaarrekeningen Ambt Montfort. Aan de orde zijn: Hooi, stro, vers groenvoer aan te leveren op het kasteel (door voermenken) , vlas, varkens, vleen van koeien, varkens en schapen, en gevogelte, groenten en fruit, granen en oliezaden, kippen en kapoenen, diensten van paarden en de karrediensten, van hout, planken en turf. mest en schansen/sprokkelhout voor de bakoven etc.
Kasteel Montfort of Huis Montfort is het bestuurlijk centrum van Ambt Montfort, dat aanvankelijk ook de stad Roermond omvatte. De bouw van het kasteel Montfort en het klooster van Sint Joost stamt uit 1260 en gebeurde in opdracht van Hendrik van Gelre prins-bisschop van Luik en broer van de graaf van Gelre. Hendrik’s vader had de bisschopszetel voor zijn zoon, die geen priester was, gekocht en die leefde langdurig in onmin met de onderdanen van Luik. Het kasteel van Montfort was zijn privėbezit en zijn invloed breidde zich door bestuurlijke aankoop en ruil van boerderijen uit met de buurdorpen van Montfort, Berg en Linne etc. Zo kwamen een twintigtal leengoederen in Midden Limburg van het Peterklooster van Sint Odiliënberg, die aanvankelijk onder Wassenberg/Heinsberg/Gulik resideerden, bij Gelre terecht. Die leengoederen (boerderijen) zijn dus ouder dan het kasteel. Op de leengoederen woonden en werkten horigen, die overgingen op de Heer van Montfort/Gelre. Hendrik was in zijn Heerlijkheid Mon(t)fort ook verantwoordelijk voor zijn financïën en het spreken van recht. Daartoe had hij mensen/ambtenaren in dienst die de belasting inden en de rechtspraak regelden. Hij inde gelden via de rentmeester” op zijn kasteel. Dat gebeurde zoals bij elke bisschop met wereldlijke macht in een ‘honthuis’ volgens Rijnlands/Maaslands model. Dit model gebruikte de graaf van Gelre voor zijn nieuwe drostambt Montfort en we zien dat ridders langzamerhand de taken van ambtenaren uitbreiden door deel-drost jaarrekeningen van dorpen te maken, zoals we zien in de Jaarrekening Gelre 1294-1295 (Meihuizen 1953). In 1295 was de rol van rentmeester en scholtis/jurist nog in wording en de drost was nog meer militair en ridder dan bestuurder. Kapelaans werden ingezet als schrijvers en als rentmeeters, en notairii werden professionele schrijvers voor de Heer, de ambtelijke schrijvers en de notarissen. Sommige gestudeerde pastoors werden tevens beneomd tot rijks-notaris.
De graaf van Gelre was de erfgenaam van Hendrik van Gelre. Hij nam de Heerlijkheid in bedrijf over. Bezittingen van de invloedrijke Heer van Merum in Merum/Ool, Herten en Linne (o.a. het oude leengoed Hobertshof/ Hubertshof en ingen Lylaer) en elders in de regio vererfden via de vrouwelijke lijn eveneens aan Gelre. Ridder Rutger van Merum diende lange tijd als bestuurder en raadsheer zowel Gelre als Gulik/Heinsberg. Zijn naam komt veelvuldig voor in akten meestal als raadgever en adviseur. Ook de heer van Cuyck verkocht zijn bezittingen in Midden-Limburg aan de graaf van Gelre. Dat gold later tevens voor een veertigtal adelijke families in het Overkwartier, die hun horigen resp. land en allodiaal goed afstonden en dat vaak weer delen in leen kregen. Tevens dongen zij naar bestuurlijke en ambtelijke functies die vooral door adelijke lieden en (schrijfwerk tot 1500) door geestelijken werden vervuld.
Vanaf 1343 werd een leger van 36 gewapende mannen op en nabij kasteel Montfort paraat gehouden door de drost. In de jaarrekeningen van het Ambt Montfort van 1450-1550 zien we dat er bijna elk jaar onderhoud aan het kasteel (het Huys), de poorten en de boerderijen en leengoederen en molens in het Ambt werd gepleegd. Timmermannen, metselaars, glazeniers en dakdekkers, tuyers/batters aan waterpartijen, karren- en wielenmakers, zadelmakers en hoefsmeden, leemplekkers en stucadoors kwamen regelmatig werk verrichten. Rijpaarden van de drost, de rentmeester en de jagers en de ‘karrenpeerden’ worden met hun onderhoudskosten jaarlijks geduid. Materiaal, kleding, loon en soms kost en inwoning worden betaald aan al de eigen ambachtslieden. Ambachtslieden van buiten krijgen loon, en bij langere klussen soms kost en inwoning. Dan moest de grote zaal worden verbouwd, resp. een plankenvloer worden gelegd, een muur hersteld of uitgebreid of het dak werd door ‘den leyendecker’ of de strodekker vernieuwd en de poorten vernieuwd en of afgehangen. De boeren van de leengoederen en de pachters leveren naast produkten zoals voer en hooi karrendiensten en verrichten hand en spandiensten. Dat zijn de overblijfselen van de dienstverlening die horigen voor de Heer moesten uitvoeren, nadat ze waren vrijgekocht of vrijgegeven, ‘Voermenken’, die de paarden van het kasteel met greonvoer voert, is tevens knecht op leengoed Ingen Lyllaer evenals Enken de knecht die ook bodediensten doet en de knecht van gen Lyllaer die planken levert en de timmenman helpt met de vervanging van de plankenvloer in de zaal. Als er hooi gemaaid wordt voor de Heer in het beekdal van de Vloat in Posterholt worden 30 bunder gras tegen betaling en hopbier gemaaid door 40 maaiers, maar daarna moet als herendienst van 108 mannen, vrouwen en kinderen van de omliggende dorpen gedurende 13 dagen, aan het werk om tegen vergoeding van kost en drinken, brood en kaas, het hooi te keren om te drogen en in oppers te zetten en nadien met 120 knechten en 60 karren te vervoeren. (Gentener en Hupperetz 1996).
Het vervoer kon ook hout of natuur- of baksteen omvatten of een kar zand of leem, stro of turf per dorp. Soms gaat de boer van een leengoed mee met de drost naar Cölnn/Keulen of Erkelenz en krijgt hij een vergoeding voor zijn diensten en onkosten in geld. De boer van leengoed onder de Weijen gaat onder Rabolt van Brempt tussen 1397 en 1399 met paard en wagen en ‘goldstukken’ naar Cölln om wijn te halen en hij krijgt loon, eten en drinken betaald en geld voor de hoefijzers van het paard.
Rond 1535-1540 was het kasteel voor 15.000 goudguldens door maarschalk Van Rossum extra versterkt met fortificaties van muren en wallen en met kanonnen op de hoekpunten van de vooruitgeschoven extra torens. Zo sterk was het kasteel nog nooit. Een foto of tekening ontbreekt zodat we het kasteel in volle glorie niet kunnen laten zien. De versterkingen zijn echter nooit gebruikt. Zulke versterkte kastelen werden onder Karel de Vijfde wel gebouwd aan de grenzen van het HRR, maar Gelre lag in de Nederlanden. ‘Die van Roermond’ overvielen het kasteel en namen alle kanonnen en schietgereedschap mee naar de stad. Het kasteel werd in brand gestoken want Karel de Vijfde kwam eraan met een groot huurleger en dan kon hij het kasteel niet benutten. Roermond en Venlo moesten zich echter overgeven aan de keizer. Een ander verhaal schrijft de vernielingen toe aan de inval van Cleefse troepen in Gelre in 1538-1543.
Na 1550 verviel de militaire functie van het kasteel en was het Overkwartier van Gelre overgenomen door keizer Karel de Vijfde, de nieuwe hertog van Gelre, die toen als Heer de Nederlanden (heel Nederland en grote delen van België en Luxemburg) in zijn bezit had. Karel V zag niets in herstel van het kasteel. De tijd van de ridders en regionale kastelen was voorbij. Huurlegers, boogschutters, geweren, buskruit en kanonnen rukken op. Althans als Karel geld van de Staten der Nederlanden in Brussel beschikbaar kreeg voor legers zoals tegen de Frankrijk en de Turken/Ottomanen. Daarvoor werden door Karel de Vijfde exter beden, speciale belastingen/penningen, geheven in de Nederladen en in het HRR, vooral in hetb HRR met Katholieke en Protestense landen, De fortificaties van het kasteel zijn later bij gebrek aan bestuurlijke tegenstand net als zoveel monumenten in Brabant, aglderland en Limburg helaas gesloopt en de stenen en andere bouwmaterialen van het kasteel zijn in fasen door de prins van Oranje verkocht.
Tot de Franse tijd vervulde het kasteel de rol van woon- en werkplek van de drossaard resp. de rentmeester, de landschrijvers en de boden en overige dienders van het Ambt Montfort. De stad Roermond neemt in de loop van de tijd een aantal bestuurlijke en militaire functies van Ambt Montfort over en de ambtenaren en soldaten zoeken een woning in de stad of in een der de dorpen.
Achtergrondinformatie
Voor achtergrond informatie verwijzen we graag naar het prachtige boek ”Montfort, een kasteel en zijn landschap uit 2006, uitgegeven door de Stichting Kasteel Montfort (voorzitter Fedor Coenen) en de Stichting Limburgs Landschap (Marleen Gresnigt-Raemaekers) en hun auteurs. In het boek: Geschiedenis en cultuur van het Hertogdom Gelre, deel 1 en deel 2, uitgegeven door de Historische Verein für Geldern und Umgebung door Johannes Stinner en Karl Heinz Tekath, in 2001, is een schat aan informatie over het Overkwartier van Gelre te vinden. In het boek : Het Hertogdom Gelre wordt een vervolg en verdieping gegeven van het Hertogdom Gelre onder redactie door bekende Gelre kenners: Evers, Frijhoff, Nisten, Thissen, Venner en van Winter onder eindredactie van I.D. Jacobs, uit het jaar 2003: Uitgave Stichting Matrijs Utrecht.
Voor achtergrondinformatie over Karel de Vijfde en Willem van Oranje verwijzen we naar Keizer Karel V, Landsheer van de Nederlanden, Habsburgs wereldheerser, door Geoffrey Parker, Nederlandse vertaling 2020, 607 blz., Uitgeverij Omniboek, en De Zwijger, Het leven van Willem van Oranje , Querido Facto, 944 blz, uit 2022 door Rene van Stipriaan. De klassieker en academisch proefschrift: Het Land van Montfort 1647-1820, uitgeverij van Gorcum in Assen door Maaslandsche Monografien, van de auteur Dr. E. Roebroeck uit 1968, is de trigger die mijn interesse voor mijn geboortestreek al in mijn jeugd heeft gewekt. De Heemkundevereniging de Roerstreek biedt in haar reeks Heemkundebeoek al 50 jaar een schat aan informatie waarbij de Heemkunde van de regio en de dorpen van de Roerstreek aandacht krijgen. Het Streekmuseum in Sint Odiliënberg heeft een bibliotheek en een klein museum over de Roerstreek. Voor oude Jaarrekeningen van Gelre verwijzen we naar het archief in Arnhem, met deels digitale toegang op internet: Jaarrekeningen Gelre 1397-1399 van Rabolt van Brempt, drost en rentmeester van Ambt Montfort. En de bouwrekening Ambt Montfort 1343-1344 van Gerard Herwich, kapelaan en schrijver, over de grote verbouwing van het kasteel van Montfort en Jaarrekening van geheel Gelre van 1294-1295 in het boek van Dr. L Meihuizen uit 1953. Op deze publicatie komen we nog terug.
Graven en hertogen, drosten en rentmeesters van Gelre
J. Munnichs, hoofd der openbare school en H. Baten, kapelaan in Montfort, schreven in 1906 een korte geschiedenis van het Ambt Montfort en van de parochie Montfort. De Graven en Hertogen die heersten over Gelre waren: Hendrik van Gelre stichter kasteel Montfort en Gelre, bisschop van Luik en Heer van Montfort, graaf Reinoud 2, van 1326-1339, hertog Hertog Reinoud 3 1343-1371, Mathilde zuster van Reinoud 3 1371-1377, Willem 3 zoon van Maria zuster van Reinoud 3 hertog van Gulik, wordt tevens hertog van Gelre 1377-1402, Reinoud 4, broer van Willem 3 1413-1428, Arnoud van Egmond zoon van Joanna, zuster van Reinoud 4 1428-1473, Adolf zoon van Arnoud 1473-1477, Karel van Egmond zoon van Adolf 1477-1538 en tijdelijk graaf Fredericus van Moers bestuurder van het Overkwartier tijdens Karels (Bourgondische) gevangenschap in Frankrijk, en Willem 4, hertog van Gulik tevens van Gelre en Kleef, 1538-1543, het jaar waarin de vrijzinnige en machtige Willem van Gulik (en Gelre etc., in de Verenigde Hertogdommen) werd verslagen bij Venlo en zijn hertogdom Gelre conform het Tractaat van Venlo moest afstaan aan de Habsburger Keizer Karel 5 en zijn opvolgers als koning/heer der Nederlanden en gekroond koning van Spanje: Karel 5 van 1543-1555, Filips 2 1555-1598, Filips 3 van 1590-1621 en Filips 4 van 1621-1647.
In het boek Hertogen van Gelre, Middeleeuwse vorsten in woord en beeld (1021-1581), Walburg Pers Zutphen 2012, beschrijft Dr. Gerben Gradeesz Hellinga de geschiedenis van de graven en de later hertogen van Gelre, en graven van Zutphen. Gaarne verwijs ik voor meer informatie over de hertogen naar dit prachtige boek.
De drossaards van Ambt Montfort volgens de literatuur van Munnichs en Wolters
Er is geen compleet overzicht van drosssards en rentmeester in Ambt Montfort. De gegevens die gevonden in allerlei documenten gevonden zijn, worden vermeld. aanvankelijk zijn alle drosten afkomstig uit de lagere adel/ridderschap van Gelre en Gulik. Pas later zijn het ambtenaren met een opleiding die het ambt pachten. Ridder Willem van Vlodrop is voogd van Roermond en drost en rentmeester van Ambt Montfort. Een neef Willem van Vlodrop is drost en rentmeester en heer van Leuth (Gelre) en van Daelenbroek (Heinsberg/Gulik). Een zwager is Johan van Mirlaer, en die naam kennen we als ridder, drost en kasteelheer van Ambt Montfort in vroeger tijden: een eeuw eerder. Johan en Jacob van Myrlar waren drost van Ambt Montfort. Mirlaer slaat op een adellijke familie in Meerlo in Noord Limburg. De familie van Vlodrop was via huwelijk verbonden met de familie Schellart van Obbendorf, drosten wiens familie uit Gulik stammen. Zij hadden de leengoederen opden Dielgart en opgen Ouwen ( en vele andere) in hun bezit hadden. De Familie Obbendorf komt uit Schinnen en zij bezitten een kasteel boerderij met een aantal lenen in regio rond Schinnen. Het archief in Arnhem meldt nog als drost: Rabolt(z) van Bre(m)pt 1397-1400 Ambt Montfort en Erkelenz, en een eeuw later Bernard van Gressenich stadhouder namens drost en pandhouder van Ambt Montfort, graaf Robrecht van der Marck van Aremberg 1518-1526 met jaaarrekeningen namens Robrecht van der Marck door Derick Pollarts als rentmeester in 1520 en zijn opvolger Lenert van Breed/Leonart van Brey, rentmeester in Montfort in 1529 en Mr. Peter Heust rentmeester in 1541-1542 en Arnt Pollart rentmeester van 1566-1576. In het archief in Arnhem vinden we tevens Diederick van Millendonk als drost van Montfort in 1543-1548 en drost Johan van Wittenhorst 1549-1571 met als opvolger in 1571 Wilhelm van Merwick/Merwijk (heer) van Kessel.
Bij de dood van hertog Arnoud 3 eist Karel de Stoute van Bourgondië, die heerst over Bourgondie, France Comte, Vlaanderen, Brabant, Artesië, Holland, Zeeland en Henegouwen etc., de aangepande landen van Gelre op maar Adolf van Gelre verzette zich. Karel de Stoute van Bourgondië, die op jacht was naar Nederlandse gewesten, valt in juni 1473 het Overkwartier binnen maar bij kasteel Montfort kreeg hij tegenstand en de nederlaag. Het was de tijd van ridder/veldheer en drost Wilhem van Vlodrop. Het leger had veel nadeel aan de landlieden (boeren, gebouwen en gewassen) gedaan en alles verwoest. Hertog Adolf van Gelre werd in 1471 te Hesdin in Artesië door Bourgondiërs gevangen genomen net als later in Gelre gebeurt met zijn kinderen.
De oude graaf van Moers/Meurs en Saarwerden
De oude graaf Vincent (ongeveer 1414 Moers) van het kleine graafschap Meurs en van het graafschap Saarwerden in de Elzas, neemt taken van het bestuur van Gelre op verzoek van hertog Karel van Gelre jarenlang met overgave over totdat hij door Bourgondië en Keizer Frederik de Derde van het HRR en zijn zoon Maximiliaan van Habsburg gedwongen werd zijn taak neer te leggen: de Rijksban en de opdracht tot gevangenneming. Vincent zou verraad plegen en Gelre aan Frankrijk (de vijand van de keizer) hebben willen uitleveren. De Graaf van Moers was populair in Gelre en in het het Overkwartier, dat hij beschermde, en hij zorgde voor de onderhandelingen en het halveren van het losgeld om Hertog Karel van Gelre van 19 jaar gevangenschap vrij te kopen uit gevangenschap in Frankrijk. De graaf bestuurde voor Karel van Gelre en ook voor Wilhem van Gulik en Berg en de graaf van Horn en Altena. Tevens leverde hij zijn kleinzoom Bernard die tijdelijk als zekering opgesloten werd in Frankrijk in plaats van de Hertog van Gelre. Die aflossing en betaling duurde zolang dat een smeekschrift om steun voor vrijlating in het Hertogdom Gelre rondging maar Karel betaalde pas heel laat. Als bestuurder van het Overkwartier resp. in Gulik in Wassenberg, Ambt Sittard/Born, graafschap Horn en het land van Horn en Weert, had graaf Vincent en zijn zoon Frits, veel geld in de vorm van schulden voorgeschoten zonder dat tijdige terugbetaling plaatsvond. Dat leidde tot schuld en leningen en verpandingen en bij zijn dood op 30 april in 1499 in Keulen de afwikkeling van zijn erfenis. Vincent overleefde zijn kinderen Walpurgia, Elisabeth, Arnoud en Friedrich/Frits. De dochter Margaretha van Meurs van zijn oudste zoon Frederik/Frits van Moers, erft met haar echtgenoot Wilhem graaf van Wied, op 16 januari 1493 volgens regest 1488 en regest 1546 in het archief Roermond, volgens de Staat van schulden en pandschappen, de graafschap Moers, kasteel Krakau in Krefeld, stad Krefeld, Brüggen, Dulken, Dahlen, Venroide, Stichtelen, slot en Land van Wassenberg, Land van Horn en graafschap Horn en Weert, Kortessen, Ambt Sittard/Born en Susteren, voogdij Thorn en Itter, de tol in Tiel en renten van Ambt Kessel en Ambt Kriekenbeeck. Op 17 januari 1493 Henrick van Hompesch heer te Wickrath als landdrost en stadhouder aangestld. De graaf van Wied zal de schulden van Vincent overnemen en hem nog 15.000 gulden betalen. In 1498 lezen we in regest 1546 de Staat van schulden en verpandingen van Vincent graaf van Meurs, die tienduizenden goudguldens omvat en vele personen en gebieden. In 1497 zijn er nog problemen met de erfenis van Wilhem van Wied als Vincent de boel wil terugdraaien. Na de dood van graaf Vincent van Moers op 16 maart 1499, die voo de keizer gevlucht was naar het bisdom van Keulen, ging veel invloed vanuit Gelre/het Overkwartier verloren omdat de omliggende graafschappen en hertogdommen zich breed maakten en de Bourgondiërs en de Habsburgers Gelre bleven claimen. Wassenberg wordt door Willem graaf van Wied en Meurs als slot, stad en land van Wassenberg dat verpand was aan Vincent, overgedragen aan Wilhem van Gulik. Wilhem hertog van Gulijk en Berg, oorkondt voor 24.000 goudguldens Born, Sittard en Susteren in pand genomen te hebben van Wilhem graaf van Wied en Meurs. Er volgen nog meer overdrachten aan Gulik: slot en land van Bruggen, met Dulcken en Venrath, en Sichtelen. In 1494 belooft Willem Hertog van Gulik en Berg, de dorpen Melick en Herkenbosch in het land van Wassenberg binnen 4 weken over te dtagen aan Willem van Vlodrop, heer te Leuth, en de hof in de Werth (Weerd) in het land van Born, wegens 2300 goudguldens, die hij aan Arnt van Dobbelstein ter hand heeft gesteld. Graaf Vincent was een standvastig persoon met eigen doorzettingsmacht en liefhebber van de bestuur en van de jacht. Het optreden van graaf Vincent redde Gelre tussen 1470 en 1495 uit de klauwen van hertog Filips van Bourgondië en koning/keizer Maximiliaan van Habsburg. Ook in akten van notaris Badonis met Jencken van Poll, 45 jaar jager van Ambt Montfort (ongeveer 1460-1535), wordt met respect en warmte over graaf Frits van Moers als bestuurder van het Overkwartier geschreven. Men jaagde gezamenlijk in de bossen van Gelte en Gulik in het Elmpterwald en de personen van bestuurderen en jagers kenden elkaar. De graafschap Moers komt via Horne-Neuenahr uiteindelijk bij Pruissen tercht en daarna bij de heren van Nassau terecht, en daarna via de Franssen weer bij Pruissen. Einde verhaal Graaf Vincent van Moers en Saarwerden, de graaf die als bestuurder van het Overkwartier regelmatig samen met jager Jencken van Poll (mijn stamvader) in Ambt Montfort op jacht ging.
Karel de Stoute probeert na de verovering van Gelre met al zijn rijkdom en bravour een koningschap Bourgondië en de Nederlanden los te peuteren bij de keizer van het HRR, die het geld goed kon gebruiken maar die dat nieuwe ‘baasje’ niet zag zitten en dus geen haast had. Van de onderhandelingen overleeft alleen de afspraak om Maria van Bourgondië te laten trouwen met Maximiliaan van Habsburg, de zoon van de keizer Frederik. Na de dood van Karel de Stoute en Adolf van Gelre in 1477 begint het spel om de macht in Gelre opnieuw als de Habsburger Maximilliaan van Oostenrijk, de echtgenoot van Maria de Rijke van Bourgondië, na veel gedoe in Vlaanderen, de strijd tegen Hertog Karel van Gelre voortzet en het Ambt Montfort/ het Overkwartier met aanvallen en rampen overstelpt. In 1493 valt Nieuwstad en Maximiliaan verovert daarna Roermond maar in Montfort is duchtig verzet na de inname van het kasteel als er een overval door Gelressen het kasteel bestormt en 200 gevangenen worden genomen waaronder de legeraanvoerder van de Bourgondiërs. Op 5 augustus 1497 nadert het leger van Maximilian van Oostenrijk Aken met een leger met manschappen Antwerpenaren, Brabanders, Saxen en Kleefse troepen, met een aanval op Echt. De aanval duurt 5 dagen maar is niet erg succesvol. Robert de la Marck namens Bourgondië staat tegenover de Gelderse drost Arnold Schenck van Nydeggen en zijn soldaten. In 1498 valt Echt in handen van Bourgondië en in 1505 is de hele Ammenie, Ambt van Montfort, in handen van Filips de Schone, zoon van Maximilian en Maria, van Habsburg/Bourgondië. Van 1492 tot 1505 was het Ambt Montfort vanwege financiële verplichtingen van de hertog Karel van Gelre verpand aan de (bevriende en door het volk geliefde) graaf van Meurs, die eigen Jaarrekeningen opmaakt, en daarna aan de Bourgondische drost (graaf) Robrecht van Aremberg genaamd van der Marck, heer van Hesdin-Sedan en van Artois/Artesie, die zich volgens Munnichs ontpopt als rover en plunderaar van de omringende gebied van Horn tot Weert. Robert’s vader Willem van der Marck voerde oorlog tegen Jan van Horn, die de nieuwe bisschop steunde, terwijl Willem een eigen kandidaat had, en met zijn legeretje flink tekeer ging. Onder Robert’s regiem zal een sub-drost en een rentmeester het Ambt draaiende houden en ook netjes Jaarrekeningen opstellen. Bij zijn dood vermaakt Robert van der Marck de verkregen Ammenie weer aan Filips van Bourgondië en Filips verpandt Ambt Montfort aan de vorst/prins van Anholt 1505-1508, resp. aan Maximillian van Horne, heer/seigneur van Gaasbeek, Geldrop etc. op 19 mei 1509 voor 14.000 ponden van 40 groten (Regest Roermond 19 mei 1509). Maximilian de Horne is nu pandhouder op Ambt Montfort. Volgens regest van het archief Roermond wordt op 3 februari 1503 Arnt van Mouwell als drost van Montfort genoemd. De regesten van de stad Roermond hebben resp. een nummer, met een datum van gebeuren, een persoon of plaatsnaam, een feit of gebeurtenis, en mogelijk een verwijzing naa de bibiografie. Op internet zijn ze in overzichten in tijd en thema opgenomen onder Regesten archief stad Roermond. Daar is ook een overzicht opgenomen van oude maten en gewichten en van geld.
Het is de tijd van het milde bestuur van Margaretha van Oostenrijk in Brussel. In 1512 doet Maximiliaan van Habsburg de derde poging geheel Gelre te veroveren. Hij neemt Straelen, Baarlo, Arcen en Grubbenvorst in en verwoest het omliggende gebeid. De poging on Venlo in te nemen mislukt na drie maanden. Margaretha van Oostenrijk dringt aan op vrede, die vier jaar duurt. Dan verovert Karel van Gelre geheel Gelre terug en neemt generaal Maarten van Rossum Friesland, Drente en Overijssel in. Dan volgt de Vrede van Gorcum als tijdelijke oplossing voor het conflict met Keizer Karel 5. Ambt Montfort is vanaf 1505-1528 door Bourgondische/Habsburgse troepen bezet door Karel de Vijfde. Ambt Montfort wordt uiteindelijk weer Gelre.
Over de jaarrekening 1471-1472 van rentmeester Henrick Snijwint, en de rekening van sub-drost Bernart van Gressenich van 1518-1526 , Dierick Pollart 1520-1521, en van Lennart van Bree 1529-1530 weten we inmiddels meer en we komen hier in Hoofdstuk 7 op terug.
De aandacht van Bourgondië en Habsburg voor hertogdom Gelre verslapt tijdelijk vanwege oorlogsperikelen en verschuivende belangen in Frankrijk en Vlaanderen. Gelre gaat weer op eigen benen staan. De poging van Bourgondië/Habsburg om Gelre en liefst ook nog het bisdom Luik en het hertogdom Kleef te veroveren duurde uiteindelijk van rond 1400 tot 1543. Toen nam keizer Karel V, en heer der Nederlanden, na een inval met een groots leger, Gelre op in zijn Nederlanden/de Bourgondische Kreits. De verenigde Nederlanden worden dan losser van het HRR gemaakt en gaan als een eenheid functioneren aangestuurd vanuit Brussel. Opvallend is de goed verhouding van de Nederlanden met Keizer Karel de Vijfde zoals we zien in zijn relatie met Willem van Oranje en zoals blijkt uit de waardering bij het afscheid van de keizer, die vele jaren buiten de Nederlanden in Spanje. Italië en in het HRR verbleef. Dat is een mooi vooruitzicht voor de Nederlanden. En dan breekt rond 1568 na het oproer in Gent, de Tachtigjarige oorlog uit tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden nadat het bestuur in Brusssel en de koning Philips met zijn Spaanse bestuurders en militairen steeds meer en heftiger in aanvaring komen.
In het archief vinden we rond deze tijd minder kapelaans/priesters die documenten opmaken of schrijver zijn. Het Latijn verdwijnt in de archieven van Gelre maar de kerkelijke archieven in het Latijn, samenhangend met DTB-administratie moeten nog komen. Het Midden Nederlands is de schrijftaal van Gelre geworden. Er zijn inmiddels minder ridders die bestuurder als drost en rentmeester worden en er verschijnen veelal aan universiteiten (in Gelre vooral van Cölnn/Keulen en soms Leuven, Mechelen, Leiden en Harderwijk) goed opgeleide drosten, rentmeesters, juristen en stadhouders evenals ambachtelijk opgeleide schrijvers in de geleding van de ambtenaren van Gelre.
Het bestuur van hertog Karel van Egmond over Gelre omvat de periode van 1492 tot en met 1538. Karel begon met maximale achterstand en schulden aan zijn regering: Geen geld, geen goed beheer na oorlog en bezetting, tijdelijk verlies van gebieden en geen erkenning door de achtereenvolgende Habsburgse keizers van het HRR. Na een spectaculair herstel van Gelre als gevolg van goed beleid, stort Karel zich echter in veroveringsoorlogen in Friesland, Groningen en Overijssel tot grote ergernis en verzet van alle omliggende staten. Een kat in het nauw maakt grote en gekke sprongen kun je zeggen. In Gelre heeft Karel steun maar zijn vijanden schilderen hem af als onbetrouwbaar. Gelre is militair machtiger dan ooit. De Gelderse oorlogen zijn het gevolg. Ambt Montfort is van 1505 tot 1528 bezet door Habsburgse/Bourgondische troepen onder pand van graaf Robrecht van Aremberg. De teruggave van het kasteel aan Gelre verliep moeizaam en de nieuwe drost Willem van Vlodrop moest met zijn 16 ruiters en drostcollega’s negen dagen wachten zodat er voor verblijf resp. eten en drinken kon worden gezorgd. De herberg de Croen/Kroon e.a. in Roermond boden onderdak. Zelfs op de afgesproken dag moest er bij het kasteel nog worden gewacht vanwege “omme menigerley fremde vurnemen” van van Aremberg en consorten. Het kasteel bleek na dagen wachten leeggesloopt. De keuken, de brouwerij, de kruitmolen, zelfs de haak voor de meelzakken waren verdwenen en de invertaris vernield. De schapen, het veulen, en koeien waren meegenomen. De glas in lood ramen met Gelderse wapens zijn vernield. Bron: De Klepper 2001 door Fedor Coenen: De overdracht van het kasteel Montfort in 1529, naar de jaarrekening van rentmeester Leenart van Bree 1529-1530.
In de periode 1538-1542 moet het Ambt Kriekenbeek en Ambt Montfort de invallen van de Cleefse troepen trotseren. De opkomst van buskruit en geschut betekent dat het kasteel wordt ingenomen en in brand wordt gestoken. Ook de boerderij de Bight, de latere Bongartshof heeft zwaar te leiden. Het gevolg van de brandschatting van de regio lezen we dertig later terug als Cleefse penningen in de jaarrekeningen van Winand van Poll, van 1560-1566 rentmeester van Ambt Kriekenbeek.
In 1529 als Hertog Karel van Egmond in 1538 kinderloos sterft heeft Willem van Gulik het hertogdom verkregen en hij houdt zich vijf jaar staande. Willem van Gulik is een tolerante man aangaande godsdienst en een wijs bestuurder van een vijftal hertogdommen, een middenrijk in wording, dus een machtig man. Willem grijpt in bij wantoestanden in kloosters. In de tussentijd regelt Willem van Gulik als goed bestuurder met een aantal afgevaardigden grensscheidingen, bevoegdheden, maatregelen en reglementen over dorpen rond Ambt Montfort tussen Gulik en Gelder. Ook het grensgeschil tussen Gelre en Gulik over Haverts bos wordt opgelost door een aantal ’heren en vrunden’ aan het werk te zetten om een nieuw verdrag tussen Gelre en Gulik te regelen, vastgelegd in het Traktaat van Montfort op 7 mei 1539. Die van Saefelen, Havert en Vucht, versus die van Echt, Echterbosch en Koningsbosch waren eruit, na een aantal jaren van ruzies en incidenten over het gebruik van de bossen. Publications de la Societe historique et Archeologique dans de Limbourg dl.12, 1875, Jos Pouls 2003, Loe Giessen).
In Willems van Kleef en Gulik zijn hertogdommen en graafschappen heerst godsdienstvrijheid. Hij is proactief om alle stromingen een plek te gunnen en wie zich niet hieraan houdt, wordt aangepakt: ook de kloosters. Willem hield zich met steun van Frankrijk, de aartsvijand van Habsburg, staande tot de slag om Düren in Gulik, en Venlo in 1543. Vanwege overmacht van de tijdelijke en enorme legers van Karel Vijf, die eigenlijk de Ottomanen/Turken en de koning der Franssen vanuit Zuid Duitsland ging bestrijden. Hij maakte op weg naar het vijandige Frankrijk eerst een ommetje om het aan de Franssen geliëerde Gelre met een veldtocht tussen Rijn en Maas eindelijk bij Venlo en Düren te verslaan. Daarna na overwinningen in Frankrijk wil hij verder naar Parijs maar dan wil koning Frans van Frankrijk plotseling vrede. Nu Gelre en Frankrijk is verslagen en Frans zijn alliantie met de Turken moet opzeggen, moet keizer Karel de Vijfde tot slot met zijn legers nadien nog tegen de Turken gaan vechten. Willem van Gulik, Kleef en Gelre moet hij zich op 7 september 1543 aan keizer Karel Vijf onderwerpen. Willem is Gelre kwijt. Karel heeft geen tijd om de overwinning groots te vieren. Na het beleg van Düren geeft Willem van Cleef zich gewonnen. In Gelre is het na een aantal jaren afgelopen met de godsdienstvrijheid maar de bevolking blijft kritisch over de gang van zaken. In de Nederlanden wil Karel Vijf de katholieke godsdienst handhaven en in de Duitsche landen heerste een gedoogbeleid onder koning Maximiliaan, de broer van Karel, omdat er veel protestanten waren en er veel geld nodig was voor het terugslaan van de Turken, dat katholieken en protestanten samen geld moesten leveren voor legers tegen de Turken. Onder Karels opvolger Philips, een introvert en star persoon, die geen feeling had met de Nederlanden, begint het spel van regionale invloed op het beleid opnieuw en zal de bom uiteindelijk barsten met enorme gevolgen voor de Nederlanden resp. voor Gelre, specifiek voor het Overkwartier. Bestuurlijk loopt het uit de hand als steeds minder Nederlanders en meer Spanjaarden en militairen zeggenschap hebben in het bestuur. Van onrust over wanbeleid van de Kerk is sprake in de Zuidelijke en later in de Noordelijke Nderlanden. De vorst Karel probeerde 25 jaar bij de paus/pausen af te dwingen om een groot concilie bijeen te roepen over de chaos en corruptie in de kerk. Karel wilde in het HRR katholiek en protestant in een kerk houden door de tehologen een geloofsleer te laten opstellen. Dat lukt in Duisland wel uiteindelijk. In de Nederlanden trad onder koning Philips verharding van het bestuur op en radicalisering van opstandelingen met als gevolg een burgeroorlog die achteraf gezien zogenaamd over vrijheid van godsdienst ging maar dat zijn fabels van de Republiek. Het ging om handel en geld resp. over zeggenschap en machtdeling en radicalisering van burgers, die gaan bepalen wat Holland, Zeeland, en Utrecht) zelf bepalen wat goed is voor hun belangen.
Het hertogdom Gelre gaat over naar Karel Vijf, de keizer van het Heilige Roomsche Rijk en koning van Spanje/Milaan/Napels, Sardinië en Sicilië en de heer van de Nederlanden. Willem van Kleef mag zijn hertogdommen Gulik, Kleef en graafschappen Mark en Berg e.a. behouden evenals de stad Sittard. Willem van Cleef en Gulik moet scheiden van zijn Franse vrouw. Willems tweede huwelijk is met een dame Habsburg, Maria van Oostenrijk, en dan hoort hij er in het HRR weer bij net als zijn generaal Maarten van Rossum, in dienst van Karel de Vijfde. Karel brengt zijn Nederlandse bezittingen onder in de Bourgondische kreits waardoor de Nederlanden losser komen te staan van het HRR en dichter bij de Habsburger Karel Vijf, die als Heer van de Nederlanden niet gekroond hoeft te worden omdat hij alle gewesten (behalve Luik en het Land van Loon) bezit, en hij is al keizer van het HRR.
De conclusie is dat het rond Ambt Montfort en in het Overkwartier van Gelre Montfort van 1470-1543 aanhoudend oorlog was met overvallen, plunderingen en schatting, onrust en rechteloosheid met een bestuurlijke chaos waardoor de bevolking verder verarmt. Het is de tijd van Jencken van Poll ongeveer 1460-1540, jager en jachtopziener van het kasteel Montfort en heurder van een erfleengoed (Schepenbank Montfort 1550). Helaas kunnen we hem niet vragen om een ooggetuigenverslag maar hij heeft heel wat wapengekletter en gedoe van nabij gezien. Het Hertogdom Gelre is in 1543 onder Keizer Karel de Vijfde Habsburgs geworden en is een integraal onderdeel van de Nederlanden geworden met bestuur vanuit Brussel.
Foto boerderij Annendaal, gebouwd door graaf en generaal Hendrik van den Berg in Putbroek.
De boerderij Annendaal is in 1931 nog in het nieuws als blijkt dat de boswachter van den Elzen, als toezichthouder van de graaf van Aefferden, 4 Putbroekse jongemannen heeft vermoord. Het kasteel van het landgoed Annendaal is ongeveer 150 jaar geleden afgebroken en er resteren slechts enkele muurresten.
Het Hertogdom Gelre en drosten van Ambt Montfort
Meihuizen noemt in de jaarrekening Gelre 1294-1295 als eerste drost (in wording, van militair naar bestuurder) in Ambt Montfort Everard van Baarsdunk, opgevolgd door Gerard van Kriekenbeek en daarna Sibert van Beec en als vierde Johan van Eyll/Eyle, voormalig voogd van Geldern. Simonis noemt als drosten van Ambt Montfort de ridders Dirk Wamboys van Elmpt in 1342, Mathias van Kessel 1344, Walraven van Valkenburg, heer van Born 1349-1351, Steijnart van Munchenbroeck 1351, Willem van Elmpt 1359, Jan/Johan van Mirlar/Mirlaer 1359-1372, stammend uit de familie van Jacob van Myrlaer en Beatrix van Beeck, dochter van Sever Beeck en Mette van Uitwijck uit de Montforter drost- en ridderfamilies, is drost van Montfort en heer van Myllendonck, die sneuvelt in de slag bij Baesweiler in 1371. Zijn vader Jacob van Myrlaer, wordt ook als drost van Montfort genoemd. In 1379 volgt ridder en drost Jacob van Montfort/van Schinnen, en in 1394 Johan van Eijl, en van 1395-1397 Adolf van Alraven. Dan volgt de ridder Raboltz van Brempt tot rond 1400 en daarna Johan/Jan Schellart van Obbendorf (en zijn zoon Johan) 1408-1419, die drost is van Montfort (en leenman van ingen Dielgart) , verder Walram van Valkenburg tot 1419-1449, Willem van Vlodrop van 1449-1465 (heer tot Goer/Gohr voor 5500 goudgeld 'geschoten' volgens archief Arnhem). De neef Willem van Vlodrop, drost van Montfort en de stad Erkelenz en erfvoogd van Roermond, overlijdt op 31 augustus 1492 en de pastoor van Montfort, Bernardus van Dulken, maakt als zijn notaris het testament op. Wilhem's vrouw Cecilea van Hamal van Elderen, dient later de jaarrekeningen als drost van Ambt Montfort in. In 1518 tot 1526 is Bernard van Gressenick sub-drost onder de pandheer Robert van der Marck en Derick Pollart rentmeester. Dan volgt Willem van Vlodrop, heer van Ghoor tot 1531 als drost ( klopt dit?) en dan Jan van Buren 1531, drost Dirk van Myrlaer 1531-1549 lid van de familie van Myrlaer tevens leenheer van Gelre van het leen Myllendonck en derde drost uit deze familie, Johan van Wittenhorst 1549-1570 heer van Horst. Dan volgt Willem van Merwyck, heer van Kessel, en Walraven van Wyttenhorst 1578-1591, Philips van Bentinck 1591-1608, en volgens archief Roermond is in 1604 Willem van Steenhuis drost van Ambt Montfort en heeft hij zitting in de Staten van het Overkwartier van Gelre, dan volgt Johan van Wyttenhorst 1608-1614, Werner van Baexem 1614-1620, Renier Hillen van Helden 1620-1625, Harard Spee 1625-1632, graaf/veldheer/pandhouder Hendrick van den Bergh 1632-1637, kapitein/graaf/drost Anthonius Olimart 1637-1647, Marcellus Hövelmans 1647-1666, Jan van der Heijden 1666-1678, Gerard van der Heijden 1678-1716, Jacob Ignatius van der Heijden 1716-1743, dr. Joannes Carolus Rijcksz 1743-1777, Franciscus Ignatius Rijcksz 1777, Joannes Alexander Michiels 1777-1794 en daarna Joannes Michiels en Hendrik Michiels van 1794 en de Franse onderbreking tot 1814. Als drossaards onder Spanje/Brussel worden genoemd: Willem van Merwick, heer van Kessel, 1578, Johan van Wittenhorst, landschrijver/jurist/schout Johan Kehrn/Kehr/Kern van Froenhoven 1590-1605 de grondlegger van het strafrecht in het Overkwartier (met zijn zoon Johan Kehr en een andere zoon Tilman Kehr, schrijver Ambt Montfort). De ridders en voormalige adel hadden plaats gemaakt voor gestudeerde ambtenaren uit de burgerij als drost van een Ambt.
De Ammenie van Montfort van Munnichs en Baeten, beschrijft de periode van 1550-1800. Legerleiders worden genoemd evenals drosten maar een volledig overzicht ontbreekt. Duidelijk wordt hoeveel legers en aanvoerders met buitenlandse legers steeds het Overkwartier overvallen en plunderen in de Tachtigjarige oorlog. Het maakte nauwelijsk verschil of Spaanse/Zuid Nederlandse of Staatse/Oranje troepen binnenvielen. Brandschatten, plunderen en fourageren was schering en inslag bij beide partijen. Duizend malder graan opeisen wordt via de drost afgedwongen en dorpen plunderen zoals Linne, Ool en Herten, en Echt en Montfort is heel gewoon. Heel Midden Limburg bleef verarmd achter. Opvallend is de eenvoudige en zwart wit analyse van de gebeurtenissen beschreven door Munnichs en Baeten. Zij dragen als auteurs een Oranje- en een Roomsche bril maar dat vertroebelt de werkelijke strijd in de Tachtigjarige Oorlog in de Zuidelijke Nederlanden.
In de periode 1590 tot februari 1592 was Ambt Montfort door het Zuid-Nederlands/Spaanse leger van voetvolk bezet o.l.v. Philips van Bentinck. De plundeing was enorm en paarden en koeiien werden geroofd. De bevolking die de soldaten moest huisvesten en onderhouden was gedeeltelijk gevlucht. Na de terugkeer was het Ambt Montfort ‘verdorven’. Zulke toestanden herhaalden zich bij de invallen van Zuidelijke/Spaanse en Noordelijke/Staatse legers in de Tachtigjatige oorlog van 1568-1648 en de Franse inval in de Nederlanden van honderden soldaten en van Lotharingse en Luxemburgse herkomst rond 1675 met zware plunderingen. Huizen en schuren worden gesloopt en de kerk met het spaargeld van de burgers worden geplunderd. Volgens een rekening bedraagt de schade bij de kerkplundering in 1675 alleen al 1600 rijksdaalders contant geld. Vee en bijenkorven zijn geliefde buit. In 1691 worden in Montfort 300 Brandenburger soldaten ingekwartierd op verzoek van Oranje maar plunderingen, diefstal en mishandeling blijven ook nu niet uit.
De legers in de Tachtigjarige oorlog trokken veelea van Noord naar Zuid of omgekeerd langs de Maas. In 1632 kwam Frederik Hendril met zijn leger en nam het Ambt Montfort in. Een jaar later bevrijden de Zuidelijke troepen het Ambt Montfort weer maar Roermond blijft Staats. Bij een nachtelijke aanval vanuit Roermond op kasteel Montfort sneuvelen 81 soldaten: 36 van de verdedigers en 45 Staatse soldaten. Een nieuwe aanval van Staatse troepen was succesvol want de markgraaf van Antona moet het kasteel heroveren op 15 mei 1634. Daarna worden Zuidelijke troepen gelegerd in een kampement op het kastaal met wel 100 tot 200 soldaten. In 1631-1634 heerste de Pest in Montfort waardoor de halve bevolking van het dorp en vele soldaten overleden. Na de Tachtigjarige oorlog
Intermezzo Johan Kehrn, jurist
Kehrn (of Kern) van Froenhoven ( Vroenhoven), ongeveer 1530-1605
Johan Kehrn van Froenhoven werd 25 november 1560 door Lodewijk in der Horst, scholtis van het ambt Montfort, tot landschrijver van genoemd ambt benoemd, en in 1579, ten tijde der belegering van Maastricht door Spaansche troepen , bevorderd tot scholtis van dat ambt. Johan Kehr had een broeder, Dederich (Theodorus) Kehr, schepen van Roermond 1571-1574 (overl. in 1574), wiens weduwe Ahret (Arnoldina) van den Griendt is . Er is nog zeer weinig genealogische informatie bekend over het geslacht Kehrn genant Fronhoven. Aan te nemen is, dat het hier op zijn minst een niet onaanzienlijke, regenten- of patriciërsfamilie betrof. Dat is af te leiden uit de familienaam, uit de klaarblijkelijk genoten opleiding en de vervulde functies van Johan Kehrn (zoals hij zijn naam schrijft) en uit zijn familiale connecties. Hij is de schrijver of samensteller van het landrecht van Montfort, welk werk hij in Febr. 1605 voltooide en dat tot opschrift draagt: Alle befonden vund verzeichnente manierenn vund artickel der procedieren vund lantrechten dess ambtz Montfort. Hij was een zeer ontwikkeld man, die het Latijn machtig was en op de hoogte van vele beschreven rechtsverordeningen. In het ambt Montfort gold hij voor den besten rechtsgeleerde van zijn tijd. In 1566 vinden wij hem te Roermond, vergaderd met ridderschap en steden van het Overkwartier, te samen met den drost Johan van Wittenhorst, twee schepenen van Echt en twee van Nieuwstad. Het doel dezer bijeenkomst was een algemeene hervorming en herziening van het landrecht te maken. Ook was hij iemand, van wie initiatief uitging, die herhaaldelijk de landschepenen en anderen bijeenriep om bepaalde wantoestanden uit het rechtsleven te verwijderen. Johan Kehrn was tweemaal gehuwd, eerst met Catharina, dochter van Tilman Gevaerts en Catharina Pollart (met haar vermeld in een deling van 14 Juli 1567), daarna met Johanna Pollart, dochter van Arnold, rentmeester van het ambt Montfort (overl. in 1573) en Elisabeth van Wessem, met wie hij op 29 Mei 1604 de helft van een te Roermond gelegen huis overdroeg aan zijn schoonzoon Arnold van den Camp en diens echtgenoote, Kehrn’s dochter Itgen. Genoemde schoonzoon Arnold/Nol volgde 30 Mei 1605 zijn schoonvader als schout/scholtis/rechter van het ambt Montfort op en hij verkreeg bij overlijden van Johan Kehr samen met de zoon Frans Kehr van Froenhover, pastoor van Wankum, de erfenis.
Einde Tekst Kehr: met bronverwijzingen naar Jan Verzijl op internet en de tekst van JanRuiten.nl over Kehr en op de Camp.
Andere drosten
Tussen 1550 en 1625 waren de drostambten Montfort, Kessel en Middelaar herhaaldelijk pandbezit der van Wyttenhorsten, die Ambt Montfort in 1592 via Walram van Wyttenhorts overdroegen aan Filips van Bentink, drost en pandhouder.
Als drost volgt in Ambt Montfort drost Harard Spee datum 1624 onder pandhouder Hendrik van den Berg, Uitenhorst 1620?, (Hendrick s'Heerenbergius is pandhouder Hendrik van den Berg , 1623-1637, die voor 200.000 gld. pandhouder van Ambt Montfort was geworden voor zijn verdiensten in dienst van de Zuidelijke Nederlanden) , en als drost kapitein Anton Olimart, graaf van Isenberg, zoon van Antoine d’ Olimart en Isabella Hoegardie. Antoine d’Olimart was gehuwd met Amelia Lockinger, die als een van de eersten in Montfort overlijdt aan de pest, en daarna met Catharina Spee. Het DTB-boek van Montfort van pastoor Jac. Caris beschrijft op 5 May 1620 het huwelijk van D. Renero ab Hillen, drossardt in Monfort, met Joanna Eiusden met de getuigen Leonardus van Huis uit Helden, Joanna Boerrx uit Lottum en Cristianus van Helden en Alberto Beec. Als drost kennen we tevens de graaf Hendrik van den Berg, legeraanvoerder van de Spaanse Nederlanden en stadhouder van Spaans Gelre, die later overliep naar Willem van Oranje, (zijn neef via zijn moeder Maria van Nassau) en na de aankoop van grond van de gemeente Echt het landgoed kasteel Annendaal met een boerderij* tussen 1603 en 1621 stichtte voor zijn zusters Anna en Anna Maria. In de periode van wapenstilstand 1607-1619 van de 80-jarige oorlog was Hendrik met zijn soldaten gelegerd op die plek en waren de ontginningen van het Esbroek door soldaten al gestart. De veelvuldig in het Esbroek gevonden hoefijzers hebben mogelijk hiermee te maken.
Toevoegen tekst kasteel en boerderij Annendael en tekst en foto van Anna van den Berg.
Na de vrede van Münster in 1648 worden onder Oranje genoemd: Nobilis de generosus M. Hövelmans, 1655-1666, Gerard van der Heijden 1678, Fernand Cox 1685, Jacques Ignatius van der Heijden in 1716 gehuwd met Rebecca Clasina van Esveld, Frederik Jacques Cox 1737, dr. Joan Carolus Rijckx 1745, gehuwd met Domina Margaretha van Baerle, drossaard tot 1777, met substituut drost van Ulft* van 1755 -1765. Tot slot vader Hendrik Joseph Michiels (later baron Michiels van Kessenich) en zoon Frans Bernard Hubert Michiels van Kessenich van vóór en na de Franse tijd in 1814. * Peter van Ulft verving de drost 10 jaar maar ambtsmisbruik en zelfverrijking kleeft aan zijn substituut-drost periode. Ook zijn schoonzoon de landschrijver Johan van der Leeuw was betrokken bij het gebrekkig functioneren en wanbeleid van lokale rechtbanken. Bron: Ambtsmisbruik van de luitenant-drossaard van het Ambt Montfort in de jaren zestig van de achttiende eeuw, door Peter Geuskens, Jaarboek 53, Roerstreek 2021. Het artikel duidt een dieptepunt in de periode van rechtspraak jegens 2 slachtoffers onder substituut-drost van Ulft van Ambt Montfort.
De geschiedkundige dr. A. Wolters, geboren in Waldfeucht in Gulik, schreef rond 1865 in Gent al de Histoire de l'Ammenie de Montfort waaruit uitvoerig werd geput door de latere schrijvers Munnichs en Baten. In dit boek worden nog meer drosten van Ambt Montfort genoemd.
In het archief Domeinen Den Haag vinden we de drosten en rentmeesters onder de prins van Oranje. Lijst van rentmeesters van Ambt Montfort:
Pieter van Boshuijsen 1653-1684 (uit de regio Venlo), bouwer van huis de Stenen Trappen in Roermond. Peter voerde jarenlang strijd met de drost over de huisvesting van de rentmeester op het kasteel Montfort. Het Hof van Roermond kwam eraan te pas en Peter kon zijn intrek nemen en verbouwde aldaar het oude rentmeesterverblijf aanzienlijk. Enkele jaren nadien vertrok hij naar Roermond waar zijn nieuwe woning was opgeleverd: de Stenen Trappen.
Louis Antoine de Longas 1684-1697, met Substituut/vervanger Arnold van Langenacker 1684-1697
Arnold van Langenacker 1697-1702
Charles de Longas 1703-1704, Substituut Robert Coppeineur 1703
Johan van Laer 1702-1716
François Willem van Ravesteijn 1716-1723
Jan van de(r) Heijden 1723-1729
Hierna volgt de Pruisische periode tot 1769 met de drosten en rentmeesters:
Heinrich Ulander 1729-1733 en
Johan Poell 1733-1735,
Frederik Jacques Cox 1737,
dr. Johan Carolus Rijckx 1745-1569, gehuwd met Domina Margaretha van Baerle.
en de periode Prins van Oranje Nassau/Staats Overkwartier:
Paulus de Partz 1769-1774
Jan Alexander Michiels 1774-1794
Henri Joseph Michiels 1794-1808.
1.2 Gemeente Montfort en de rechtsopvolgers
Montfort in Midden Limburg is sinds 1280 de naam van het dorp (de vleck) in de Heerlijkheid/het Ambt Montfort van het Overkwartier van Gelre, die werd gegeven door Hendrik van Gelre. De naam Montfort bestond als versterking in de buurt van Luik en de naam komt in Frankrijk vaker als pllatsnaam voor. De schrijfwijze verschilt van Montfort tot Monphoort, en soms ontbreekt de t: Monfort. We weten dat er voor 1280 al enkele boerderijen mogelijk leengoederen voorkwamen in Montfort, dat toen als gehucht mogelijk Suletheim werd genoemd. De grenzen van de gemeenten Echt, Posterholt/Vlodrop, Sint Odilienberg en Montfort zijn dan nog niet getrokken in het Putbroek, het Engenouwerbosch, de Sluffert en het Esbroek.
Zie verder voor de plattegrond van de gemeente op internet Wikipedia Montfort.
De Voorhof (voorheen Bongaertshof, en inmiddels de derde pachtboerderij aldaar) was de pachtboerderij met het in mergel gebouwde ‘huize de Bycht en de stallinghe’ met boomgaard/ bongard bij de ruïne van het Kasteel Montfort, het bestuurlijk centrum en meest zuidelijk gelegen bastion van Gelre, gelegen in het Ambt Montfort, met aan de overzijde van de weg het perceel van de voormalige kasteeltuinen met de inmiddels afgebroken koeienstal van boerderij 't Huuske, en aan de achterzijde de visvijver de Wiejerd, en verder het veen en moerengebied Eerselen overgaande in de Boartmoar als laagste punt, en het verlegde tracé van de Vlootbeek.
In het dorp Montfort ligt boerderij ingen Hoek/Genook bij de vroegere hoek in de Vlootbeek Aan het water/de Waterstraat, en Ingen Duijfhuis/Ingen Douves/ Gendouves nabij Paardenbroek. Montfort is gelegen op de rand en op het terras van de geologische terrassenformatie van Sint Joost doorsneden door de gedeeltelijk gegraven Vlootbeek. De beek voert water van het middenterras van de Maas en van het hoogterras van de Rijn af en via een kunstmatige inlaat water van de Kitschbach. In de verte het verloop van de Vlootbeek langs Munnichsbos en nog verder richting het oude Cleijn Ouwen/ Winands kempken en Groot Ouwen bij Genouwenerbosch op de grens van Montfort, Sint Odiliënberg, Echt en Posterholt, en de huidige nieuwe hof Genouwen ongeveer een halve kilometer dichter bij het dorp Montfort. aanvankelijl eindigde de Vloatbeek in Eerselen en de Boartmoor in het moeras tordat de graaf van Gelre het terras bij Reigersbroek liet doorsteken en generaal en drost Hendrik van den Berg met zijn soldaten de verdere Vloatbeek naar Linne liet graven.
De gemeente Montfort
De gemeente Montfort bestaat vanaf 1280 als Vlek Montfort in de Heerlijkheid Montfort en later als gemeynte Montfort tot 1794 en daarna als gemeente Montfort in de Nederlanden na de Franssen. Voorheen waren er al enkele boerderijen vermoedelijk nabij het latere kasteel (op de plaats Mimekar) en aan de Dijk en aan de Bek en de Zandj evenals boerderijen van 1350 in het Linnerveld en opgen Ouwen. In de omgeving zijn een aantal leengoederen in het Linnerveld ( Lyllaer, Breideweg en op Hobert) en Opgen Ouwen ( leengoed ingen aue met wilde pert en wildbanen, later gesplitst in Groot Ouwen en Cleijn Ouwen) en ingen Raetgenen de hoeve Munnichsbos, en Opgen Dielgart (een motte met grondwallen en een oude boerderij ) en later is het grote leengoed gesplitst in Groot en Cleyn Dielgart. Verder zijn er nog enkele pachtboerderijen zoals Ingen Douves resp. Bongaerdshof/de Bight en Schrevenhof/sGrevenhof. In Sint Jooste werd een kloosterhoeve gebouwd met daarnaast een leengoed inGeleen.
Het kasteel Montfort werd gebouwd op een perceel op het terras nabij de Vlootbeek die Mimekar werd genoemd in de aankoopakte. De parochie Montfort stamt van het jaar 1343; het jaar dat het kasteel fors werd gerenoveerd en werd uitgebreid. Voor die tijd was de vlek Montfort onderdeel van de parochie Sint Odiliënberg en het westelijk deel van de parochie Linne: het kasteel en s'Gravenhof/Schrevenhof, en de kern Beek. De pastoors van Linne en Sint Odliënberg waren blijkens akten in 1343 accoord gegaan met het besluit over de parochie Montfort door de bisschop van Luik mits hun inkomsten voor een deel werden gecompenseerd. Er kwam toen een kapel als kerk in Montfort.
Het kasteel dat in 1343-1344 door de graaf/hertog van Gelre fors werd uitgebreid met woon- en werkruimten voor de drost en de rentmeester en met grote kelders. Het kasteel werd fors versterkt met een nieuwe ingang met verdedigingstoren en ophaalbare brug en poort, en extra twee toegangspoorten (bij de boederij Bongardshof en bij het dorp) en er is renovatiewerk aan de gebouwen van de boerderij Bongardshof met het woonhuis de Byght, de latere Voorhof. De graaf/ hertog van Gelre had de bezittingen en zijn invloed in Midden Limburg uitgebreid door overname van een reeks pachtboerderijen van klooster Petersberg in Sint Odlïenberg en van bezittingen van de graaf van Heinsberg in Midden Limburg zoals de tol van Poll/Wessem. Gelre reikte inmiddels tot aan de Maas en de heer van Heinsberg bezat alleen nog de corridor naar de Maas in Ool en Merum via Herkenbosch Melick en het dorp Tegelen. De inwoners van de vlek Montfort dienden na de bouw van het kasteel hand en spandiensten te verlenen voor de drost en speelden een rol in de voedselvoorziening van de bewoners van het kasteel en bij het winnen van hooi. Regelmatig diende het kasteel als tijdelijk verblijf van de toen nog rondtrekkende graaf/hertog van Gelre en zijn gezelschap van dienaren van minimaal 50 personen. Die personeelslieden moesten worden verzorgd en ondergebracht. Meubilair en tenten werden per kar aangevoerd evenals speciaal voedsel. Voedsel zoals granen, vlees en groenten leverden de plaatselijke boeren, evenals voer voor de paarden. De heurders van leengoederen in de regio, aanvankelijk rijke adelijke of ridderlijke personen, en later boeren/boerencollectieven uit de buurt, betaalden jaarlijks hun belasting in geld en in natura: graan en brandhout en zorgen voor karrendiensten resp. hout, graan en karren turf.
De belastingen zoals de bede, die in mei werd geheven bij iedereen met bezit, werden ook deels in natura betaald middels in allerlei soorten graan, hoenders en kapoenen. De schatheffer/burgemeester in Montfort inde rond 1550-1600 de bede jaarlijks in een vast patroon van bezoek aan huis in het dorp, te beginnen met Houb (Hubertus) Nijssen en familieleden van Poll (Willem, Wynand, Jan, Durick en Peter van Poll etc). Het lijkt op een wandeling door de Waterstraat , de Kerkstraat, de Dijk en de Beck met nadien de Zandstraat en het Vaere met een vervolg naar de leenhoeven en pachthoeven ingen Ouwen en Lyllaershof. De pachtboerderijen in en nabij Montfort waren Schrevenhof/s'Gravenhof, het Duijfhuis/ingen Douves/Gendoeves bij het Paardenbroek en de Wardt bij ‘t Sweeltje. De hoeve de Bycht met woonhuis en boerderij Bongartshof bij het kasteel, later na nieuwbouw Voorhof genoemd, werd als pachtboerderij of domeingoed verpacht evenals hoeve de Wardt/Waard, de Munnichsbos hoeve, en de Hobertshof, aanvankelijk van de heer van Merum/Merheijm, later een Puytelingsgoed, gelegen in het Linnerveld te Linne.
De oude Bongaershof met kalksten woonhuis de Byght en bedrijfsgebouwen bij het kasteel
De oude Bongaershof bestond uit huize de Byght met stal en schuur en bongerd en moes- en fruittuin en de poorten naar het kasteel. Het huis was gebouwd van mergelblokken en de stallen met schuur in hout-leem vakwerk met een open schop. Mogelijk is het geheel gebouwd of verbouwd rond 1433-1434 bij de uitbreidingen van het kasteel met de bouw van nieuwe poorten.
Gemeente Ambt Montfort en de rechtsopvolger Roerdalen
Na de Franse tijd bestond de gemeente Montfort nog tot 1991. De gemeente Ambt Montfort is ontstaan als samenvoeging van de gemeenten Montfort, Posterholt en Sint Odiliënberg. Aanvankelijk droeg de gemeente de naam Posterholt, in 1994 volgde de hernoeming van de historische naam Ambt Montfort. Ten tijde van haar opheffing van de gemeente Ambt Montfort bestond de gemeente uit de volgende kernen Montfort, Posterholt, met Borg, Holst en Voorst, en Sint Odiliënberg, met Lerop, Paarlo en Reutje. Na een nieuwe herindeling bestaat de gemeente Roerdalen in Midden-Limburg uit de kernen Herkenbosch, Melick, Montfort, Posterholt, Sint Odiliënberg en Vlodrop. Dit zijn op Melick en Herkenbosch na allemaal dorpen uit het historische Ambt Montfort. In het buitengebied van Roerdalen liggen de buurtschappen Borg, Etsberg, Holst, Lerop, Paarlo, 't Reutje, Varst en Waterschei.
In de gemeente Roerdalen vinden we enkele bijzondere gebouwen en monumenten, zoals Kasteel Daelenbroek, De Gitstappermolen, de basiliek van de H.H. Wiro, Plechelmus en Otgerus en Kasteel Montfort. Roerdalen staat bekend om zijn gevarieerde natuur met Nationaal Park De Meinweg en het Roerdal, bossen heiden en akker- en weidelandschappen. Er zijn veel wandelingen en fietstochten in het afwisselend landschap te maken. Het gemeentehuis ligt in Sint Odiliënberg. (informatie internet portal Roerdalen). Inmiddels vordert het plan ontwikkeling voorzieningen rond kasteel Montfort dat gesteund wordt door de gemeente Roerdalen resp. de gemeente EchtSusteren en de provincie Limburg.
In hoofdstuk 8 gaan we nader op de gemeente Montfort en de geschiedenis.
1.3 Het Overkwartier van het Hertogdom Gelre
Het zuidelijke kwartier van het hertogdom van Gelre
1. De periode 0-1250; Van Roemeinen tot het Heilige Roomsche Rijk afgekort HRR.
In deze perioden is het gebied bemensd met Kelten, Germanen, Franken en met Romeinen van het jaar 0 tot 496. Dan vertrekken de Romeinen maar de gemeenschap van mensen leeft als boer gewoon verder met behoud van een deel van de bestaande cultuur. Grote gebieden van het oude Romeinse Rijk worden bestuurd vanuit Byzantium, het latere Constantinopel. Voor de Romeinse tijd waren en boeren, jagers en ambachtslieden van verschillende herkomst woonachtig zoals de tentoonstelling van het museum in Tongeren en van Heerlen mooi laten zien. Na de Romeinen overheersen in de beide Limburgen de plaatselijke stammen van Germanen en Franken, die een deel van de Romeinse cultuur in stand houden zoals blijkt uit opgravingen en munt- en schatvondsten. Er worden in Nederland West- en Oostromeinse munten gevonden. Er zijn kleine nederzettingen en veel kleinere boerderijen en een aantal grote leengoederen met of zonde villa. Het stammenverband oefent regionaal invloed uit. Er zijn deels volksverhuizingen en plaatselijk invallen van vreemde troepen. Er treedt vermenging op van plaatselijke bewoners en de invallende volken.
Tussen 496 en 768 woont en werkt de plaatselijke bevolking in redelijke rust aan hun bestaan. Grote steden ontbreken in het gebied. Er zijn doorgaande zandwegen van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Ondanks het verdwenen Westromeinse Rijk leven de mensen voort met de Romeinse verworvenheden maar zonder een sterk centraal bestuur en zonder het leger en de legerplaatsen. Romeins geld en Byzantijns geld blijft in omloop. Byzantium is de nieuwe grote stad in de Middellands zee. Er zijn in onze regio enkele versterkte boerderijen met een bestuurlijke functie. Er is een bovenregionaal bestuur: de Karolingers en hun voorgangers de Merovingen, zoals Pepijn van Herstal, en enige handel en uitwisseling van producten in de regio. De kloosters van Sint Odiliënberg en Susteren zijn er al. De bisdommen Utrecht, Luik en Keulen hebben invloed op de regio en vanaf 1000 verzwakt hun invloed en krijgen regionale baasjes zoals graven en adelijke lieden meer invloed in dorpen en regio’s. Er zijn weinig grote stenen gebouwen, en van veel vakwerkhuizen met leem en stro, vinden we maar weinig restanten en funderingen terug. Er wordt in de regio bij gebrek aan een bestuurlijk centrum weinig vastgelegd in documenten vandaar dat er weinig informatie is overgeleverd behalve in de centrale Karolingische bronnen (in het Frans en Latijn). Pepijn van Herstal had een bijzondere relatie met de kloosters te Susteren en Sint Odiliënberg, waar hij ook wilde gaan bidden toen hij wegzakte in het moeras van het Echterbroek tussen Pey en Koningsbosch en gered werd door boeren bij de latere Pepinusbrug in Echt. Er liep een zandweg langs het Rijnterras in Midden Limburg bij Echt, Putbroek en Posterholt maar Pepijn nam een te vroege afslag en eindigde in het plomp, het moeras.
De gebouwen op het platteland zoals huizen en boerderijen van leem, hout en stro, hebben weinig sporen nagelaten mede omdat de materialen werden hergebruikt bij een volgende nieuwbouw of bij renovatie. Van leem en stro blijft niks over. De gebouwen werden zonder funderingen gemaakt waardoor sporen in de bodem beperkt blijven tot paalgaten en achtergebleven metselsteen en potscherven. De gebouwen met stro vergen jaarlijks voor de herfst en winter onderhoud van de strodekker en leemwanden vergen onderhoud omdat ze stoot- en vorstgevoelig zijn. Stookplaatsen waren van gebakken steen en stucwerk van leem en de huizen waren met hun strooien daken brandgevaarlijk en gevoelig voor blikseminslag. Als gevolg van storm en rukwinden moest een strooien dak elk jaar worden onderhouden door de plaatselijke boeren/strodekkers. Vloeren in stallen en huizen waren van leem of maaskeitjes. In het Romeins museum in Heerlen kan men een beeld krijgen van de gebouwen in de periode 0-1200 na Christus.
Er zijn in Midden en Zuid Limburg resp. in Gulik en in Hapengouw vanaf 700 grote leengoederen van leenheren van de Keizer en via lenen bij de Kerk/Kloosters er zijn plaatselijk vele kleine boerderijen van ‘vrije’ boeren en burgers. Aan het systeem van leengoederen was in de Karolingische tijd de horigheid gekoppeld. Een gemeenschap van mensen, gezinnen verbond zich aan de plaatselijke leenheer en ontving kleding, onderdak met eten en drinken van de heer in ruil voor te verrichten deelarbied op het leengoed, met de mogelijkheid van een eigen stuk grond om dagelijks voedsel te verbouwen. Het verbond had aanvankelijk twee kanten met rechten en plichten. Het systeem verwaterde in de tijd en de horigen waren steeds minder vrij bijv. om te vertrekken of bij de vererving van eigen goederen. Er waren dus horigen op leengoederen, die op het leengoed verbleven met hun gezin, en er waren vrije boeren op kleinere boerderijen in de regio. Rond/Voor 1400 is de horigheid in Ambt Montfort afgeschaft en zijn de horigen vrijgekocht op vrijgegeven door Gelre. De vrije burgers hoefden dan niet meer op het leengoed te wonen en trokken naar de dorpen in de omgeving, tenzij ze zelf verkozen bijv. als knecht om te blijven.
Rond 768 wordt in het Karolingische Rijk met Koning Karel de Grote, en zijn voorgangers zoals Karel Martel resp. Pepijn de Korte en Pepijn van Herstal, een nieuw sterk centraal gezag gevormd met een toenemende gedwongen kerstening van Frankrijk, Duitsland, Saksen, Bohemen, Oostenrijk, Italië, de Nederlanden en Denemarken. De kerstening gebeurt na verovering door keizer Karel door paters uit Engeland en Ierland waar het Christendom al rond 500 opbloeide. De kerstening verliep veelal met vernieling van oude heiligdommen en met gebruik van veel geweld. Berucht is de bijn venietiging van de Saksen. Gegevens werden door schrijvende priesters in Latijn vastgelegd door het centraal gezag en door kloosters, die vaak grote landerijen en zelfs complete regio's als leen hadden. Midden Limburg was toen dun bevolkt met kleine nederzettingen met akkers, bossen en boerderijen. Zuid Limburg is dichter en homogener bevolkt vooral met gehuchten van leengoedren en boerderijen. Grote steden ontbreken. De oudste zijn Heerlen, Aken en Maastricht. Men boert met akkerland aanvankelijk op de rijkere gronden langs Maas en Roer en op het Rijnterras met löss en later ook op zandgrond aan de rand van terrassen resp. op dekzandgronden nabij bos, viswater en moeras-veengebieden.
Er zijn in het gebied verspreide leengoederen op de löss in Zuid Limburg resp. op kleigronden langs de vruchtbare Maas en Roer, en nabij bos en moeras op zand, die de koning deels via kloosters in handen van leenheren geeft, die ridders/edelen zijn van de koning, of bisschoppen en Abten van abdijen en kloosters zoals de abdij van Metz, Echternach, Susteren en Sint Odiliënberg. De bisschop van Utrecht en de bisschop van Luik waren leenheer van grote delen van de latere Nederlanden. Er zijn leengoederen van het klooster Petersberg in Sint Odilienberg, Posterholt, Melick en Linne incl. Montfort. In Asselt vinden we een versterkte boerderij van de Karolingische vorst met een administratief centrum. In Echt en Posterholt zijn er leengoederen van de heren van Heinsberg.
In 800 is Karel de Grote in de hoofdstad Aken tot keizer gekroond van het nieuwe Roomsche Rijk met Duitsland, Frankrijk, Nederlanden en Noord-Italie. Hij overlijdt in 814 en dat lijdt uiteindelijk tot erfdelingen en oorlogen onderling. Het Rijk valt uiteen in drie en later meer delen en er treedt verzwakking van het centrale gezag op. De Denen als belangrijkste groep Noormannen/Vikingen voor onze regio, profiteren hiervan en vallen periodiek de Lage Landen binnen tussen 830 en 895 als nieuwe ruzies uitbreken door gekonkel en ruzie door Karolingers onderling.
De gevolgen van de opdeling van het Rijk zullen nog duizend jaar merkbaar zijn als “Frankrijk” en “de Duitsche landen, het HRR” om de beurt proberen om het Middenrijk met o.a. Gulik en Kleef, en Gelre resp. het land van Valkenburg/het Maasland, Maastricht, Eupen en Malmedy, Elzas Lotharingen, Rheinland, Baden, en Noord Italie te beheersen of in te nemen. Met namen de Fransen en de Bourgondiers aasden eeuwenlang op de Nederlanden terwijl het HRR de Nederlanden als gewenste leden van het federale HRR in de Nederlanden zagen. Pas onder Keizer Wilhelm en tevens onder Hitler ontaardde het Keizerrijk Duitsland en later Duitsland in een militaire en nationale staat resp. in een nationaal socialistische staat met gruwelijke terreur en een agressief racisme en misdadige moordpartijen. De Nederlanden waren van 1000 tot 1812 gewoon lid van het HRR met een relatieve onafhankelijheid gecreërd door Karel de Vijfde.
Van het jaar 834 tot en met 892 wordt de regio via de Maas geplunderd door de Noormannen of Vikingen, vooral Denen, die tijdelijk delen van Noord en Midden Nederland en Noord Duitsland beroven en nadien een kampement hebben in het oude keizersgoed met administratieve functies in Asselt aan de Maas, van waaruit ze na versterking van het kampement het achterland tot diep stroomopwaarts en landinwaarts plunderen. Ze maakten zowel gebruik van hun snelle boten en geweld maar ook van paarden om het platteland af te stropen. Karel de Kale kreeg als vorst met zijn leger de Noormannnen in Asselt niet verslagen maar hij kocht ze tijdelijk af. Waarschijnlijk zijn de mottes van Putbroek/Diergaarde resp. Posterholt en Waldfeucht verdedigingswerken van de plaatselijke bevolking tegen rondtrekkende benden, onder andere deze Deense Noormannen. De motte in Putbroek was een versterkte toren met een boerderij nabij de latere leenhof opgen Dielgart. Een motte is een verhoging met een voorhof/boerderij en een kleine stenen burcht met houten inbouw van woningen en stallen ter verdediging van de plaatselijke bewoners/ de plaatselijke leengoedhouder/heurder voorafgaande aan de bouw van echte kastelen vóór het jaar 1200, het prototype van een “eentorig” kasteel. Zulk een motte als voorloper van een kasteel, vinden we in Dielgart. Twee eeuwen egaliseren en hakken van hout door de pachters op den Dielgart heeft de motte met opgehoogd boerderijgedeelte en greppels bijna onzichtbaar gemaakt. Met name de toegangsweg met bomen, de verhoging met de voorhof en de waterpartijen en grachten en de positie van de verhoogde berg met motte en de ophaalbrug van de voorburg naar de motte zijn nu onzichtbaar geworden. Het gehele complex besloeg met waterpartijen en wegen en de heuvels bijna een ha grond.
Rond 900 verleggen de Noormannen/Vikingen hun aandacht naar Engeland, Normandië en de Middenlandse Zee in Zuid Italië en op Sicilië. Als latere leenheren treden Deense graven en hertogen (voormalige Noormannen) op in Noord en West Nederland die rust brengen en de Vikingen/ Noormannen in bedwang houden. Zie verder het informatieve boek van Luit van der Tuuk, Vikingen, Noormannen in de Lage Landen 2016, Omniboek waarin van der Tuuk een fascinerend beeld schetst van de tijd 800-1000 in het Frankische Rijk en in Frisia en Denemarken. Met keizers en koningen en hertogen en graven als leenheer vooral afkomstig uit het woelige Denemarken. De andere boeren/zeevaarders en handelaren waren de Friezen/Hollanders en de Noren, die op Ierland Engeland en de Engelse eilanden voeren, en de Zweden die handelden met Baltische landen, Rusland en via de Dnepr tot in Byzantium.
Rond het jaar 962 is de leiding in West Europa overgenomen door Keizer Otto 1 de Grote van het Heilige Roomsche Rijk, waar de Nederlanden onderdeel van uitmaken. Kenmerk van het Heilige Roomsche Rijk is een kleine sterke centrale macht (de keizer met zijn ridders) en een rondtrekkend regeringscircus door het land met hier en daar een keizersburcht ( bijv. Goslar, Aken en Nijmegen). Plaatselijke edelen (de regionale baasjes en bestuurders) met burchten en leengoederen vormen naast kerken, kloosters met steden en dorpen de infrastructuur van het rijk. Het HRR heeft een centraal gekozen keizer met een aantal taken zoals het beheer van lenen en het vergeven van functie, maar de baasjes in de regio spelen graag hun regionale machtspel. Het is en blijft onderhandelen, net als tegenwoordig in de EU.
Vanaf 1300 raakt in de Zuidelijke Nederlanden de lijfeigenschap of horigheid op leengoederen uit gebruik en de horigen kopen zich vrij als dat lukt. Rond 1400 is de horigheid opgeheven maar de burgers houden wel nog de plicht om diensten voor de Heer te verrichten een aantal dagen per jaar in de vorm van hand en spandiensten. De edelen zoals graven, hertogen en groothertogen krijgen als vorst met de prins-bisschoppen, bisschoppen en abten, meer invloed in het Rijk en zij bepalen op landdagen samen met de gekozen Keizer van het HRR het beleid zoals ook blijkt uit vergelijkbare ontwikkelingen in Engeland met de Magna Charta. De steden zijn als economische motor in opkomst en hun invloed op het bestuur neemt toe. Belastingen zoals beden en schatzedules vergen overleg van de keizer en de hertog met de statenvergadering en de steden en dorpen. Wie betaalt, mede bepaalt. Bij oorlog en rampspoed werden extra belastingen geheven in overleg.
Vrijheid?
De horigheid erfde in de Middeleeuwen over in de vrouwelijke lijn. Mannen kunnen nog makkelijk weglopen, maar vrouwen met kinderen en hun huishouden niet. De vrijheid voor de horigen waaide op het continent over vanuit Vlaanderen. Mogelijk hangt hiermee samen dat in de Zuidelijke Nederlanden de burgers al heel vroeg een familienaam en vastgestelde stadsrechten en burgerrechten hebben en dat de vrouwen zeer actief werden in geloofszaken en de zorg/geneeskunde hetgeen leidde tot opbloei van vrouwenkloosters en van begijnen conventen met hun maatschappelijke invloed en betekenis. Begijnen zijn relatief zelfstandige vrouwen van op zich wonende vrouwen in de stad die een beroep of ambacht zelfstandig uitoefenen in de productie van kleding, en groenten en hruiden, in zorg of het onderwijs, en die deel uitmaken van een vrouwelijke geloofsgroep. De veranderingen duiden op een toenemende persoonlijke beleving van vrijheid resp. bezit, burgerschap en geloof bij mannen en vrouwen. Begijnen als zelfstandige gelovige vrouwen waren vroege geemancipeerde dames, als zzp’ers en ze waren een doorn in het oog van de masculine Kerk en de masculiene heersers. Het probleem van de vrouwenhaat en - achterstelling zien we terug in alle Christelijke kerken resp. in de Joodse kerk en in de Islam en komt voort uit de cultuur van tribale stammen met hun machtcultus van het Midden Oostenm waar we uiteindelijk allemaal van afstammen. In Scandinavië en de Lage landen waren de vrouwenrechten echter zeer oud en hingen samen met het erfrecht van de vrouw en haar zorg voor kinderen. Als een vrouw in Scandinavie weduwe werd, herkreeg zij de ouderlijke goederen in het huwelijk waardoor ze economisch zelfstandig bleef. In het HRR is de rol van de vrouw vooral door het disfunctioneren van de (masculiene) Kerk en de (masculiene) Ridderschapsmythe rond 1200 en 1400 sterk onder druk komen te staan. De hoofse liefde was de sluier van de man voor de achterstelling van de vrouw.
Centrale macht
De centrale invloed van de Katholieke Kerk in het landelijk bestuur neemt toe mede omdat de keizers te sterke adelijke erfelijke macht van regionale sterke leenheren (en hun erfgenamen) vreesden. Het centrale keizerlijke gezag is nog zwak omdat functionele wettelijke regels ontbreken in het staatsrecht en het burgerlijk recht is zwak ontwikkeld. Een koning/keizer heeft rechten en plichten maar hoe zit dat met een staat/een volk?. Alleen met een leger kan er iets worden afgedwongen maar dat duurt meesstal niet zo erg lang. Het leven van mensen werd gedesemd door de Kerk, die elke dag van de week in de door de kerk gedomineerde jaarkalender claimde met een heilige met rituelen en hun deels verzonnen heiligenverhalen. Aflaten- en relikwieenhandel behoorden tot het verdienmodel van de (centrale) Kerk.
Priesters en kapelaans waren in de Middeleeuwen tot 1450 niet altijd goed opgeleid. Kapelaans waren de leerlingen van plaatselijke pastoors en hun opleiding was net zo variabel als de kwaliteit van de pastoors. Pastoors op het platteland waren voorheen vaak getrouwd en wisten van de wereld van de vrouw, het gezin en van kinderen. Kloosters waren sterke wereldlijke en geestelijke machtspartijen omdat ze in het oude leenstelsel (zelfs) horige burgers hadden en dat systeem krampachtig probeerden te handhaven. In veel kloosters werden de ingetreden mannen en vrouwen vooral gebruikt als werkkracht in de kloosterambachten en vanwege hun inbreng in het kloostervermogen bij intreden. Dat was naast het beheren van het klooster hun verdienmodel. Kloosters konden met veel (goedkope) kloosterlingen en veel (goedkope) horigen ontginningen ter hand nemen en uitgroeien tot regionale grootmachten.
Een aantal priesters werkte als kanunnik met in een kerk op basis van prebenden met vaste inkomsten en taken verbonden aan een altaar op basis van een aantal erfenissen of vastgelegde schenkingen en met vele nevenfuncties in de stad zoals schrijver, vertaler, secretaris, of notaris als semi-zelfstandige functionaris. Zij woonden in een gemeenschappelijk huis of zelfs separaat in de stad want zij zijn geen kloosterlingen. Kanunniken en dorpspastoors hebben vaak moeite met hiërarchisch gezag zeker als de kerk zelf slecht functioneert en corruptie en misbruik aan de orde is. Hoe zo gezag?. Hoge kerkelijke functies werden vaak gekocht van de paus en het theologisch werk van de bisschop werd uitgevoerd door een vervangende priester omdat de koper van de functie geen theologische opleiding had of geen interesse voor de pastorale functie zelf had. Soms woonde de koper niet eens in de buurt van het werkgebied. Dit leidde natuurlijk tot wanbeleid en de burgers en de bestuurderen waren er laaiend over. De crisis in de kerk duurde al honderden jaren voordat er opstanden uitbraken in 1300 resp. 1350 en 1450 etc. De paus in Rome had de centrale macht in de Westerse Kerk aan zich getrokken en de Orthodoxe Oosterse of Byzantijnse Kerk tot vijand verklaard. De paus was tevens hoofd van de kerkelijke Romeinse staat met wereldse belangen, politieke intriges, regionale conflicten en oorlogen. De almacht en onfeilbaarheid van de paus staat ter discussie evenals de zeggenschap in wereldlijke zaken en staatszaken.
De katholieke Kerk probeerde het centrale gezag (als macht) te versterken, en ging als mannen onder zich, vanaf 1250 actief de rol en invloed van de vrouw inperken en mede daarom het celibaat invoeren zodat de priesters nog maar een baas kenden. Vanaf het Concilie van Trente rond 1565 was het celibaat formeel gehandhaafd beleid maar de implementatie zou nog 40 jaar vergen omdat een deel van de oude pastoors zich verzette en het nieuwe beleid niet uitvoerde.
Ook het pauselijke hof gaf het slechte voorbeeld met de verkoop van kerkelijke ambten (vaak aan adelijke kinderen) en de pracht en weelde aan het kerkelijke hof ontaarde in luxueuze paleizen soms compleet met een luxueus bordeel, met vrouwen en het koesteren van schandknapen. Nieuwe jonge priesters noemen zich ter onderscheiding van de oude cultuur na het Concilie van Trente: pastoris modernis. Het zou langzamerhand beter worden maar het wantrouwen was niet weg. De handhaving van het celibaat voor priesters was niet gemakkelijk. De eenvoudige pastoor en hun vrouw stonden midden in het volk. De Kerk van Rome voerde in de Karolingische kerk rond 800 en na 1200 een sterk masculien beleid waarbij de vrouw in de Kerk en in het geloof op een tweede plaats werd gezet. De vrouw werd in de keuze van toegestane bijbelse teksten resp. in de eredienst en in de kerkdienst in positie teruggezet en ambten in de Kerk werden onbereikbaar. Zelfs in het kerkelijk koor en bij het toneel werd het vrouwen verboden vrouwenrollen te spelen hetgeen als ziekelijke onderdrukking moet worden beschouwd. Voor die rollen werden aan het hof koorknapen verzameld (gekocht) en gecastreerd. De positie van de vrouw in de kerk verzwakte en het zondegevoel werd op de vrouw geprojecteerd zoals je ziet bij het reinigingsritueel na de geboorte van een kind. De vrouw was zondig en de man ging vrijuit. Een vergelijkbare benadering paste de Katholiek Kerk toe bij het herstel van het katholiek onderwijs in Nederland bij de verzuiling eind negentiende eeuw: Jongens en meisjes moesten gescheiden worden in de school net als nu bij de talibaan. De achterstelling van de vrouw is tot de dag van vandaag niet volwaardig hersteld in de kerk. In bijna alle monotheistische godsdiensten ( Christenen, Joden en Moslims) gebeurt iets vergelijkbaars met de positie van de vrouw.
Steden, gilden en handel
De steden met hun gilden worden vanaf 1200 als economische factor steeds belangrijker en de steden eisen hun plek in het bestuur en in de handel en de nijverheid op. Zij betalen ook de meeste belasting in de stad. Ambachten ontstaan en gilden worden erkend evenals stadsrechten en een eigen stadsbestuur en eigen rechtspraak. Met de ontwikkeling van stadsrechten en gilden komen burgerrechten in beeld. Steden gaan zich bemoeien met de belastingheffing, en het beleid en met het bestuur. De steden van Vlaanderen lopen voorop en daar zijn ook de eerste grote steden, die veelal ontstaan zijn uit aanmeerplekken van zeevarende en handeldrijvende Scandinaviërs ‘Noormannen’ en Friezen. Aldaar ontstond een markt en kreeg je handel. Bij handel ontstaat de behoefte aan het ruilmiddel geld. Het HRR ziet enigszins toe op de waarde van de munten. Steden stellen eisen en het gezag van hertog en koning/keizer moet daar rekening mee houden. Er ontstaan ook Rijkssteden (door de keizer HRR erkend) met extra rechten en eigen bevoegdheden. Vanaf 1250 worden door graven en hertogen stadsrechten toegekend aan grotere dorpen of dorpen met de bedoeling een economische groei mogelijk maken. Plaatsen die al handel drijven en gilden hebben zoals Venlo en Roermond krijgen stadsrechten en zelfs de vleck Montfort krijgt in 1344 stadsrechten. Het dorpje bij het kasteel probeerde men zo groeikracht te geven. Steden en dorpen krijgen een eigen status als ‘gemeynte’ met een Schepenbank voor de lagere rechtspraak. De schout is de ambtenaar/rigter met juridische kennis en de schepenen zijn burgers, ambachtslui en boeren met gezond verstand kunnende lezen en schrijven, die wekelijks of tweewekelijks vergaderen. De gemeynte draagt kandidaten als schepen voor en de drost benoemt hen in de Schepenbank. De schout wordt door de graaf/hertog van Gelre benoemd via de drost. Een schrijver is ambtshalve toegevoegd aan het schepenoverleg evenals een bode. Bij clagten/klachten vergadert de Schepenbank met de schout als een Vredebank. Bij criminele zaken zit de drost voor en dan is de schout juridisch adviseur in het college van de Schepenbank.
Centraal overleg in het HRR vindt plaats op de jaarlijkse Landdag waar alle regionale machthebbers, de steden en de adel inclusief de kerkelijke leiders, kloosters en de Rijkssteden onder leiding van de Keizer bijeenkomen om beleid te maken en openbaar verantwoording af te leggen. De graaf en latere Hertog van Gelre speelt in dit spel een actieve rol. Vooral buitenlands beleid, defensie en financiën staan op de agenda van de Rijksdag maar bij het uitblijven van een goed functionerend staatsbestel en economisch bestel (centraal en decentraal) glijdt de aandacht vaak af naar machtspelletjes in de regio en naar de bescherming van de slecht functionerende katholieke kerk, die het alleenrecht van de geloofsleer en het geloof opeist. De Katholieke Kerk stimuleerde de gedachte dat de koning of keizer door God gezonden was. Vaak geloofde de koning dat zelf. Hij moest de Kerk beschermen. Anders dreigde de ban.
De macht van de plaatselijke heersers zoals hertogen en graven neemt vanaf 1200 toe mede vanwege de bevolkingsgroei en zij hebben het recht op belasting te heffen, en de plichten van fatsoenlijk bestuur met het regelen van de rechtspraak en de plicht om de keizer te ondersteunen met manschappen bij oorlog en onraad. Er was geen regulier leger van de staat in het HRR. Er was een maarschalk maar geen staand leger. Per incident en inval werd invloed en geld samengebracht door landen, regio’s en de Kerk, en dan kon de koning/keizer eindelijk optreden tegen opstandelingen en invallen van een vijand van buiten bijv. van de Fransen, of de Turken, die de Balkan en Zuid Italië en Sicilië onder de voet liepen op weg naar Wenen of op strooptocht in de Middellandse Zee.
De basis van de staat wordt langzamerhand sterker. Het Recht in de Middeleeuwen is gebaseerd op verworven rechten en op gebruiks- en gewoonterecht. Er is regionale rechtspraak en er is strafrecht maar dan voor adel, kerk en burger apart geregeld. In het recht is ruimte voor leenstelsel, erfrecht, particulier grondbezit en het oude Germaans recht van gemeenschappelijk bezit: de gemeijnte (het gezamenlijk gebruik van bos-, heide- en broekgronden). De Schepenbank spreekt recht namens de hertog en de burgers onder toezicht van de drost en zijn juridische rechterhand: de schout. Er zijn wel al hertogen die regionaal wetboeken laten ontwerpen en zij passen die ook toe zoals in het hertogdom Gelre. Er ontstaat langzamerhand een plaatselijk functionerend rechtssysteem maar de verschillen in het HRR zijn onderling groot en daar waar kloosters regeren, wordt conservatief gehandeld. Burgers en boeren blijven lange tijd op achterstand bij het verkrijgen van rechten. Hieruit ontstaan dan ook de eerste opstanden tegen de Kerk in de Boerenopstanden in het HRR en de opstanden tegen zware belastingen gericht tegen kloosters en de niet gekroonde koning in de Nederlanden: de hertogen van Bourgondie en de steden Brugge en Gent etc.
In het Overkwartier van Gelre is er rond 1600 al geschreven recht mede vorm gegeven door de jurist Johan Kehr van Vroenhoven van Ambt Montfort. Burgers waren aangewezen op rechtspraak door de Schepenbank op basis van (niet uitgeschreven) gewoonterecht met mogelijk een hoger juridisch beroep bij Het Hof van Gelre (aanvankelijk hoofdvaart bij de Schepenbank) in Roermond. Pas onder keizer Karel V kwam er een centraal opgesteld Wetboek van strafrecht en een basaal Burgerlijk Wetboek voor het hele HHR in 1531. De implementatie stootte echter op veel regionaal verzet van plaatselijke vorsten waardoor de effectiviteit van het centraal opgesteld recht laag bleef.
De machtstrijd tussen de door mannen gedomineerd Kerk en de zwak ontwikkelde Staat, waarbij de Kerk een staat binnen de Staat leek te zijn, duurde eeuwenlang. Tolerantie voor een vernieuwende beleving van mannen en vrouwen in ‘het geloof van de liefde’ ontbrak. De zwakke ontwikkeling van het burgelijke recht in de staat onder koningen, zorgden na eeuwen van onrust en oproer tot een sociale ‘Verelendung’ voor de uiteindelijk opstanden rond Jan Huss, resp.broodoorlogen en de Bauernkriege, en de daarmee samenhangende macht- en gezagstrijd in 30-jarige Godsdienstoorlog en de opstanden van de 80-jarige oorlog in de Nederlanden. Armoede, zware belastingen en sociale onrust in een zwakke staat (HRR) zonder duidelijke rechten en plichten voor de burgers, en een intolerante en slecht functionende Katholieke Kerk, en een opkomend Protestantisme waren de oorzaken van de opstanden in Midden en West Europa tussen 1450 en 1650.
Het Leenstelsel en een leengoed
De keizer Karel de Grote geeft net als de Romeinen voor het leven grote lenen (provincies of groter) uit aan Hertogen, Graven en Bisschoppen, Prins Bisschoppen, en kloosters, en deze geven onderhands kleinere lenen uit aan heurders van leengoederen resp. tollen en ambten zoals tolambt rivieren en wegen, zoutmeterambt (zout als smaakstof), de gruit (kruidenmengsels voor bierproductie) bij bierbrouwers), en het molenaarsambt (malen granen en graanmengsels voor brood en pannenkoek en oliemolens voor olie en veevoer). Leengoederen zijn in Gelre aanvankelijk 100 tot 1000 ha groot en omvatten een boerderij met of zonder kasteel, woningen voor horigen, naast akkerland ook bos en heide, woestegrond en hooiland, met beemden en waterpartijen. Leengoederen liggen als een gehucht en sociale gemeenschap van boeren en arbeiders buiten het dorp of stad en zijn economische eenheden op zich met eigen rechten, en een eigen toevoerweg met een slagboom en doodlopende wegen op het terrein met mogelijk een voetpad naar de dichtsbijzijnde kerk. Acher het leengoed vind je bos of heide, waar je hout, geriefhout en takken verzamelt, of woeste grond waar je als leengoed rechten op hebt om te maaien, te hooien, vee te weiden en schapen te hoedenen, en rischt te steken. In het oude leenstelsel was het juridich zo dat personeel van boerderijen/gezinnen van boeren als horigen waren opgenomen met een wederzijdse inspanningsplicht. De Heer zorgde voor werk resp. eten en drinken, wonen en onderdak, kleding en uitrusting, veiligheid en bescherming en de horigen stelden daar enkele dagen werk per week voor beschikbaar en de rest van de tijd werkte men op een ‘eigen lapje grond’ dat beschikbaar werd gesteld. Echter het verwateren van de wederkerigheid van rechten en plichten werd voor de horige steeds minder aantrekkelijk omdat via ingevoegd erfrecht de horige steeds meer achtergesteld raakte en verarmde. De toestand werd ondraaglijk en leidde op veel plaatsen in Europa tot Boerenopstanden/Bauernkriege tussen 1200 en 1600. De kloosters hadden veel horigen op hun boerderijen en zij probeerden dat zo lang mogelijk te handhaven. Rond 1400 waren de meeste horigen in Ambt Montfort vrije burgers geworden met nog enkele verplichtingen van hand- en spandiensten aan de Heer. Als boer en burger werd ja dan betaald voor extra geleverd werk en het transport zoals we zullen zien in Jaarrekeningen van Ambt Montfort tussen 1400 en 1543.
Gekochte ambten dienen als instrument van delen van de belastinginning en lenen/leengoederen worden geheurd door betaling en een heergewaad met een geldbedrag of de gift van handelsgoederen. Lenen worden ordelijk vastgelegd in leenboeken. Lenen zijn tot 1550 veelal erfelijk en groot in omvang. De hulder is veelal van adel en of een ridder en wordt vaak met voor- en achternaam genoemd als hulder. De boer die het leengoed als bedrijf leidt wordt, vaak niet genoemd of alleen met de voornaam. Hij en zijn gezin mag wel het werk doen en de opbrengst delen. Bij overlijden van de heurder gaan de rechten over op de oudste zoon althans als deze het kapitaal van het heergewaad kan opbrengen en ervoldoende werkvolk is. Na 1500 ofwel na de riddertijd en het tijdperk van de adelijke lieden, worden lenen bij boerderijen vaak omgezet in kleinere lenen (cluppellenen voor familiecollectieven rond een boer) en nog later in halfepacht waardoor er meer gegadigden kunnen inschrijven op de pacht van de boerderij. De heurder/boer wordt vaak met voor- en achternaam genoemd evenals zijn medegedelingen, de participerende familieleden. Halfepacht spreidt inbreng van kapitaal, kosten en opbrengsten, bij de inbreng van vee en gereedschappen verdeeld over pachter en eigenaar half. Vandaar halfe pacht bij halve inbreng van partijen. Halfepacht zit juridisch in tussen leenrecht en pachtrecht. Lenen worden minder (1500) en halfe pacht neemt toe tot 1800, dan volgt veelal gewone pacht. Tegenwoordig heb je als boer de grond in eigendom of hij is gepacht of zelfs voor een jaar geleast.
Elke Hertog of Graaf resp. drost/rentmeester was verplicht om verantwoording af te leggen in Jaarrekeningen en het bijhouden van de belastingadministraties resp. van het bijhouden van de leenbankregisters van leengoederen en van de gehanteerde regionale rechtspraak. Op Rijkslanddagen en regionale landdagen in het HRR werd door bestuurders in het openbaar na het indienen van de jaarrekening verplicht verantwoording afgelegd van het gevoerde beleid en de jaarrekeningen kregen pas decharge na controle door een commisie en na openbare verantwoording zoals gebruikelijk bij jaarrekeningen van een rentmeester, een burgemeester/schepen of een hertog.
Machtsstrijd Keizer/Staat en Paus/de Kerk eeuwenlang
De machtsstrijd tussen de Staat/de Keizer en de Katholieke Kerk/de Paus vanaf ongeveer het jaar 800-1200 ging over de wereldlijke macht die de Kerk uitoefende naast haar godsdienstige macht. De Kerk werd geleid door relatief goed ontwikkelde en gestudeerde mannen. Een elite van mannen in de kerk en in het klooster met alle gevolgen vandien. De plaaselijke priesters zijn getrouwd en staan dicht bij de gelovigen. Ze zijn matig opgeleid maar hebben vaak een gezin. De invloed van de vrouw in de Kerk nam toe, maar werd na 1250 ondanks hun werk en inzet teruggeschroefd. Haar rollen in de kerk en de kerkdienst werden beperkt. Vrouwen konden niet priester worden. Vrouwen konden intreden in kloosters van verschillende rang en stand. Vrouwen gingen in een soort gemeenschap wonen en als begijn zelfstandig werken (een beroep uitoefenen in creatief werk of zorg) en het geloof beleiden (studie en sociaal werk). Vrouwen moesten in de kerk een sluier gaan dragen op het priesterkoor. Voorlezen uit de bijbel etc. en zingen in de kerk werd voor hen taboe. Er zit iets tribaals en masuliens achter in deze opgelegde beperkingen wat monotheistische godsdiensten vaker voortkomt. De vrouwen kunnen zich niet verweren en de mensenrechten en het ik-tijdperk zijn nog niet uitgevonden.
De Kerk was geen verzameling van gemeenschappen van gelovigen die beslissen wat er gebeurt, maar een centraal gestuurde kerk van mannen geworden. Daar werd bepaald ook wat je en hoe je moest geloven. De katholieke kerk oefent meer centraal gezag uit van Rome en wordt qua geloofsinhoud een pluriform i.p.v. een regionale kerk (de zorgzame kerk van mensen). De Kerk handhaaft in deze groepcultuur van mannen heel lang de lijfeigenschap bij kloosters en haar wereldlijke goederen, met de grootschalige ontginningsboerderijen in het Midden en het Oosten van Europa. De rol van de Kerk bij horigheid en slavernij zal nog lange tijd ambivalent blijven: Men predikte liefde maar maatschappelijk ingrijpen bij misstanden was vak taboe. Er ontstaan machtige kerkelijke orden, die soms durven kiezen voor veranderingen. De Kerk is soms een staat binnen de Staat (Staten) bijv. als een bisschop of klooster het bevoegd gezag uitoefent. De kerk regeert de jaarkalender en de week- en werkkalender door elke dag van een heilige uit het rijke arsenaal van heiligen te voorzien en met bloemrijke verhalen op te tuigen. Heiligen en artefacten en beelden van heiligen horen bij het verdienmodel van de kerk en de herkomst van de verhalen rond heiligen is soms dubieus maar de handel in relikwiën, beden en afbeeldingen is levendig. De belastingheffing door de Kerk en kloosters als bevoegd gezag is in een aantal regio's moordend. De paus/bisschoppen en kloosters verrijken zich en de lijfeigenen verpauperen. De Kerk krijgt een slechte naam bij het kerkvolk maar de Kerk leert er niet van. Het broeit in de Kerk.
De macht van de keijzer/koning in het adagium van de Middeleeuwen was de door God gezonden koning/keizer. De koning was het symbool van de staat met persoonlijke macht voor de koning, en de eerste verantwoordelijke voor de staat en het volk. Er moest iemand de baas zijn vonden veel middeleeuwers. Verder was de paus de ‘vertegenwoordiger van God’ op aarde, en zo droeg de paus dat ook uit. Hoe je dat koningschap en pausschap bekwaam en competent wist in te vullen, bepaalde het lot. Helaas hadden niet alle adelijke figuren door dat God het niet kwam regelen maar dat ze dat zelf moesten doen met hun onderdanen.. Middeleeuwse vorsten waren wel van adel geboren (wat dat ook is?) maar behalve ridderschap en tournooien en de hoofse liederen en gedichten hadden ze niet veel opleiding gehad. Er was weinig ontwikkeling en persoonlijkheidsvorming genoten. Enige militaire kennis en ervaring was al heel wat. Kennis en kunde, wetenschap en scholing hadden aan het hof geen hoge status. Je moest je plaats kennen. Als je dan ook nog gelooft door God gezonden te zijn. is de kans op een succesvol koningschap beperkt. Maar toch: De Middeleeuwers konden er blijkbaar mee leven. Je meost niet teveel verwachten van de Staat of van de Kerk, en je moest het lot maar aanvaarden. Het recht op welvaart en welzijn resp. geluk en liefde was er nog niet. Niet alle koningen en pausen waren incompetent of corrupt. Hun persoonlijkheid en hun leiderschap maakte soms veel goed.
De strijd tussen keizer/koning en de paus, zal vele eeuwen duren. De Staatsmacht en status/persoonlijke macht van de koning en keizer zijn nog niet voldoende ontwikkeld om een veilig haven voor de burgers en de economie te zijn. De keizer was tevens beschermheer van het keizerrijk en van de Katholiek kerk in het HRR. Een rollenpakket met ingebakken problemen. De Keizer/koning regeerde veelal ver weg bij de gratie Gods en op afstand wat gunstig is voor regionale bestuurders die dat goed uitkomt. Scheiding der machten van kerk en staat en binnen de staat (trias politca) moet nog worden uitgevonden. Een kerk die zich als institutie niet onderwerpt aan de wereldlijke controle van de Staat en/of aan de controle door gelovigen is/wordt corrupt zoals de geschiedenis heeft geleerd. Ook het touwtrekken aangaande de macht en het bezit binnen de Kerk is voor het volk een doorn in het oog maar er komt geen einde aan. Het volk komt regionaal in opstand tegen de katholieke Kerk en in mindere mate tegen de koning/keizer. Meestal trekt het volk (boer en burger) in de boerenopstand uiteindelijk aan het korte einde. De protesterende gelovigen, die terug willen naar het ware geloof van Jesus (de originele bijbelteksten en de naastenliefde), en de milde bestuurders zijn nog niet aan de beurt. Die enkeling die zulks verkondigt als burger of priester, wordt bij teveel ruchtbaarheid en aanhang verbannen of als ketter verbrand of op een andere manier de mond gesnoerd.
De graaf van Gelre
Tussen 1100 en 1250 ontwikkelt het Overkwartier van Gelre zich als het moedergebied van Gelre rond Wassenberg en omgeving, en in Midden Limburg uit een aantal eigendommen, erfenissen en aankopen van allodiale goederen. De graven van Gelre, die zich voorheen van Wassenberg noemden, en die ooit afkomstig waren uit Vlaanderen waar ze in de strijd van Vlaanderen tegen Frankrijk (Frans Vlaanderen en Artesië) hun goederen waren verloren, kregen als compensatie door de keizer van het HRR een nieuw gebied toegekend. Dorpen, kastelen, huizen en leengoederen worden overgenomen van wel 30 adelijke families in het Overkwartier bijv. de graven van Kessel resp. de graven van Kriekenbeek en door de aankoop van dorpen en leengoederen van de Hertog van Heinsberg/Gulik en van de heren van Merum, en van de abdij van Petersberg in Sint Odiliënberg, en van Anna van Sprimont, behorend tot het adelijke geslacht van Merum/Meresheim, die huwde met Gerard van Wassenberg. Uitruil van dorpen en arealen grond vond plaats tussen Gulik en Gelre in het huidige NRW en Midden Limburg. De erfenis van de Heerlijkheid Montfort van Henricus van Gelre, bisschop van Luik (prinsbisdom Luik en Loon) voegt tussen 1270 en 1280 een machtig nieuw kasteel met een aantal dorpen toe aan de Zuidflank van Gelre: Het kasteel is het bestuurscentrum van de Heerlijkheid en het latere Ambt Montfort, dat aanvankelijk ook Roermond omvat totdat de stad zich verder ontwikkelt en een eigen drost en rentmeester krijgt naast de schout en schepenen. In 1258 was Linne toegevoegd nadat in 1222 Sint Odiliënberg was overgegaan naar de Heerlijkheid Montfort. Susteren en Havert en Saeffelen gaan in 1295 na arbitrage over van Gelre naar Gulik/Heinsberg. Saeffelen was voorheen een gehucht van Echt en er ontstond later een geisoleerd gebied van Nieuwstad na het verlies van het Haverterbos van Echt aan Gulik. Sittard en omgeving hoorde bij Gulik nadat het was aangekocht van de hertog van Brabant, die veel bezittingen had in Zuid Limburg en het voormalig hertogdom Limbourg.
Het oude Ambt Montfort naar Fedor Coenen
De eerste drost (dapifer Gelrensis) van Ambt Montfort is Everard van Baersdonk/Barsdunch die 12 jaar drost was. Hij wordt opgevolgd door Sibertus van Beke en zijn zoon Dieriken Beec, drossaard van Montfort in 1360. In 1295 worden de borgmannen (ridders) van het kasteel Montfort genoemd. Zij zijn tevens leenman van toendertijd grote leengoederen van de Graaf van Gelre in het Ambt Montfort en zij zijn verantwoordelijk voor de verdediging van het kasteel van Montfort naast de bestuurder de drost van het Ambt Montfort. Genoemd worden Tilmannus van Schinnen, ridder en leenman, die sneuvelde in de Limburgse successieoorlog in 1286. Zijn zoon is waarschijnlijk Hendrik van Schinnen, de stamvader van de van Schinnen, later van Montfort /Moefert genoemd en hun familieleden o.a. een Drost van Ambt Montfort en een Drost van Ambt Geldern. Ze speelden als leenman of schepen een rol aan de Hornse kant van de Maas en waren later leenman van leengoed ingen Dielgart. (Zie het artikel van Theelen over ingen Dielgarde in Maria-Hoop in Echt). Als tweede borgman vinden we Adam van Undereyke, ridder en leenman. De derde borgman is Syzo van Karken, ridder en leenman van leengoed Paerle of Pardelare, stammend uit een drostfamilie van Wassenberg. Als nakomelingen worden Reynerus van Vlodrop genoemd in 1290 en zijn zonen Wolfram en Gerard van Vlodrop met de toevoeging van Slabbart (van moederszijde familie) aan de familienaam bij Gerard van Karken/van Vlodrop/Slabbart. Deze familie van Vlodrop speelt later een grote rol in Gelre en in Gulik als drost van Ambt Montfort etc. en als voogd (een bestuurlijke functie toezichthouder namens de graaf/hertog) van de stad Roermond. De vierde ridder is Gerardus van Utwick/Utewyc, en hij is waarschijnlijk leenman van leengoed hof Overen, net als zijn nakomelingen, die de naam van het leengoed als familienaam gaan voeren. De vijfde ridder is Rutger van Beggendorf, en hij is de zwager van Gerardus van Vlodrop. De zoon Bernard van Beggendorp was vóór 1351 voogd van de stad Roermond.
Zie: Montfort aan eind van de 13e eeuw van Heerlijkheid naar Drostambt, door Fedor Coenen, Overdruk uit Roerstreek 2001 blz. 176-189.
2. De periode van 1300 tot 1525: Bewustwording en einde Middeleeuwen
Het is de periode de Graaf/Hertog van Gelre delen van het huidige Limburg en NordRheinWestfalen als leen van de Keizer van het Heilige Roomsche Rijk ontving. Het HRR bestond vanaf het jaar 962 tot in 1806. Vanaf de vijftiende eeuw heette het HRR der Duitsche natie maar het omvatte meer dan alleen Duits(talige) landen bijv. in Noord en Zuid Italië incl Sicilië.
De graaf van Gelre streefde gebiedsuitbreiding na in concurrentie met de graven van Heinsberg/Gulik en de heer van Merum, resp. de graaf van Valkenburg en de graaf van Krieckenbeck en resp. de graaf van Loon (en Horn), de Hertog van Brabant, de prins-bisschop van Luik en de bisschop van Kölln. Conflicten met de abdis van het land van Thorn zijn niet bekend. Conflicten tussen Gelre en Brabant kwamen veelvuldig voor met name over erfenissen rond het voormalig hertogdom Limbourg waar zowel Gelre als Brabant vanwege familiebanden aanspraak op maakten. De graven van Gelre waren familie van die van Krieckenbeck en, resp. van die van Kessel, en die van Heinsberg/Valkenburg, wat gunstig heeft uitgepakt bij erfenissen voor Gelre als een mannelijke lijn in de familie uitstierf. Ondanks goede relaties met adelijke families in Zuid Limburg tussen Schinnen, Valkenburg en Hoensbroek en het hertogdom Limbourg verloor Gelre haar invloed aan Brabant en later aan Bourgondië.
Het zuidelijke deel van Gelre bestond uit het Ambt Montfort van het Overkwartier van Gelre met als bestuurlijk centrum het kasteel van Montfort en het zuidelijkste puntje was de vesting Nieuwstad, Het Ambt Montfort viel onder het bestuur van de drost/drossaard die op kasteel Montfort woonde. Aanvankelijk viel Roermond ook onder dit Ambt maar na de toekenning van stadsrechten kreeg de stad Roermond een eigenstandige positie, net als Venlo t.o.v. Ambt Kriekenbeek en het Gulikse Sittard t.o.v. het Ambt Born. Ridders die tevens heurder waren van de leengoederen in de buurt vormen de bescherming van het kasteel Montfort en de regio omdat ze als ridder waakdienst hebben en op verzoek van de hertog moeten opdraven met paard, harnas en zwaard voor het verrichten van krijgsdiensten.
Het was de tijd van de grote invloed van de adel resp. de erfelijke leengoederen met ridders als heurders resp. met boeren en de horigen, de machtige Katholieke kerk en haar geestelijken, en de burgers, vooral in de vrije steden, die vanaf 1100 steeds meer macht en invloed opeisen. De absolute macht van de koning/keizer wordt minder en de regionale edelen zoals hertogen en graven delen in de macht zoals blijkt uit de Rijksdagen waar de standen, edelen en de kerk hun zegje kunnen doen. De burgers en de vrije boeren hebben nog geen zetels en zijn niet vertegenwoordigd op enkele Rijkssteden na. De heer (keizer, koning of ongekroonde heer, heeft het recht van belasting heffen/accijns/de bede innen resp. de inrichting van het staatssbestel, munten slaan, tol heffen en lenen verlenen, de rechtspraak uitoefenen (of laten uitoefenen), toekening stadsrechten en de macht over toelating vreemdelingen (Joden, en handelslui uit het buitenland), en oorlog en vrede. De hertogen en prinsen en bisschoppen kregen van het HRR aanwijzingen voor de muntwaarden, die globaal werd gecontroleerd, omdat ze uitwisselbaar moesten zijn. Munten van goud en zilver zijn gewoon maar vele burgers zijn nog lang afhankelijk van de ruilhandel zeker boeren en burgers op het platteland. Gangbare munten zijn guldens en florijnen en in Duitstalige landen en het Overkwartier in ponden en marken, die dan vaak de naam van de keizer of de regionale hertog of bisschop dragen. We kennen Rijks florijnen, Rijks guldens, Rijnsche guldens van de bisschop van Kölnn, en Carolus guldens (keizer Karel 5) en Filips guldens (koning). De oudste munten heetten oude schilden resp. alde grootten en kleiner geld heet penningen. Na de opkomst van de steden krijgen enkele steden ook een munt van hun heer bijv. de Hertog van Gelre of de Heer der Nederlanden. De schout en schepenen en de hertogelijke muntmeester zorgden voor toezicht en controle van de goudwaarde en de zilverwaarde en het gewicht. In Roermond werd gemunt voor de Hertog van Gelre en voor de abdis van Thorn en dan moest er heel wat geld op tafel komen ( schepen Herbert van den Poll en consorten in Roermond) om het goud en zilver van de munten aan te kopen.
Onvrede, vrijheid en opstand
De rol van de Staat/HRR en van de Kerk heeft invloed gehad op de ontwikkleingen en natievorming en regioindentiteit in de Nederlanden. Onvrede verplaatste zich na eeuwen van onvrede van de Kerk naar de Staat, en van Staat naar natie of regio. In deze periode ontstonden in Europa na 1350 tot 1650 de eerste opstanden van burgers en boeren, die vrij wilden zijn en verlost van zware belastingen en een nadelig erfrecht, en die de wereldlijke machtspositie ter discussie stelden en met name de houding van de Kerk afkeuren. Burgers waren in grote delen van Europa nog onvrije burgers: lijfeigenen of horigen van de Heer of van de Kerk. De horigheid erfde over via de moeder. Vrij werd je pas als burger als je erin slaagde om je vrij te kopen. Boeren en burgers in het Overkwartier van Gelre waren al vroeg vrij in navolging van Vlaanderen.
Kritische theologen zoals Joannes Huss in Tjechië eisten zuiveringen in de kerk en in de kloosters rond 1400. De visie van Huss kon de kerk niet ontkennen maar het feit dat aanhangers van Huss kloosters bestormden en plunderden werd hem aangerekend en hij kwam op de brandstapel in 1415. Een aantal kloosterorden splitste zich in vernieuwers met een zuiveringscommisie ( o.a. in Melk) en de behoudende tak zoals gebeurde bij de orden van Franciscanen, Benedictijnen en Augustijnen. Er waren in West Europa opstanden van boeren en burgers tegen uitbuiting en vanwege voortdurende armoede en willekeur van inning van zware belastingen. Met name de erfbelasting in de periode 1350 en 1525 was schrijnend. Dit leidde in resp. Midden en Zuid Duitsland, het Alpengebiet o.a. Tirol, Frankrijk in het bijzonder in de Elzas, in Hongarije, in Holland en in Engeland steeds weer tot oproer.
De belastingen en erfbelastingen van de Kerk als wereldlijk gezag, opgeeist door kloosters met lijfeigenen, wekten veel wrevel en weerstand op en de lijfeigenen bleven arm omdat de opgebouwde erfenis bij overlijden van ouders grotendeels naar de 'Kerk' of klooster ging. Protesterende burgers, boeren en bestuurders pleitten voor hun burgelijke rechten en zuiveringen in de Kerk en voor scheiding van de rollen van de Kerk als wereldlijke en als kerkelijke overheid. De macht van kloosters en hun abten was groot en reikte ver, en de kloosters onttrokken zich zelfs aan de macht van Rome als autonome grote organisatie omdat de bisschoppen in hun regio feitelijk geen invloed hadden op kloosters. Ook binnen de Katholieke kerk met pauselijke inzichten en concilies van bisschoppen en kardinalen op basis van een absoluut geloof voelde zich niet iedereen thuis en de inbreng en beleving van de individuele gelovige en plaatselijke priester telde niet. Individualiteit was not done. De gelovigen en de burgers dienden de hun 'door God geschonken' koning , paus en bisschop te aanvaarden en de eigen zeggenschap bestond nog niet voor het volk. Individueel geloven was nog schaars behalve bij enkele nonnen en begijnen en bij een aantal pastoors en burgers die een positie wisten te verwerven.
In 1456 hadden de Duitse vorsten vanwege de kerkelijke wantoestanden het 'Gravimina deutscher Nation' bij de keizer ingebracht om op de Rijksdag besproken te worden. Het document kwam als klachtschrift nog vaker aan de orde op de Rijksdagen. Het Lateranen concilie in 1512 beloofde verbeteringen en vernieuwingen. De openingsrede van het concilie door Aegidius van Viterbo, een Augustijnse monnik, leek een doorbraak te worden. Na vijf jaar debatteren was er een catalogus voor veranderingen maar er gebeurde uiteindelijk niets. Onder het bewind van keizer Maximilliaan van Oostenrijk nam het aantal eisen tot verandering of reformatie verder toe. Kort daarna op 31 oktober 1517 stuurt Martin Luther, een Augustijn en professor aan de universiteit van Wittenberg, zijn 95 stellingen in het Duits de wereld in met de drukpers. Het is begrijpelijk dat rond 1500 na 200 jaar kritiek op de Kerk en deels ook op de Staat, het volk te weinig verandering waar kon nemen. Protesteren met pamfletten en met actie voeren werd met de boekdrukkunst en de opstandige priesters mogelijk. De ene protestant wilde de Kerk hervormen en in de Kerk blijven, de andere protestant wilde de bestaande Kerk vaarwel zeggen. Er waren ook protestanten die met iedere machthebber wilde breken, die radicaliseerden en en die de opstand predikten. Luther moet zich verantwoorden bij resp. zijn bisschop, de paus, en op de Rijksdag te Worms bij keizer Karel de Vijfde, die zelf veel kritiek had op pausen en de corrupte Kerk. Als beschermheer en keizer van het HRR meende hij toch de katholieke kerk te moeten beschermen. Zonder zijn beschermheer de hertog van Saksen, een machtig man binnen het Heilige Roomsche keizerRijk. had Luther Worms niet overleefd. In zijn ballingschap op de Wartburg vertaalt Luther de Bijbel in de Duitse taal. Hij gaf massaal pamfletten uit en reisde frequent door de protesterende/protestante delen van het HRR. De PR en zijn gerichtheid op de gewone mens waren en doorslaggevend succes.
Devotie en persoonlijk geloven
In de Nederlanden ontstonden rond 1380 leken-geloofsverenigingen op zoek naar het zuivere geloof zoals de Geert Grote beweging in Deventer en Zwolle. Latijnse scholen verrijzen. Het geloof wordt persoonlijker beleefd en minder als collectieve activiteit in groepsverband. Het individueel inhoud geven van geloof ontstaat. De Kerk vind dat maar niks. De Kerk heeft de neiging het geloof te binden aan de kerkelijke geloofsleer en kerkelijke dogma’s. Er zijn ontwikkelde mensen die denken dat wat en hoe geloven een eigen verantwoordelijheid is. Men begon alvast op kleine schaal de Bijbel in de volkstaal om te zetten. Uit deze ‘Devotio moderna’ kwamen verenigingen van mannen en vrouwen voort met ‘broeders en zusters des gemenen levens’, die zich niet zagen als concurrenten van kerkelijke instellingen maar als aanvulling. Begijnen leefden als gelovige vrouwen niet in kloosters zoals zusters/nonnen, maar woonden gezamenlijk in huizen of woongemeenschappen en zorgden daarnaast zelfstandig voor de kost. De humanist en priester Erasmus van Rotterdam kwam mede uit deze stroming voort. De bewegingen bleven echter te klein en te regionaal om grote omwentelingen te worden. De geschriften en pamfletten van de humanist Erasmus raakten bekend in alle Universiteiten en hoven in Europa. Daar werden de geschriften bestudeerd door de latere reformanten/ hervormers zoals Luther, Zwingli en Calvijn. De protesten werden uiteindelijk ondanks de vele doden in de regionale strijd en de blijvende grieven door de Kerk te weinig serieus genomen. Het protest groeide en een aantal regionale vorsten vond dat prima want dan konden zij hun gang gaan in hun regio. Veel tijd en energie en emsnenlevens gingen verloren in de machtsstrijd.
Discussies over Staat en Kerk
De strijd ging vooral over de rollen en taken van de Staat (de koning/keizer als symbool van de staat, de rol van de Staat en het functioneren van de Staat) en taak van de bescherming van de Katholieke Kerk, het geloof en de kerkelijke macht ten opzichte van de landen, de standen en de rechten van de burgers. In het HRR waren er veel regionale baasjes (ridders, graven, hertogen en bisschoppen) en weinig centrale bazen zoals de keizer en de paus, die elkaar echter in macht betwistten. Zonder grondwet en formele overlegorganen met burgers zoals een parlement of landdagen met de adel en geestelijken was het moeilijk om te besturen want je kwam al gauw in de invloedssfeer van een regionaal baasje met een eigen programma. Beroemde keizers voerden dan ook veel en lang oorlog met buurlanden (met Frankrijk) en met regionale bazen. Keizers hadden niet vrij toegang tot kapitaal (belastingen en leningen banken) en legers (belastingen en banken) maar moesten overeind komen met meegebracht kapitaal uit hun eigen erflanden. Daarnaast briljant legeraanvoerder en hervormer worden en bekwaam bestuurder zijn, was vaak een brug te ver. Staande legers waren er voor 1450 niet en centraal opgestelde rechtspraak gebaseerd op een grondwet en een burgelijk wetboek ontbrak.
Veel commentar, discussie en gemor was er wel maar dat kon je als je als activist de kop kosten:
- De keizer bezit de hoogste "macht" in het wereldbeeld 'van een door God geschapen staat' zoals dat wordt aangegeven in de strijd van de Welfen en de Ghibellijnen (1050-1250).
- De Staat als een volwaardige bestuursorganisatie van alle burgers bestaat nog niet. Het HRR is een verzameling van volken in een multinationale federale staat met sterke regionale macht met allerlei machthebbers, en een tijdelijk ‘machtige keizer’ die de boel (het HRR) bij mekaar houdt.
- De strijd om het recht van wijding van de koning/keizer door de paus, dat als symbool van macht in plaats van zegening, wordt opgevat, in de periode 1250-1796.
- Het benoemingsrecht van gekwalificeerde bisschoppen en abten in de regio's en de benoeming van pastoors in de parochie, door de Kerk of door de Keizer/Koning/Hertog?.
- Of de kloosters en kloosterorden, die groot en sterk waren geworden, tijdig met vernieuwing doorpakken n.a.v. de intern en extern en door de keizer ge-uitte kritiek op hun functioneren?.
- Of de keizer weer almacht moest krijgen zoals vroeger onder Karel de Grote of dat de regionale heersers als koningen, hertogen en graven, en bisschoppen, bestuurlijk meer macht en zeggenschap moesten krijgen in hun regio. (Het evenwicht van centraal gezag versus decentraal gezag).
- Of de paus in geloofszaken almacht heeft of een Concilie?. Wat is de rol van de priester en de parochie van gelovigen?. Kan een geloofscommissie de inhoud van het geloof bepalen?. Kan de Kerk falen?. Waar is het individueel en persoonlijk geloven?. Kan een paus überhaupt onfeilbaar zijn?.
- Of burgers rechten, inspraak en invloed kunnen krijgen in de Kerk en in de Staat? (bijv. Afschaffing horigheid, Verlenen van stadsrechten, de invulling van Rechtspraak (middels wetboeken en organen zoals Schepenbank en een hogere beroepsinstantie), Wetgeving, Burgerrechten en Belastingen etc.
- Of een staat kan functioneren zonder de representatie van haar burgers in het bestuur? (bijv. in de Gemeynte en de Schepenbank, de Staten Overkwartier, het overleg van de Hertog met edelen, geestelijkheid en steden/burgers).
Bovenstaande discussies en uit de hand gelopen opstanden, hebben menige keizer, koning, hertog, graaf, paus en bisschop en priester en stedelijke burger/schepen de kop gekost. Het duurt na de Middeleeuwen nog lang en wel tot keizerin Theresia en haar zonen in Oostenrijk Hongarije (1750) en de Franse Revolutie (1794) tot de Kerk en de Staat worden gescheiden en de Staat als wereldlijke overheid inhoud krijgt voor de burgers en de godsdienstvrijheid een democratische inhoud krijgt. Overigens duurt de strijd nog steeds voort in Joodse en Islamitische landen, waar de Staat zelf zogenaamd Joods of Islamitisch is, zoals in Israël en in de landen met de Sharia. De Trias politica geldt uitsluitend in de Westerse wereld en zelfs in de EU zijn er landen die zich niet aan de trias spolitica wensen houden omdat hun leiders autoritaire neigingen hebben. Door extremisten en fascisten zoals de nazi’s wordt de tria politica en de democratisering en de mensenrechten als het grote kwaad gezien.
Deze periode van de devotie modernis kenmerkt het einde van de Middeleeuwen en van het door Karel de Grote ingevoerde systeem van erfelijke leenen, leengoederen, heurders, tijnsen, leenheren en de horigheid van onderdanen/dienaren met de ingeslopen verplichting van de onderdanen om katholiek te zijn. De wereldlijke Heer bepaalt nog het geloof. Is dit de keizer of koning, of de regionale machthebber zoals de hertogen en groothertogen?. En als dan gekozen is, hoe ga je dan om met andere 'geloven'. Zijn dat afvalligen of ketters of worden anders gelovigen geduld of gerespecteerd en beschermd zoals onder Willem van Gulik, hertog van de hertogdommen Gelre, Gulik, Kleef en Moers.
Hommeles met Bourgondiërs en Habsburgers
In de periode 1460-1520 proberen Philips van Bourgondie, Karel de Stoute en Maximiliaan van Oostenrijk nog meer gebieden dan Brabant, Vlaanderen, Zeeland en Holland in de Nederlanden in te lijven en dus ook Gelre (en het Land van Luik) te veroveren met het argument van de nasleep van de erfkwestie in Gelre. Via Gelre en Luik had je toegang tot Noord en Oost in de Nederlanden. Gelre had in de geschiedenis veelal een goed verhouding met de buren van Gulik, Kleef, Berg en Meurs maar na bemoeienis van Bourgondie verandert dit. De verhouding met Brabant als onderdeel van Bourgondië was lastig. De Bourgondiers en Habsburgers claimen Gelre evenals de zittende hertog van Gelre, die door de Bourgondiers is gevangen genomen en in Gent verblijft. Zijn kinderen worden later in Nijmegen ook gevangen genomen en naar Bourgondie gebracht. De burgers van Gelre blijven hun heer veelal trouw. De staten van Gelre benoemen de graaf Walram van Moers tot plaatsvervanger van hun hertog. Karel de Stoute blijft Walram onder druk zetten om Gelre af te staan. Er was onrust en regelmatig wordt het Overkwartier van Gelre overvallen door legers van Bourgondië en van Kleef (bevriend geworden met Bourgondië vanwege familiebanden, beloften en smeergeld) en er vond plundering plaats met vernielingen en schatheffingen door binnenvallende legers. Het Bourgondisch interregnum duurt van 1473 tot 1477 na de dood van Karel de Stoute. Dan is Gelre weer zelfstandig en neemt Catharina van Egmond de hertog waar.
Maximilliaan van Oostenrijk heeft eerst zijn handen vol om Bourgondie te verdedigen tegen Frankrijk en tegen de ‘onwil’ van de machtige en rijke Vlaamsche steden, die hun eigen economische belangen nastreven. Dan volgt de inval van Willem van Kleef en later Maximilliaan van Oostenrijk en wordt Gelre weer Bourgondisch van 1481-1492 met als stadhouder Adolf van Nassau. Het verzet in Gelre tegen Bourgondie blijft en wordt heftiger na zware schattingen en beden. Steun uit het buitenland kwam niet ondanks verzoeken aan Frankrijk, Luik, Brunswijk Lüneburg en Munster, en hulp bleef uit behalve dat de bisschop van Münster tot voogd van de kinderen werd benoemd. Dat was nodig omdat de gevangen gehouden/ingelijfde hertog Adolf sneuvelde in 1477 bij de hulp aan Maria de Rijke tegen Frankrijk, als dank voor Adolf’s vrijlating.
Pas na bemiddeling van de oude en getrouwe graaf van Meurs bij Frankrijk wordt de inmiddels in Franse gevangenschap geraakte Karel van Gelre vrijgelaten. In 1492 keerde Karel van Egmond na 19 jaar terug in Gelre om daar in de kwartieren te worden erkend als landsheer en gehuldigd. De financiële nood van de nieuwe hertog was zo groot dat hij de kleinzoon van de graaf van Meurs, die voor hem in Franse gevangenschap was gegaan, pas na 8 jaar kon vrijkopen. Omdat keizer Frederik van Habsburg en later zijn zoon keizer Maximiliaan hem niet als hertog van Gelre erkenden (want dat zijn zij in hun interpretatie zelf als Bourgondier/Habsburger) blijft er voor Karel 40 jaar oorlog ter zelfverdediging over en moet hij forse belastingen heffen wat zijn populariteit niet bevordert. De pech is dat de koningshoven hem wel erkennen maar het HRR/Habsburg niet. Gezien de nare ervaringen in het Bourgondisch interbellum wenste Karel zelfstandig te blijven ook al kostte hem dit in verdragen zijn betrouwbaarheid. Zijn beleid wordt aanvankelijk ondersteund door de Gelderse steden. De gevolgen van de oorlogen (de Gelderse Oorlogen) en bezettingen en de nieuwe hoge belastingen waren slecht voor de economie van Gelre. Dat is nog vele jaren merkbaar als armoede van de regio en in zwak bestuur gedurende de chaos van 1460-1500. Als Philips de Schone hertog van Bourgondie wordt, lijkt er hoop op rust. Karel van Egmond weigert Gelre over te geven en dan komt Philips met een sterk leger en verovert bijna geheel Gelre. Philips wordt echter weggeroepen om koning van Spanje te worden en dat slaat Karel terug en herovert Gelre op Arnhem na. Na een vrede met Margaretha van Bourgondie regentes der Nederlanden komt er vrede met Gelre. Binnen enkele zware jaren komt Karel er financieel en bestuurlijk boven op. Dat is echter niet genoeg voor Karel en hij neemt Arnhem weer in en hij begint met Maarten van Rossum veroveringsoorlogen in Friesland, Groningen en Overijssel met alle ellende van dien. Zelfs Zwarte Pier wordt ingehuurd en Den Haag geschat. Alle omringende vorsten zeggen hem de wacht en de oorlog aan. Het krachtige herstel van Gelre wordt gesmoord.
Het Ambt Montfort was verarmd na de systematische plunderingen, verwoestingen en het opleggen van zware schattingen die nog jaren later werden afgelost. Als voorbeeld het volgende. Na een bezetting van enkele maanden van een boerderij door soldaten bleek de schuur en het boerderijgedeelte leeggestolen en de houten constructie daarna gesloopt en opgestookt en de landerijen leeggeplunderd. In bijna alle dorpen zijn zo een aantal bekende boerderijen verdwenen of zwaar beschadigd. Over het persoonlijk menselijk leed van de inwoners is weinig vastgelegd behalve incidenteel de materiële schade die enorm was. In het Ambt Montfort vinden we declaraties van oorlogsschade die bij de drossaard werden ingediend. Er bleven weleens soldaten achter als het leger uiteindelijk vertrok. Zo werd het arsenaal van genen verbreed (ook van de familie van Pol/Poll) en zijn de familienamen in de regio in de loop van de tijd en de oorlogen, aangevuld: Laschert/Lachet en Maxis/Maxus en Majolé etc. in Montfort.
Der Bauernkrieg* en de 30-jarige godsdienstoorlog in het HRR We besteden aandacht aan deze sociale oproer omdat hier de kiem ligt voor de latere opstanden en oorlogen in Europa en in de Nderlanden. Over Bauernkriege wordt in het Nederlands onderwijs geen gewag gemaakt ondanks het feit dat de onrust ook in Nederland speelde bijv. bij broodoproer. Daardoor wordt de aanleiding tot de steeds weer terugkerende opstanden van boeren en sociale onrust als oorzaak van de latere protesten en het verzet. Boeren, arbeiders en ambachtslieden kwamen in opstand met name tegen de almacht van de Kerk en kloosters en hun bezittingen. De ontkenning van het probleem en het blijven nastreven van macht door de hogere echalonen van de corrupte Kerk duurde al meer dan honderd jaar. Het begon al te broeien in 1250 resp. 1350 en 1450 maar ebde dan na het neerslaan van de opstand van boeren weer weg. De grootste opstanden na 1450 vonden in Duitstalige landen plaats waar de horigheid (met name in kerkelijke gebieden in het Oosten) langer toegepast is dan in de Nederlanden.
De opstandelingen formuleerden hun grieven en eisen in De Twaalf Artikelen, de eerste burgerrecht artikelen, die wezenlijke eisen omvatten. Het hoogtepunt tevens dieptepunt vormde het jaar 1525 waarin de keizer Karel 5 en de hoge adel na lange aarzeling en aandringen van de Kerk met legers de opstandige boeren en burgers in de pan hakten met als gevolg tienduizenden doden. De opstandelingen hadden minder moeite met de keizer als bevoegd wereldlijk gezag dan met de Kerk als wereldlijk bevoegd gezag (macht) en geestelijk bevoegd gezag (slecht opgeleide priesters, bisschopszetels als baantjes caroussel, de geloofsdogma’s en de almacht van de paus, de claimcultuur op alle burgers, en de heiligen en aflaten als verdienmodel). De Dertigjarige oorlog tussen Katholieken en Protestanten in het Heilige Roomsche Rijk der Duitsche natie, die tussen 1618 en 1648 miljoenen mensen het leven kostte, moest nog komen en zou ontaarden van een zogenaamde geloofsoorlog in een staten- en belangenoorlog. Het was een vuile oorlog met veel partijen en coalities van landen van protestanten en katholieken die leidde tot bestialiteiten jegens burgers.
Een van de vele leiders van de Bauernkriege in de verschillende regio's was de kritische priester Thomas Müntzer, die aanvankelijk een Luther medestander was, maar later na herhaald ontslag als kritisch priester de dagelijkse leiding van de Bauernkrieg op zich nam in de regio Harz-Zwickau in Thüringen. Hij werd onthoofd na de slag van Frankenhausen waarbij het boerenleger in de pan werd gehakt in mei 1525. De grootste concentratie van opstanden vinden we in Schwarzwald, Baden, Würthemberg, Bayern, Thüringen en in Oostenrijk in Tyrol en in Kärnten.
Voor de hervormer Luther (originele achternaam Luder) was de protestleider Thomas Műntzer te radicaal en Luther hield zich op de achtergrond bij sociale vraagstukken. Voor de intellectuele vrijdenker, vertaler, pacifist en publicist Desiderius Erasmus, die aan het hof van Karel de Vijfde in Brussel verkeerde, was Martin Luther als denker en auteur in de Duitse taal te praktisch en als parochieherder te volks ondanks zijn vertaling van de bijbel uit het Grieks en zijn competente propaganda en PR met de drukpers. De invloed van Erasmus op de jeugdige Karel de Vijfde was helaas beperkt omdat de jonge hoveling meer aandacht had voor ridderspelen dan voor inteleuctuele uitdagingen. Tussen Erasmus, Luther en Műnzer was er geen chemie. Bron : Der Spiegel 2015, Martin Luther 1517.
In Nederland wordt in de geschiedenisles geen aandacht besteed aan de 'Bauernkriege' en aan de context van de latere Dertigjarige oorlog tussen Europese machthebbers met een katholieke of protestante achtergrond. De Nederlandse geschiedenis is te druk met de heroïsche overwinning op de Spanjaarden resp. de ontkenning van de burgeroorlog tussen Noord en Zuid in de Nederlanden en met het onderdrukken van de katholieken door de Calvinisten en het machtsspel van de overwinnaars, de protestanten onderling. De opstanden van de Bauernkrieg reikten in het Rijnland tot Aachen, Kölln, Andernach, Neuss, Duisburg, Wesel en tot Deventer. In Nederland waren er (brood)opstanden van boeren in 1491-1492 in Noord Holland in de regio Hoorn, Haarlem en Alkmaar resp. in 1500 in de Groningse Ommelanden, en er waren stedelijke opstanden van burgers tegen de overheid in het Rijnland en in Gelre: in 1512-1513 in het Gelderse Deventer en in Aachen in 1477 en 1513, Neuss 1513 en Duisburg 1513, en Wesel 1514.
De opstanden zijn een teken van langdurige ontevredenheid onder boeren en burgers over Kerk en Staat, die een kiembodem leggen voor de kerkelijke en burgerlijke ongehoorzaamheid aan de vooravond van de tachtigjarige oorlog. Onder keizer Karel 5 werd het verzet en de opstelling grimmiger om onder Philips 2 volledig uit de hand te lopen en zich een een burgeroorlog ontrolde. Boeren en burgers waren in de Noordelijke Nederlanden inmiddels ook handelaren, zeevaarders en zeerovers geworden, die bijna ongrijpbaar waren in hun doen en laten.
*Zie voor opstand burgers en boeren het boek van dr. Peter Blickle geheten 'Der Bauernkrieg' , Die Revolution des Gemeinen Mannes , Verlag C.H. Beck uit 2002 en 'Die Zwölf Artikel' uit de Bauernversammlung te Memmingen uit 1625, en de bijlage het Schema Klassenkämpfe in Deutschland (en daarbuiten) 1470-1517, in Wikipedia.
Intermezzo Huize de Byght, de hof Bonga(e)rtshof
Regest 3022. 1505 januari 28
De Staten van het Overkwartier van Gelre ( te Roermond) vragen de hertog van Gelre om hulp tegen de troepen van de vijand Bourgondië, die reeds slot en vlek Montfort en het Huis te Bycht ingenomen heeft. Archief Venlo inv. nr. 1205.
Toelichting
Het betreft de inval van Philips de Schone die met een groot leger Gelre binnenvalt nadat Karel van Egmond , hertog van 1492-1538, net als zijn voorgangers weigerde Gelre af te staan aan Bourgondië/ Habsburg. Er waren invallen van Karel de Stoute 1473-1477, Maximiliaan van Oostenrijk 1492-1505 en de hertog van Kleef, namens Bourgondië, eraan voorafgegaan evenals het Bourgondisch interregnum 1473-1477 en 1481-1492. De inwoners verzetten zich tegen het bestuur van Bourgondië en betaalden de schattingen en belastingen slecht. Ze bleven achter hertog Karel van Egmond staan ook al werd die niet erkend door de Habsburgse keizers van het HRR, die tevens Hertog van Bourgondie waren. Dit alles gebeurde ten tijde van Jencken van Poll ongeveer 1465-1535, 40 jaar jager van het kasteel Montfort en zijn zoon/familielid Winand 0 van Poll, ongeveer 1490-1555 en boer/heurder in Montfort. Huis de Bycht is het woonhuis bij de boerderij de Bongaersthof bij kasteel Huys Montfort van de Hertog van Gelre.
De Byght de kalkstenen woning met stallingen van de boerderij Bongaertshof met boomgaart/bongert bij het Huis/Kasteel Montfort, die later na vernieuwing van de gebouwen en woonhuis rond 1600 boerderij Voorhof bij het kasteel wordt genoemd. Waarschijnlijk is de boerderij Bongaertshof met woonhuis de Byght gesticht bij de grote verbouwingen van het kasteel in 1433-1434. Omdat er na de hernieuwde inval van Kleefse troepen (inval leger namens Bourgondië) zware schade aan de oude boerderij de Bycht was, is besloten tot nieuwbouw. De hoeve werd in de loop van de tijd aangeduid als opten Bygt of opten Bongaert of Opten Graaff bijvoorbeeld in de DTB-boeken van Montfort. Het is onduidelijk of op den Graaff slaat op een pachter opten Graaff ( die familie woonde in Montfort) of dat bedoeld is boerderij van de Graaf van Gelre voorheen. Behalve de hoeve Bongaertshof/Voorhof behoorde tevens de boerderij 'sGravenhof/ Schrevenhof te Sint Joost bij het kasteel. Bij de inrit van de Byght en de boerderij stond een grote formele poort, die onderdeel vormde van de drie kasteelpoorten: Een nabij het dorp Montfort met wachtpost ( Aan 't Water), een poort bij de boerderij de Byght, en tot slotte de poort met een houten ophaalbrug naar het kasteel Montfort met eveneens een poortwachter.
3. De periode van 1525 tot en met 1555
Het betreft de regeringsperiode van keizer Karel de Vijfde en Karel van Egmond tot 1538, Willem de Rijke van Gulik en Gelre etc. tot 1543 en daarna hertog en keizer Karel de Vijfde, die Gelre onderdeel maakte van de Habsburgse Nederlanden en die regeerde vanuit Brussel. Het is de vooravond van de opstanden in de Nederlanden: Burgers en bestuurders van de Staten roeren zich beginnend in de Zuidelijek Nederlanden.
Kansen, bedreigingen en wanorde
Gedurende Karel van Egmond trad aanvankelijk herstel op maar nadien was er weer oorlog met de buurlanden en ook met Karel 5, die de noordelijke sterken wilde inlijven. Af en toe werd er gevochten maar meestal was er onrust van plunderende soldaten o.a de Zwarte Hoop. Van Rossum organiseert plundertochten naar Holland o.a. naar Den Haag en daarna legde hij schatting op Utrecht. Na een akkoord met de stad Groningen maakte Karel van Gelre zich meester van bijna het gehele Noorden: Friesland, Groningen en Drenthe. Gelre was militair oppermachtig maar dat zou niet lang zo blijven. De keizer Karel grijpt in en stuurt zijn leger naar Arnhem. Er komt vrede maar Karel van Gelre’s gekonkel met de Franse koning, de aartsvijand van Karel 5, is het begin van de neergang van Karel van Gelre en de afbrokkeling in het Noorden begint. De ondergang van Karel van Gelre nadert als de Staten van Gelre zijn opvolger kiezen: Willem van Kleef en Gulik, tegen de afspraken van het verdrag van Gorcum dat Karel 5 aanwees. Onder Willem van Gulik ging het beter. Hertog Willem 5 (de Rijke, en de vrijdenker die alle gelovigen in zijn rijk beschermde) hertog van Kleef, Gulik en Berg etc., deed op 7 september 1543 afstand van zijn hertogdom Gelre en graafschap Zutphen. Karel 5 eiste in 1543 het Hertogdom Gelre op en kwam met een enorm leger. Willem moest het hoofd buigen met een knieval op de Venlosche heide. Karel de Vijfde, keizer van het Heilige Roomse Rijk der Duitsche naties, vertrok met zijn leger naar Zuid Europa. Willem van Gulick en Kleef etc. kreeg als tegemoetkoming een aantal jaren de opbrengst van de Kleefse penningen. Die belasting was zo zwaar dat Karel 5 van de Staten van Gelre geen toestemming kreeg om direct na 1543 nog een extra belasting te heffen voor zijn legers om Frankrijk en de Osmanen te verslaan. Bij rentmeester Winand van Pol lezen we in de jaarrekeningen van Ambt Kriekenbeck nog over de problemen met de Kleefse penningen en de slechte betaling door de inwoners van dat ambt in de jaren 1564-1568. Met een gift van een miljoen goudguldens van de Staten der Nederlanden had Karel 5 zijn kandidatuur als keizer van het HRR zeker gesteld door enkele Duitse groothertogen rechten en geld te gunnen. Karel bedwong na de vele jaren van strijd om de erfenis Gelre, de zittende Hertog van Gelre in 1543. Karel de Vijfde werd zelf Heer/Hertog van van Gelre en dus ook van het Overkwartier. Een stadhouder voerde het dagelijks bewind over het hertogdom en in Brussel zetelde de regering van de 'Zeventien Nederlanden'. Vandaar dat vanaf 1543 een deel van het archief van Gelre over het Ambt Montfort terug te vinden is in Brussel (in plaats van Arnhem) tezamen met delen van de oude archieven van de Drost en de Rentmeester van het Ambt Montfort.
Na het tractaat van Venlo is er weerstand tegen Karel de Vijfde maar zijn aanvankelijk milde benadering van de inwoners van Gelre voorkomt opstanden en ellende. De afspraken worden grotendeels nagekomen en Gelre wordt beter behandeld dan onder de Bourgondiers. Karel de Vijfde voerde (helaas) 40 jaar oorlog tegen Frankrijk resp. tegen plaatselijke Hertogen in het HRR en tegen de Ottomanen. Zijn plannen in het HRR en de Nderlanden van staatshervorming, eerlijke en regelmatige belastingbetaling en recht en rechten voor alle burgers, en katholieken en protestanten onder een nieuwe Kerk, kregen door die oorlogen uiteindelijk te weinig aandacht. Karel de Vijfde probeerde 20 jaar lang de pausen te bewegen tot herzieneing van de geloofsleer en het aanpakken van de corruptie in de Kerk. Karel probeerde de Katholien en de Protestanten in het HRR onder een Kerk te houden met aanpassinfgen in de geloofsleer, opgesteld door katholieke en protestante theologen. De paus weigerde het geweldige resultaat te aanvaarden. Dus besloot Karel tot een compromis: de plaatselijek heer bepaalt het geloof in de Duitsche landen. Pas als Karel 5 weer extra beden vraagt vanwege oorlogen met Turkeije en Frankrijk ontstaat er gemopper maar van opstand is geen sprake. Als Gelders bestuurder/stadhouder wordt benoemd Rene van Chalon, die sneuvelt in 1544, en dan de graaf van Hoogstraten tot 1555 opgevolgd door de graaf van Horne, die in 1560 aftrad, opgevolgd door de graaf van Meghen. Naast de bestuurder functioneert een kanselier/jurist en de Staten van Gelre met 4 kwartieren met behoud van eigen Gelders recht. In alle provincies werd lange tijd gehecht aan de oude verworven rechten o.a. van de regionale Staten in de Nederlanden. Dit probleem van belastingbetaling zal onder Philips de Tweede en in de Tachtigjarige oorlog leiden tot financile problemen en bestuurlijke escalaties. Van een sterk centraal beleid was pas sprake onder Philips, die zich weinig aantrok van het beleid dat de stadhouder en de regio’s wilden voeren en de eisen die de Nederlanden en de steden met hun handel zelf stelden. Handel en scheepvaart staat haaks op een boerengemeenschap op het platteland. Die verschillende culturen zullen gaan botsen in de Nederlanden. De Nederlanden bestonden uit 17 gewesten met elk haar eigen bestuur van graven, hertogen en bischoppen. De Nederlanden waren dus federaal samengesteld in tegenstelling tot bijv. Frankrijk en het Spanje van Filips 2. De Nederlanden en het hele HRR was federaal met relatief zelfstandige ‘landen’ of regionale eenheden met daarboven een keizer/koning als centraal gezagmet een jaarlijkse landdag.
Verzoeken aan Philips 2 werden nauwelijks beantwoord of het was: Decretrum est nul, nul op het request. Zo vervreemdde Philips de Nederlanden van het bestuur in Brussel. Men ging dan maar een eigen weg. Onder de graaf van Meghen begon in 1568 de opstand in de Nederlanden waar Gelre aarzelend aan meedeed. De nieuwe stadhouder in Gelre graaf Jan de Oude van Oranje Nassau, in 1578 benoemd op voorspraak van Willem van Oranje, was als calvinist een ramp voor Gelre omdat hij het katholieke geloof actief bestreed en de polarisatie enorm aanwakkerde. Gedogen van elkaars geloof was nog officieel de lijn van veel Nederlandse bestuurders waaronder Willem van Oranje e.a. in hun strijd met Philips 2. In 1581 moest Jan de Oude zijn stadhouderschap opgeven vanwege grote onenigheid met de Staten van Gelre.
Kasteel Montfort
De Hertog van Gelre had het kasteel in Montfort na alle plunderingen en brandstichtingen in de Bourgondie tijd een grote opknapbeurt laten geven met fortificaties tegen kanonnen maar het kasteel werd niet ingezet als troef tegen de legers van Karel de Vijfde. Vanuit Roermond was er angst dat verzet in Montfort de stad later zou schaden omdat de legers van Karel de Vijfde oppermachtig waren en tijdelijk verzet vanuit Montfort zinloos zou zijn. Het kasteel van Montfort was nog nooit zo sterk en machtig, maar het was te laat. De tijd van de kastelen was voorbij. In 1543 keerde Karel terug met een leger van 40.000 man naar Gelre/de Nederlanden om een einde te maken aan de Gelderse erfkwestie maar ook omdat Frankrijk de Nederlanden wilde innemen en alvast steun had toegezegd aan de machtige, tolerante en rijke Hertog Willem van Gelre en Zutphen, tevens hertog van Jülich/Gulik, Kleef/Kleve en Berg in NordRhein Westfalen. Via een beleg van de stad Düren in Gulijk dwong Karel de Vijfde de hertog van Gelre en Gulik in het nauw.
Inname Gelre Vanaf 7 september 1543 is keizer Karel de Vijfde tevens Hertog van Gelre na een honderdjarig geschil tussen de Hertogen van Gelre, onder andere Willem van Gelre, Kleef en Julich, en de Habsburgers. In het Tractaat van Venlo worden de rechten van de burgers onder de nieuwe hertog vastgelegd. Gelre (en het Overkwartier van Gelre) wordt nu formeel bestuurd vanuit Brussel in plaats van Arnhem. Karel de Vijfde heerste als koning over Spanje en zijn kolonien en over de Nederlanden en de edelen van Holland, Horn/Loon en Gelre bestuurden mede de Nederlanden. Als keizer van het HRR heerst hij samen met zijn broer Ferdinand over de Duitse en Oostenrijkse landen en Noord Italië, waar hij oorlog voerde tegen de aartsvijand Frankrijk. Karel leverde rond 1541 in Algiers zelfs slag tegen de Ottomanen van het moslimrijk. Zijn zuster Maria van Hongarije bestuurde de Nederlanden en zijn broer (en latere keizer) Ferdinand bestuurde de Duitse landen van het HRR. Het Rijk was zo groot en groots dat Karel de Vijfde met zijn opvoeding in Latijn, Frans en Spaans niet ook nog Italiaans en Duits beheerste zoals zijn broer, die dan ook makkelijker omging met al die Duitsche vorsten en bisschoppen: katholiek of protestants.
Ook na de inname van Gelte door Karel de Vijfde zal het in het Overkwartier na 1543 opnieuw een strijdtoneel worden tussen de Zuidelijek Nederlanden/Spanje en de Noordelijke Nederlanden/de Republiek. De 80-jarige oorlog met invallen en veroveringen komt eraan van !568-1648, en nadien zal Frankrijk vanaf 1666 weer invallen doen in de Zuidelijke Nederlanden vanwege claims op de Zuidelijke Nederlanden en de Spaansche/Habsburgse erfkwestie na 1700 waarbij Frankrijk en Oostenrijk oorlog voerden.
Godsdienstvrijheid
Op de Rijksdag van het Heilige Roomsche Rijk onder keizer Karel de Vijfde in de stad Speyer was in 1526 besloten vrijheid van godsdienst in de regio’s/landen toe te staan. In 1529 probeerde de Rijksdag dit onder druk van de paus terug te draaien. Keizer Karel moest als beschermer van de katholieke Kerk optreden volgens de paus en helaas ook volgens Karel zelf. De opvoeding door Erasmus mocht niet baten. De wantoestanden in de Kerk in Rome en in de regio, bleven in deze periode bestaan en de weerstand van de bevolking en van de graven en hertogen nam verder toe omdat de wereldlijke Overheid/de Keizer geen orde op zaken stelde voor de vrijheid van geloof van de burgers en zich liet sturen door de Kerk van Rome terwijl de burgers verarmden.
De katholieke kerk maakte het met de inquisitie zo bont dat de wereldlijke overheid opdracht kreeg om mensen te arresteren omdat ze verdacht werden van ketterij of wel het luisteren naar de kritische noot van protesterende geloofsgenoten. Dit gedrag van de Kerk riep bij veel boeren en burgers maar ook bij een aantal priesters en pastoors, die rekenden op begrip en tolerantie, diep wantrouwen en woede tegen de Katholieke Kerk op. Onder Willem 5 Hertog van de verenigde hertogdommen Julich, Kleve, Berg, Ravensberg, Mark etc. en Gelre was het klimaat jegens godsdienst tolerant en liberaal zoals Willem van zijn vader had geleerd. Deze politiek noemde men Via Media of de middenweg. Willem tolereerde als katholiek het Katholieke resp. het Lutherse en het Calvinistische geloof. Willem van Gulik was opgevoed door Konrad Heresbach een leerling van de humanist Erasmus van Rotterdam (die leidde tot de Nederlands stroming Devotio Moderne). Willem trad op tegen misstanden in de Kerk en ageerde zonder aanzien des persoons ook tegens 'nit priesterliche geestelijken’ zoals de Benedictijnen van Mönchengladbach. In Willems hertogdom gold defacto godsdienstvrijheid totdat Karel V Willem Vijf bij Venlo versloeg en zowel Gelre moest afstaan de keizer vanwege onenigheid over de erfenis Gelre maar ook moest tekenen voor het katholieke geloof. In Gelre werden de protestanten niet meer getolereerd zeker niet na de komst van de Hertog van Alva onder koning Filips 2. Voor de Duitse delen van Willem's hertogdommen bleef het klimaat ondanks handtekening onder het Verdrag van Venlo van 1543 tolerant. Volgens Der Spiegel, Spiegel Geschichte 6, 'Die Reformation' van dec. 2015 was Willem 5 als liberaal en tolerant vorst zijn tijd ver vooruit. Volgens Der Spiegel: Ein Man des Ausgleichs, des Kompromisses in einer Aera des erbitterten Streits zwischen den Confessionnen. Als Verfechter der Liberalität. Vandaar dat veel protestanten in Cleve en in Jülich/Gulick hun toevlucht zochten toen de inquisistie in de Nederlanden haar ware gezicht toonde.
Inquisitie
De inquisitie is in Spanje en Zuid Italië/Sicilië geboren uit de wrede machtspolitiek van de katholieke Kerk en van de Spaanse koningen jegens de verslagen Moren en de Moslim Spanjaarden/Sicilianen, en de Joden, die veel bezit hadden: Huizen resp. landgoederen, geld en invloed. Hun bezittingen werden geconfisceerd zelfs na een gedwongen overstap naar het katholieke geloof (of anders de dood). Omdat de Kerk en de koning hen niet als nieuwe katholieken vertrouwden, en hun bezittingen lokten, is de inquisitie uitgevonden om hun te ontmachten en te plunderen. De inquisitie zou met haar verdorven methoden met het omdraaien van de bewijslast (dat je een goede katholiek bent) flink huishouden, ook later in de Nederlanden. Bewijs maar eens bij een kerkelijke rechtbank dat je deugt als je niet 'katholiek' bent of niet bij die Kerk wil horen. De terreur van de inquisitie, die in golven plaatsvond, zou duren tot 1750 in Oostenrijk Hongarije en tot 1594 in de Franse Revolutie.
Bij de Godsdienstvrede van Augsburg onder leiding van de jongere broer Ferdinand van Habsburg namens Keizer Karel de Vijfde, werd in 1555 bepaald dat de (regionale) vorsten van het Heilige Roomsche Rijk konden kiezen of ze het katholieke of het protestante geloof aannamen: ‘cuius regio, eius religio’ of van wie het Land is, is (bepaalt) de godsdienst. Dat gold dus ook voor de Nederlanden waar Karel 5 zelf de ‘ongekroond heer’ was. Deze regel, die geen rekening hield met de individuele burger of de verschillen van een regio, bleek jaren later te 'modern' en de slepende machtsstrijd leidde later tot de oorlog die miljoenen katholieken en protestanten het leven zou kosten: De Dertigjarige oorlog. Het gedogen van meerdere godsdiensten kon bijna nergens. Het Concilie van Trente/Trient dat orde op zaken zou stellen in de kerk van Rome, moet nog komen. De Zuidelijke Nederlanden worden nog bestuurd vanuit Brussel onder een katholieke koning van Spanje, tevens heer van de Nederlanden. De inquisiteur in onze streken die aanvankelijk mild handelde, was Dr. Sonnius (Frans van de Velde) uit Son, die zelf had deelgenomen aan het Concilie van Trente, om orde op zaken te stellen. Hij was bisschop van het nieuwe bisdom Den Bosch en Antwerpen en hoogleraar in Leuven. Er broeit overal onrust.
4. De periode na 1555 tot 1648 : Voorbode van en de Tachtigjarige oorlog
Opnieuw is er oorlog en ellende, tot de vrede van Münster, na de Tachtigjarige oorlog, die samenviel met het einde van de de Europese Dertig jarige godsdienstoorlog. Na een redelijk soepele benadering van protesterende katholieken/protestanten en een zekere souplesse onder regenten, geestelijken en stadsbestuurders, neemt onder Karel de Vijfde langzamerhand de tolerantie onder Margaretha van Oostenrijk af vooral door de inzet van Spaanse bestuurders en generaals. De Nederlandse adel verliest aan invloed en de lagere adel komt in opstand met een formeel protest bij het Habsburgs bestuur. De door de paus ingezette herindeling en versterking van de aartsbisdommen en bisdommen in de Nederlanden, leidde tot frictie omdat de positie van de kerkelijke bestuurders werd verstrekt in het landelijk bestuur en de positie van de adel werd verwakt. De Nederlanden van Karel V moeten onder Maria van Hongarije katholiek blijven. Voor hen geen Duits compromis. De harde Spaanse invloed neemt onder Philips na een korte termijn toe. De koning is ver weg, communiceert moeilijk, ontbeert betrokkenheid met de Nderlanden en heeft in de Nederlanden Kerkelijke bestuurders en adelijke bestuurders met eigen belangen, die van hem vervreemden. Afstand ( tot Philips in Spanje) en toenemende afstandelijkheid van allen vergen hun tol. De inquisitie neemt na een redelijk milde start, een dramatische wending. Met de herinrichting van de kerkelijk gezag, alle gezag ook klossters onder de bischoppen, neemt de onrust en onvrede toe. Aan het geloof wordt pas gesleuteld bij het Concilie van Trente maar dan is het te laat. Bisschoppen worden benoemd ondanks het feit dat de persoon van bisschop en de maitresssen onderwerp van gesprek zijn. Eigenlijk verandert de moraal en de mentaliteit in de Katholieke kerk niet met een nieuwe structuur. Met name de adel en lage adel strooit uit eigen belang zand in de bestuurlijke machine. Men gaat geloven dat er een godsdienstoorlog op gang komt terwijl het een georganiseerde belangenoorlog is: een soort burgeroorlog uit algemeen ongenoegen met bekende hoofdrolspelers en veel onbekende regiseurs, die te vinden zijn onder radicaliserende protestanten en een halstarrige Katholieke kerk en een koning die denkt de Kerk te redden. De poging om katholieken en protestanten (Lutheranen en Calinisten) onder een dak te brengen, gaat voor de derde keer teloor. In 1565 vaardigt Fhilips 2 brieven uit aan Margaratha van Parma, de landvoogdes, met de boodschap dat de ketters direct moeten worden opgepakt en veroordeeld. Het slappe optreden is voorbeij. Tevens gaat hij niet in op meer vrijheid van bestuur voor Margaretha van Parma en de edelen Van Egmond, van Nassau en van Horne etc. om de Nederlanden op een aangepaste manier te besturen. Burgers en steden her en der komen door de veroordelingen van de inquisitie en de onrust in de kerkelijke organisatie in opstand. Als Margaretha door de koning wordt vervangen door de hertog van Alva, een militait legeraanvoerder die voorheen als collega vocht aan de zijde van de Nederlansde en Duiste edelen, breekt de hel los. Alva laat van Egmond en van Horne, die hoog aangeschreven staan in de Nederlanen, om schimmige redenen veroordelen en onthoofden. Wilhelm van Nassau is dan al wijselijk gevlucht naar de graafschap Nassau.
Overigens wordt in de Nederlandsche geschiedschrijving de terreur van de inquisitie ook overdreven: de duizend slachtoffers worden door de Republiek voorgesteld als een meervoud daarvan. Zo gaat dat als de ‘overwinnaar’ zelf als protestant geschiedenis schrijft. De burgers in de Nederlanden kwamen pas in opstand tegen de wereldlijke Heer (de koning, de keizer als bestuur, en den koning getrouwe), ondanks het feit dat ze de Keizer (Karel Vijf) niet zagen als hun vijand maar wel als de onwrikbare steunpilaar van de Oude Kerk. Dat werd nog erger bij de starre en trage Koning Philips van Spanje als heer der Nederlanden. De gevolgen waren o.a. ordinaire uitingen van woede en vernielzucht en een groep geradicaliseerde beeldenstormers in de kerken. Je kunt ook zeggen radicale protestanten met name Calvinisten en oproerkraaiers, holigans of relschoppers. Het zal nog erger worden. De tolerantie in de Nederlanden over en weer neemt af. Er wordt godsdiensthaat georganiseerd en gecreërd met name in radicaliserende Calvijnse kring. Verzet en geweld wordt gepropageerd. De invloed van de milde bestuurders in de Nederlanden wordt minder. Na het terugtreden van keizer Karel de Vijfde en zijn vertrek naar een klooster in Spanje, kwamen keizer Ferdinand in het HRR aan de macht en in Spanje en de Nederlanden, koning Philips de Tweede. Philips vertrouwt de vertrouwelingen van Karel de Vijfde in de Nederlanden na enkele vreemde gebeurtenissen niet (Lamoraal van Egmond, Willem van Oranje en van Philips van Horne van Montmorency), en hij heeft moeite met de compromissen die de Habsburgse bestuurders en de edelen (hogere en lagere adel) in Brussel voorstaan. Het ging vaak over geld: beden en de voorgestelde algemene belastinghefffing die er maar niet kwam omdat de gewesten tegen waren vanwege verlies van invloed. De sfeer verzuurt steeds meer aan beide zijden ook bij de hogere en lagere adel en zelfs bij de steden. De belastingen worden verhoogd en de bisdommen worden onder protest heringericht in de Nederlanden. De Zuidelijke Nederlanden komen als eerste in verzet. Er broeit en borrelt van alles en het komt tot verharding en een scheuring.
De opstand escaleert verder en er ontstaat een burgeroorlog tussen opstandige Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden met de spelers Alva en Willem van Oranje. Uiteindelijk staan de Zuidelijke Nederlanden onder Alva tegenover Noord Nederland met Holland en Zeeland: de geuzen, de Calvinisten en de sterk groeiende steden o.l.v. Willem van Oranje. Ook de tolerante houding aan protestantse zijde jegens katholieken en omgekeerd, zoals Willem van Oranje lange tijd voorstaat, verdampt. Radicale protestanten , de Calvinsten, grijpen de macht in vele steden waarbij hardhandig optreden niet wordt geschuwd. Radicale protestanten zoals calvinisten en nog extermere groepen gedogen niet, net zoals de paus toen. Oorlog ligt in het verschiet.
Het Noorden der Nederlanden is door zware belastingen en blunderend beleid en propaganda inmiddels antipaaps en was economisch inmiddels gericht op handel en zeevaart en eventueel zeeroverij en pro-geus. De handel en de kaapvaart verschaft steeds meer middelen, de steden in Holland en Zeeland groeien vanwege vetrek van inwoners uit de Zuidelijke Nderlanden fors en het verzet neemt toe. Er is geld voor het inhuren van soldaten zoals Willem van Oranje ervaart. De Nederlanden raken verder verscheurd. Het is geen vrijheidsoorlog maar een belangenoorlog en burgeroorlog die ontaardt in een vuile (godsdienst) oorlog met massale slachtpartijen onder burgers en boeren door buitenlandse legers. Legers die slecht of tijdelijk niet betaald worden, waardoor ze moorden en plunderen als het kan en schatting opleggen aan de bewoners. De veelal buitenlandse legers waren berucht vanwege wreedheid en gebrek aan compassie met de burgers. Anderzijds waren de burgers in Noord en Zuid zelf ook wreed als hun vijandbeeld radicaler wordt. Berucht waren de ingehuurde Kroaten en sommige Duitse/Hessische legers en hun leiders. Zowel de Spaanse legerleiders als de Hollandse militairen schuwen het moorden en plunderen niet zoals we zien in Gorcum en Roermond met moordpartijen op priesters en nonnen, De legerleiding keek vanwege achterstand op betaling van soldij dagenlang weg of gaf zelfs opdracht, in Antwerpen en Maastricht (plundering en moord Spaanse furie) en in andere steden in de Nederlanden zoals in Naarden met het afslachten van burgers en soldaten. Moorden en muiten is de wraak van soldaten die soms maanden geen soldij ontvangen van hun legerleiders. Dat kwam vaak voor. aan beided zijden.
Beide partijen Spanje/Brussel en de opstandige Nederlanders maken zich in de oorlog schuldig aan moord en doodslag en marteling. De legers van Oranje haalden bestialiteiten uit met priesters, monniken en nonnen en vrouwen in de veroverde katholiek gebleven gebieden. Voorbeelden zijn de tien afgeslachte priesters in Roermond en een achttal priesters in Gorcum. Ook de Spaans legers en legerleiders waren gruwelijk zoals blijkt bij belegeringen van steden bijv. Maastricht, Leiden en Antwerpen en de moordpartijen nadien. Terreur zaaien en leugens verspreiden was toen al een oorlogsinstrument. Op terreur volgde meer terreur. De bestialiteiten hadden dan hun werk gedaan en de mensen waren bang. Met name Spaanse legerleiders kenden geen compassie behalve de tactisch slimmere Farnese, die zich zelfs na belegering aan zijn woord hield. Schatheffing en gedwongen voedselvoorziening en inkwartiering van soldaten met alle miserabele gevolgen waren schering en inslag.
In het bijzonder Limburg, Brabant en Gelre worden in het strijdtoneel de dupe omdat daar met regelmaat veroveringen plaatsvinden en veldslagen zijn gevoerd. De oorlog begint in 1568 met de inval van Alva in het Overkwartier van Gelre om het leger van Duitse soldaten van Willem van Oranje de pas af te snijden. In 1572 volgt de volgende inval van Willem van Oranje en in Roermond worden de moorden gepleegd op een twintigtal priesters in het Overkwartier en een aantal burgers. In 1574 volgt een derde inval van Oranje nu onder Lodewijk van Nassau. Na belegering van Maastricht in 1579 laten de Spanjaarden zich weer gelden en na de val van de stad vindt een moordpartij 'de Spaanse furie' plaats met 1500 doden onder mannen, vrouwen en kinderen. Dan trekken de Spaanse troepen naar het Noorden langs de Maast: Montfort, Roermond en Venlo (1586). Het Ambt Montfort wordt grotendeels verwoest en geplunderd en de inwoners vluchten naar de omliggende dorpen omdat vee is geroofd en woningen in beslag worden genomen en gesloopt en verder grote schade aan gewassen is aangebracht door plunderende ruitertroepen van Don Herrando van Pradilla van het leger van Alva.
In Maasgouw, jaargang 4 nummer 175 over: De verwoesting van het Ambt Montfort door de Spaansche troepen 1590-1591 weet Mr. G.D. Franquinet indringend te rapporteren in de attestatie van Maaseyk als inwoners van Roosteren onderdak zoeken.
Vanaf 1589 is het Overkwartier onderdeel van de Spaanse Nederlanden met bestuur vanuit Brussel. Het twaalfjarig bestand van 1609-1621 bracht minder oorlogsgeweld behalve in de dorpen en steden die te maken hadden met bestuur en de Kleefs-Gulickse Successie oorlog. Na 1632 brandde de oorlog in het zuiden weer los onder Frederik Hendrik. Daarna veroveren de Spanjaarden het Overkwartier opnieuw in 1637. In de jaren 1634-1637 heerste tevens de Pest in Montfort/Limburg. Er vinden in de oorlog ook geweldadigheden plaats tegen burgers.
Door de inquisitie worden gelovigen die de katholieke kerk niet volgen, op basis van geloofsovetuiging veroordeeld en afgemaakt. Thijs van Linne, een fatsoenlijk burger van Roermond, wordt in Montfort door de inquisitie veroordeeld omdat hij protestante burgers hielp en onderdak verstrekte en zelf de katholieke kerk niet als zaligmakend erkende. Na de moordpartij met zijn verbranding op de markt in Roermond kwamen de burgers van Roermond bijna in opstand tegen de katholieke kerk en de inquisitie. Het rommelde in de regio. Een goed indruk van de situatie van de opkomst van de protestanten en hun hagepreken en beeldenstorm vinden we in Venlo in het Artikel:
Stukken betreffende ketterij en beeldenstorm te Venlo / http://www.dbnl.org/tekst/_bij005193501_01/_bij005193501_01_0005.php
Het Land van Montfort was volledig verarmd en Montfort deels verlaten na alle plunderingen. De armoede werd zo groot dat legers voor hun dagelijkse fourage voor soldaten en paarden moesten uitwijken naar het Gulikse gebied. Bij de vrede van Münster komt het Land van Montfort in de handen van Oranje en de rest van het Overkwartier moest conform artikel 52 van het Münster tractaat nog nader geregeld worden. Als men er niet uit zou komen werd 'Chambre mi-parti' toegepast om een oplossing te kiezen. Aangezien het niet tot een oplossing kwam, bleef het Overkwartier behalve het Land van Montfort, onder de regering van de Zuidelijke Nederlanden in Brussel. Ondanks zware kritiek van keizer Karel 5 op de Oude Kerk doen zes pausen achter elkaar niets aan vernieuwing maar dragen ze zelf bij aan verergering van de situatie. De Nederlandse paus Adrianus , voormalig advisieur en regent van Karel Vijf, loopt wel hard van stapel maar hij is na een jaar in het ambt al dood, mogelijk vergiftigd?.
Het oecomenisch concilie van Trente/Trient in het Duitsche Rijk/HRR sleepte zich voort en de protestanten haken af als er pest uitbreekt in Trente en het concilie wordt verplaatst naar pauselijk gebied, dat voor protestanten niet veilig is. Dat betekent het einde van de oecomenie en weg met de kansen. Veertig jaar na de start wordt pas rond 1595-1600 het nieuw katholiek beleid daadwerkelijk ingevoerd maar dat is veel te laat voor de protestanten, die in de tussenliggende tijd hun eigen weg zijn gegaan. Protestante Lutherse Duitse gebieden en Zwitserse Calvinisten hebben zich dan al verenigd om elkaar te beschermen. Het protestante geloof is dan al verankerd. De pogingen van Filips om de inquisitie in Frankrijk en de Nederlanden stevig te verankeren, veroorzaken zoveel weerstenden dat het definiteif uit de klauwen loopt. Vorsten zoals Willem van Gulik en Kleef en Willem van Oranje blijven een terugkeer naar een kerk van Katholieken en van Protestanten nastreven maar de Calvinisten en de radicale Philps met de paus in Rome sturen steeds weer aan op onverdraaagzaamheid en zoeken het conflict. De wens van Karel de Vijfde en van Wilhem van Oranje om alle gelovigen in een Kerk is een verloren zaak geworden. Oorlog om godsdienst wordt werkelijkheid. Beeldenstrorm en onteigening van kerken en kloosterbezittingen wortd schering en inslag in Calvinistich gebied van Holland, Zeeland en Utrecht en later in Groningen, Overissel, Friesland en Gelre.
De strijd om de macht tussen abten van veelal rijke kloosters, die absolute macht dachten te hebben, en een aantal bisschoppen, die orde op zaken wilden stellen binnen de kerk, zou nog veel tijd vergen. Voor de meeste gelovigen veranderde er bijna niets. De vernieuwing begint bij jonge priesters die zich pastoris modernis noemen. Echter oude pastoors kunnen nog hun gang gaan en het duurt dan nog 15-20 jaar voor de vernieuwing wordt ingezet, inclusief het wachten op de invoering van het DTB-boek, het bewijsboek doop, trouw en begraaf van de gelovige, dat de pastoor moest bijhouden.
Van 1618 tot 1648 woedt in Duitsland/HRR de Dertigjarige oorlog, die na het uitblijven van echte veranderingen begon als godsdienstoorlog tussen Katholieke ( en keizerlijke) en Protestante landsdelen met op de achtergrond allerlei belangen en partijen die voordeel hadden van onrust en chaos. Miljoenen onschuldige burgers en soldaten kwamen om. In de Nederlanden land speelde dit tijdens de tachtigjarige oorlog tevens een rol. Vandaar de vele moorden door protestanten en katholieken in de oorlog die praktisch neerkwam op een burgeroorlog . Pas na 1648 werd duidelijk dat staten eigenlijk neutraal zouden moeten zijn tegenover godsdiensten maar dat had nog heel wat voeten in de aarde. Eerst regeerde de katholieke kerk, later de protestante kerk en wel de gereformeerde kerk van de Calvinisten. De onderdrukking werkte nu de andere kant op. De katholieken worden tweederangs burgers en hun achterstelling zal nog duren tot de tijd van Thorbecke (1648). In de jaren 1634-1637 woedt er net als in vorige eeuwen een pestepedimie die het Ambt Montfort en wijde omgeving treft. Een derde of meer van de inwoners sterft en hele gezinnen of familietakken sterven uit. Gelijktijdig vindt de strijd tussen het Spaanse/Zuid Nederlands en het Hollands/Noord Nederlands leger plaats in deze periode. De Zuidelijke Nederlanden/Spaanse richtten garnizoenen met soldaten in bij kasteel Montfort en in de omgeving en verder in het garnizoensstadje Stevensweert. Na de vrede van Münster in 1648 is Zuid Limburg nog niet geregeld. Het duurt tot 1681 dat het Barrieretractaat de verdeling van deze 10-tal regio’s over Brussel (Zuidelijke of Habsburgs Nederlanden) en Den Haag (Staatse Nederlanden) regelt.
5. De periode van de Oranjes en de Staat der Nederlanden
Na de Tachtigjarige Oorlog in 1648 komt de landbouwkundige ontwikkeling van Montfort in een nieuw daglicht te staan. Honderd jaar nadat het kasteel de dominante rol bij het beheer van het landschap met een hoge waterstand verloor, is er ruimte voor ontginningen: beginnende bij Paardenbroek, Vogelhorst, en Wiellard als gevolg van het droogvallen van Eerselen/Grote Broek en Boartmoar. Actief wordt nu het veen van Reigelsbroek en het Rozendael drooggelegd middels het graven van de Gracht/Verlenge Vlootbeek en het graven van sloten, greppels en "luiterkes'. Er is beperkt kapitaal beschikbaar voor ontginningen zoals Lilbosch en de burgers zijn nog te arm om zelf veel te investeren. Het is nog wachten op de vernieuwingen van buiten zoals de Franse revolutie en later de verbetering van de veezorg en invoering van nieuwe gewassen zoals aardappelen en mais, klavers en de nieuwe meststoffen in de landbouw en het ontstaan van de coöperaties van boeren en burgers. Het leven kabbelt voort in het verarmde Land van Montfort. Na de vrede van Münster lijkt de grootste ellende voorbij maar dat geldt niet voor de beide Limburgen. Na de vrede van Münster gaat de oorlog tussen Frankrijk en Spanje beginnen en allerlei legers van beide partijen vallen het Overkwartier resp. de landen van Overmaas en het Land van Loon binnen. Ze roven en plunderen langdurig en brandschatten de bevolking met regelmaat. De legers worden slecht betaald dus slaan ze hun kampen op en dwingen de bevolking in hun dorpen leningen af te sluiten om de soldaten te betalen voor hun ‘bescherming’. Er trekken troepen door van Duitsers/Hessen, Kroaten, en Luxemburgers en Lorainen/Lotharingers. De laatste twee legers zijn het ergste. De ellende van oorlogen is nog niet voorbij. De Nederlanden blijven last houden van de oorlogen van de buren en van landjepik. Er zijn oorlogen van 1672-1678, 1688-1697 Negenjarige oorlog, 1702-1713 Spaanse successieoorlog, 1740-1748 Oostenrijkse successieoorlog, en de oorlog van 1756-1763: de Zevenjarige oorlog. Van 21 t/m 26 juni 1675 bezetten Luxemburgse en Lotharingse troepen op verzoek van Frankrijk op doortocht het Overkwarties en ook Montfort. Half Nederland wordt onder de voet gelopen onder andere door de bisschop van Kölln en van Münster in Oost en Noord Nederland (Bomben Berend). Nadien dienen in Ambt Montfort meer dan 60 boeren en burgers een schadeclaim in bij de drost en de schepenen vanwege roof, plundering en vernieling waaronder vele morgens vruchten die zijn geroofd of vernield en allerlei goederen die gestolen zijn uit de kerk. We gaan hier in Hoofdstuk 4 nader op in.
Met getouwtrek tussen Frankrijk en Pruissen over gebieden in het Overkwartier, die bezet worden, en een onderbreking van 1702-1769 onder o.a. Frederik de Grote van Pruisen, met een Franse bezetting van 1746-1748, en na 1769 de terugkeer naar Oranje/Staatse Nederlanden, en de Franse tijd van 1794 tot 1814. Vóór 1790 bleef de latere provincie Limburg zeer versnipperd tussen machtshebbers van Oranje/ de Staten Generaal, Gulik, Luik, Habsburg/Oostenrijk en Pruissen.
Roermond en omgeving bleef onder de Habsburgse Oostenrijkers tot de Franse inval. De wir war van oorlogen in het Overkwartier na 1648 is kort en bondig beschreven door Prof. Dr. Jappe Alberts in het boek Oorsprong en geschiedenis van de Limburgers deel 1 en deel 2, Elsevier van 1981.
Het Overkwartier van Gelre raakt verdeeld in:
1. een Staats/Oranje deel resp.
2. een Pruisisch en grootste deel en
3. een Oostenrijks Habsburgs gedeelte.
Het Staats Overkwartier met de hoofdplaats Venlo werd als generaliteitsland bestuurd door de Staten Generaal als een wingewest zonder eigen invloed op regeringszaken. Een groot nadeel van de versplintering van Het Overkwartier was gebrek aan economische vooruitgang en de toen heersende inflatie. De stad Roermond werd hoofdstad van een miniem regio met grote gevolgen voor de economie. Elke keer als een van de betrokken landen oorlog veroorzaakte, was het Overkwartier overvallen, bezet, en geplunderd. Heel opvallend is de houding en het gedrag van de Staatse Nederlanden, de Republiek/ de Oranjes ten opzichte van Limburgse gebieden en de stad Maastricht tussen 1648 en 1800 en later tussen 1800 en 1900. Enerzijds wilde Oranje graag gebiedsuitbreiding naar het Oosten als buffer naar Pruissen, en handhaving van gebieden als de landen van Overmaas en Luxemburg als buffer tegen Oostenrijk en tegen Frankrijk. Daarbij was de positie van de tweeherenstad Maastricht als garnizoenstad en als Maasstad cruciaal in de verdediging van de republiek terwijl Frankrijk altijd aasde op Maastricht als brug naar Pruissen. De heren van Maastricht waren de prinsbisschop van Luik ( en Loon) en de Staten Generaal van de republiek en voorheen het hertogdom Brabant. De tweeherigheid leidde tot vervormingen van eigenzinnig gedrag van Maastricht en tot een gevoel van nergens bij horen behalve bij Maastricht. Dat merk je tot de dag als vandaag in het gedrag en de mentaliteit van Maastrichtenaren.
De Eerste Wereldoorlog trof België in haar volle hardheid door de Duitse bezetting en met de oorlogsfronten van Engelsen, Fransen , Belgen en Duitsers aan de fronten van Vlaanderen. Het gebruik van granaten en kanonnen met gifgas en loopgraven was vreselijk. Het aantal soldatenkerkhoven is groot en de erevelden zijn indrukwekkend. Nederland hield zich neutraal maar profiteerde van de handel in deze wereldoorlog. Gelukkig kon Nederland meer dan een miljoen Belgen tijdelijk opnemen. De vreselijke geschiedenis van Oost Europa bij het opheffen van het Oostenijks Hongaarse Rijk en van het Ottomaanse Rijk met hun nasleep en de golf van nationalisme, geweld en tterreur die Europa toen nog trof, wordt nauwelijks verteld in Nederland.
In de Tweede Wereldoorlog waren zowal Nederland als België bezet en werden arbeiders geronseld om in het Duitse leger resp. de SS en in de wapenfabrieken te werken. Uiteindelijk voerden de Duitsers met medewerking van de overheid en de politie en van spoorwgen en bedrijven, de Joden en Sinti af naar de vernietigingskampen. Het verzet daartegen was uiterst beperkt. Het verhaal van dapper verzet in Nederland slat slecht op enkele Nederlanders. In vergelijking met Nederland en België hebben landen zoals Polen, Oekraïne, Tsjechië en Slowakije, Rusland, Frankrijk, Italië en Yougoslavië etc veel zwaarder geleden. Men snakte naar Nooit meer oorlog.
Merkwaardig is en blijft de houding van de politiek en van de Noordelijke Nederlanden tegenover Limburg en Brabant tussen 1800 en 1950. Er was geen interesse voor het zuidelijke katholieke landsdeel en er kwam geen geld voor investeringen in Limburg en Brabant na drie honderd jaar politieke en economische ellende. Alleen buitenlanders en plaatselijke ondernemers investeren in Brabant en Limburg in de industrie en in de steenkoolmijnen. De Generaliteitslanden Brabant en het latere Limburg werden net als de koloniën gezien als gewingewest en als buffer tegen het buitenland. Net als in de koloniën ging je er iets halen, niet iets brengen. Een plan voor ontwikkeling en investering ontbrak. Men (Holland, Utercht en Zeeland, die de leiding hadden) was ook bang voor die Zuidelijke katholieken waarvan je niet wist aan wie ze loyaal zijn (aan de paus en zeker niet aan de gerformeerden). De enige vermogende Limburgers en de oude adel hadden landerijen met grond en huizenbezit, en verdienden de kost met bestuur en rechtspraak. Zij waren niet thuis in internationale handel resp. industrie of bankwezen. De Hanze van voorheen was kwijnende.
Rentmeesters
De Rentmeesters van Ambt Montfort in de genoemde periode zijn onder Oranje resp. : Pieter van Boshuisen 1653-1684, Louis Antoine de Longas, subs. Arnold van Langenakker 1684-1697, Charles de Longas, subs. Robert Coppeneineur 1703-1704, Johan van Laer 1702-1716, Francois Willem van Ravesteijn 1716-1723, Jan van de Heijden 1723-1729, en onder Pruissen Heinrich Ulander 1729-1733, Johan Poell 1733-1735, dan ?? en weer Oranje: Paulus de Partz 1769-1774, Jan Alexander Michiels 1774-1794 en Henri Joseph Michiels 1794-1808. Van Michiels vinden we veel akten in RHCL Maastricht omdat die uit het familiearchief Michiels aan het RHCL zijn teruggevonden. Bij de komst van de Fransen is het Ambt Montfort formeel opgeheven. Het is inmiddels duidelijk waar de oude heurcontracten van leengoederen en pachtcontracten van de rentmeesters van Ambt Montfort van 1400-1600 te vinden zijn. Na het vertrek van de Fransen, werd Limburg gevormd als onderdeel van de provincie Limburg in de Nederlanden met alle Limburgs sprekende inwoners in één provincie. In 1838 werd Limburg na veel gedoe weer opgedeeld en het Oostelijk deel werd bij Nederland gevoegd zoals het Tractaat van Londen van 19 april 1839 had bepaald.
Gelre en de buren
Het Hertogdom van Gelre en het aanpalende graafschap Thorn en het stift Thorn met het prinsbisdom Luik ( en Loon) behoorden net als de rest van Nederland en Belgie en het Hertogdom Jűlich/Gulik tot het Heilige Roomsche Keizerrijk der Duitsche natie. Veel gegevens van de rentmeester van het Ambt Montfort onder andere over leengoederen en pachtboerderijen vinden we in het archief van de hertog van Gelre in Arnhem resp. het uit dit archief afgesplitste deel in RHCL Maastricht of in het Rijksarchief Brussel nadat Karel 5 Hertog van Glre werd in 1543. Verder zijn gegevens uit de periode van de Oranjes en de Staten Generaal der Nederlanden te vinden in het Nationaal Archief in Den Haag. Het is wonderlijk dat uit deze periode een deel van het archief van de rentmeesters Michiels van Ambt Montfort in het familiearchief Michels/rentmeesters archief is gebleven. Inmiddels is dit archief overgedragen aan RHCL in Maastricht en is aldaar gecatalogiseerd. In de inventaris Nassause Domeinraad deel 7 Domeinen in Staats-Brabant en Gelders Overkwartier VI kunnen we ook bestanden van Ambt Montfort vinden. Na 1648 werd Ambt Montfort bij de Vrede van Műnster met Ohė en Laak en Stevensweert door Spanje overgedragen aan de Prins van Oranje Nassau, nadat het gebied aanvankelijk in handen van de graaf van Berg ( familie van de Nassau’s) was gekomen. De echte overdracht was in 1653 en gegevens vinden we bij de beheerders namens de Prins: De Knuijt en Beaumont. Spanje hield Asenray en Swalmen achter. Vanaf 1715 werd het Overkwartier opgedeeld door de grote mogendheden en bleef Ambt Montfort onder Oranje/Staten Generaal. Na 1702 wordt Pruissen de baas in het Ambt Montfort en dat duurde tot 1754 en delen van het archief staan in Mersseburg of Düsseldorf. Dan geldt weer het regime van Oranje Nassau/ Staten Generaal met het archief der Domeinen in Den Haag. Aangezien de Oranjes/de Republiek resp Pruissen en Oostenrijk zich met van alles en nog wat bezig houden, zoals een groot en gediciplineerd leger (Pruissen) en afschaffen van de horigheid en burgerrechten (OostenrijkHongarije) is het versplinterde Overkwartier tussen 1700 en 1800 ‘verwegistan’ of wingewest, maar investeringen in het gebied door de genoemde Staten blijven uit. De economie in het gebied loopt achteruit en de bewoners verarmen met een toename van de criminaliteit.
1.4.1 Het Koningkrijk der Nederlanden
De Franssen zetten Europa op zijn kop. De legers lijken niet te verslaan en Pruissen, Oostenrijk Hongarije en Rusland krijgen ervan langs. Het Ancien Regime, de oude staat, wordt opgeruimd. Gilden en het leenstelsel worden afgeschaft en burgers krijgen nieuwe rechten en nieuwe plichten zoals dienstplicht. Het was uiteindelijk bevrijdend maar veel burgers en boeren stonder er aanvankelijk maar hulpeloos bij te kijken. Het werd ook een janboel. Veel nieuwe wetten werkten niet en of werden zogenaamd niet begrepen. De Katholieke Kerk kwam in opstand maar daar trokken de Franssen zich niet veel van aan. Van vele kloosterorden die hun maatschappelijk nut niet direct hard konden maken werden kloosters en hun grond verkocht. Dat Frans was ook niet echt uitnodigend. Zelfs van de goede bedoelingen van de Franssen kwam nog niet veel terecht. De verkoop van kerkelijke goederen en vastgoed werd weer een verdienmodel voor de bezetter (net als de Calvinisten deden in de tachtigjarige oorlog).
De schok dreunde echter na tot in 1850 en had toen veel invloed op een nieuw bestel onder Thorbecke. Het oude systeem was door de Franssen opgdoekt maar dan…Wat gaan we doen? In Nederland werden in ieder geval de economische belemmeringen verminderd en in de Republiek werden de onderlinge twisten van Regenten, Orangisten en Republiekijnen en de gereformeerde scherpslijpers met hun extreme dominees aan de kant gezet. Een eerste daad van de Franssen was het opheffen van de achterstelling van de Katholieken. Die Franse koning Lodewijk was actief en er gebeurde veel wat de mensen verder hielp naar een nieuwe economie.
Na het vertrek van de Franse bezetter is het Koninkrijk der Nederlanden gevormd met Nederland, België en Luxemburg. Na de Franssen waren bijna alle Limburgs sprekenden verenigd onder één natie en één koning en wel in de vorm van het departement van de Maas, dat geheel Belgisch en Nederlands Limburg omvatte. De provincie Limburg werd een succes en de positie in het koninkrijk werd verbeterd. De sociale groep van Limburgs sprekende katholieke landgenoten kreeg een plek en een eigen herkenbare identiteit in de provincie die de naam Limburg van het oude hertogdom Limbourg in het huidige Belgiï kreeg. Dat was onder het versplinterde regiem van veel heren en weinig land voorheen nog maar matig industrieel en commercieel ontwikkeld. Het bestaan van de Nederlanden, die om historische redenen en om Frankrijk en Duitsland uit elkaar te houden, waren gevormd door de overwinnars van de Franse, was geen lang leven beschoren. De tweede kans voor de Nederlanden werd verprutst. Helaas kwam er onenigheid in de verenigde Nederlanden vanwege Waalse en Hollandse benaderingen en belangen, en werd ook het bestaan van de provincie Limburg bedreigd. De koning stond een centraal geleide economische ontwikkeling voor maar de 'hollandsche en protestante manier van doen' viel slecht in het Zuiden en daarop werd niet geanticipeerd door de protestante machthebbers. Starheid en stoerheid overwon. De koning, die volgens de wet protestant moest zijn in een land met “godsdienstvrijheid” had ook niks met katholieken wat onnodig kwaad bloed zette. Katholiekn werden nog steeds gediscrimineerd. De industriëlen uit Wallonie zagen zich bedreigd en niet gehoord en riepen op tot een opstand. De koning dreigde met de inval van het leger maar dat werd internationaal niet geaccepteerd.
De provincie Limburg bleef vanaf 1830 als ongedeelde provincie onder België en de Belgische aanpak en de regelgeving m.b.t. belastingen werd als positief ervaren. Tegen de zin van veel inwoners van Limburg en van België, werd Nederlands Limburg toch afgesplitst ondanks een negatief besluit in de provinciale staten van Limburg en veel openbaar geuite weerzin van Limburgse burgers tegen dit besluit. Opnieuw werd beslist over Limburgers maar niet door Limburgers, en dat was koren op de molen van de conservatieven en de chauvinisten. Het katholieke zuiden boezemde na de splitsing van 1839 blijkbaar nog steeds angst in als katholieke bedreiging van het protestante noorden. De Limburgers bleven zich verzetten tegen de door de ‘Hollanders en Zeeuwen’ veroorzaakte grote staatsschuld van de handels- en zeevaartnatie waar de Limburgers met hun agrarische en ambachtelijke sectoren niet voor wilden betalen met extra belasting op onroerend goed of op vermogen. Dat raakte de boeren tot 1900 mede omdat de afzet van landbouwprodukten naar Belgie werd belemmerd, De Limburgse politici bleven pogen om als eindelijk verenigd ongesplitst Limburg bij België te blijven na de ongelukkige vertoning van de breuk van de Nederlanden in een deel België en een deel Nederland. Ook een positie in de nieuwe Duitse Bond werd overwogen na deze spagaat (en dat was niet zo vreemd na meer dan 600 jaar in het HRR der Duitsche Natie) en enkele Limburgers namen plaats in het Duitse parlement in Frankfurt. De Staten Generaal bleef lauw reageren over de positie van Limburg en er is sprake van weerzin over en weer en het negeren van de problemen. Blijkbaar hakte de koning de knoop door, maar dat betekende niet dat de Limburgers mochten meestemmen in de Staten Generaal over de nieuwe grondwet van 1840.
Na de gedwongen aansluiting van een deel van Limburg bij Nederland bleef Nederlands Limburg als Hertogdom lid van de Duitsche Bond tot 1906. Het is een vreemde spagaat: Je mag niet bij België resp. je moet bij Nederland, en houdt dan een deur open voor aansluiting bij Duitsland/NordRhein Westfalen. Vanwege deze historie heeft de provincie Limburg altijd nog een gouverneur i.p.v. een commissaris. Van 1648 tot 1794 hadden de Staatse Nederlanden als gereformeerde staat de katholieke godsdienst zoveel mogelijk onderdrukt, en dat gedrag werd deels voortgezet na de Franse periode van 1814 tot 1848, tot het kabinet van de liberaal Thorbecke met de nieuwe grondwet eindelijk orde en rust brengt in de rechten van alle burgers, ook in de generaliteitslanden Brabant en Limburg. Een club van juristen rond Thorbecke met onder andere de katholiek Mr. Lambert Storm uit Breda hebben de nieuwe grondwet ontworpen en door de Tweede Kamer geloodst. De katholieken krijgen eindelijk stemrecht voor de Staten Generaal. Het kabinet valt na deze hobbel en Thorbecke is een verguisd man, die nergens meer een kamerzetel kan verwerven behalve in Limburg. Ook later blijkt de positie van Limburg nog problematisch maar Lambert Storm ontpopt zich in de Kamer als beschermheer. In zijn laatste betoog in de Tweede Kamer met een pleit voor Limburg overlijdt hij aan een hartaanval. Het herstel van katholieke invloed in de politiek zal zich uiten in de verzuiling, die noodzakelijk was maar die zelf ook weer nare trekken krijgt als alles in het Zuiden katholiek moet worden op het extreme af, zoals we zien bij katholieke scholen, boerencoöperaties, banken, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, vakbonden, verzekeringen en katholieke rundveefokvereniginen. Zelfs de geitenfokvereniging resp. de poyclub en de tuinstichting werden katholiek. Gedogen is blijkbaar moeilijk voor zowel katoleiken als b=voor protestanten en dan moet de Islam nog zijn entree maken.
De verzuiling
In het Zuiden groeit het aantal kinderen fors en de discriminatie van de katholieken in Nederland is formeel voorbij. Het hoogtepunt van de liberalen is voorbij en conservatieve krachten van protestanten en later ook katholieken grijpen de macht. De verzuiling kan nu beginnen en zal na dertig jaar leiden tot een nieuwe machtspolitiek en een reeks van politieke conflicten om gelijkheid van behandeling van katholieken af te dwingen. De verzuiling zal duren van 1880 ongeveer 1970. Ondanks de politieke winst afgedwongen door de verzuilers, zijn er ook schaduwzijden aan dit verschijnsel. Als je niet voor was, werd je onder druk gezet en geintimideerd en aan de kant gezet of ontslagen. Dat gebeurde met priesters en dominees aan katholieke en aan protestante zijde versus de tegenpartij der conservatieven en liberalen. Een aantal politici, burgers, priesters en onderwijzers werd geofferd in deze soms een kortzichtige en genadeloze machtsstrijd. Met name vrijzinnige katholieken en sociaal gemotiveerde vakbondsmensen hadden er veel last van. Onder de paus Leo de achste met zijn encecliek Mens en Arbeid werden priesters die promoveerden in Rome (bij de Katholieke Universiteit) in Nderland als verdacht gezien: Bijna zo erg als socialisten.
Investeerders
Het gebrek aan interesse om te investeren in Limburg duurde nog lange tijd voort, Vandaar dat buitenlandse investeerders uit België en Duitsland in Limburg fabrieken stichtten, mijnen exploiteerden en spoorwegen aanlegden. Tot in 2000 blijkt de infrastructuur van wegen vijftig jaar achter te lopen op het omringende buitenland uit desinteresse van Nederlandse zijde. De grondstoffen steenkool en grint waren toen al lang afgevoerd. De schoonheid van het landschap en de toeristische waarde van Limburg heeft zich echter niet laten vervreemden. De landbouw was tussen 1750 en 1850 in beter vaarwater terechtgekomen en de verarming van het platteland werd omgezet in een groei van de omzet. Door de voortschrijdende mechanisatie en de enorme groei van de graanproductie in America, met dalende prijzen na 1870, stort bij de import van dit graan in West Europa eind negentiende eeuw de (niet gemechaniseerde) kleinschalige landbouw in een enorme crisis waardoor de bevolking verarmt resp. de werkloosheid toeneemt en de emigratie naar America en Zuid Afrika op gang komt.
Door de sterke opkomst van de industrie in Engeland, Duitsland, en Wallonië, komen ook veel ambachtelijke bedrijven met een of enkele werknemers, in de problemen omdat ze niet op prijs kunnen concurreren. De verlaging van de lonen in ambacht en landbouw volgt en de verpaupering neemt toe vooral in de steden. De gevolgen voor een stad als Maastricht zijn dramatisch en het aantal paupers neemt toe tot 40% van de inwoners. De sociale toestand wordt erbarmelijk in de stad maar de politiek en de kerk grijpen niet in. De vakbonden in oprichting proberen een voet tussen de deur te krijgen. Op het platteland is er veel verborgen werkloosheid maar dat valt minder op in al die kleine bedrijven en vele moestuinen. Vanuit België kwamen pas later investeerders naar Limburg om in stedelijke gebieden bedrijven op te zetten. Er werd geïnvesteerd in vaarwegen, mijnbouw. chemische industrie, provinciale wegen en spoorwegen. De van origine Duitse familie Burghoff met de Luikenaar Marcel Magneé, stichtten de papierfabriek in Roermond, de Belgische familie Regout de chemische industrie Maastricht met een porselein/aardewerkfabriek: het latere Sphinx.
Coöperaties
Vanaf 1850 starten de coöperatieve plaatselijke boerenorganisaties voor aankoop- en afzetcoöperaties voor zaad en meststoffen waaronder kunstmest en voor de afzet van melk en melkproducten en andere landbouwproducten zoals eieren, groenten en fruit. De eiermijn en de groenteveiling worden opgericht. De Boerenleenbank of Raiffeisenbank werd als coöperatieve bank opgericht door katholieke resp. protestante boeren en was een doorslaggevend succes als bank voor boeren en voor ambacht en de detailhandel. De coöperatieve banken zoals Raiffeisenbank en Boerenleenbank worden actief als bank voor boeren in naleving van de initiatieven van burgemeester Friedrich Wilhelm Raiffeisen im Bergischen Land in NRW in het kader van katholieke politieke participatie, Als burgemeester van Heddersdorf startte hij cooperatieve zelfhulp en een liefdadigheidsvereniging. In 1846 vormde hij de liefdadigheidsvereniging om in een boerenleenbank: De Heddersdorfer Darlehnskassen Verein. Deze bank verzamelde de spaargelden van de inwoners van het platteland resp. de leden van de bank om daaruit te voorzien in de behoefte aan fatsoenlijk krediet voor kleine ondernemers in de boerenstand resp. in ambacht en de detalhandel. De Raiffeisenbank of Boerenleenbank was geboren en kreeg sterke navolging in vele landen.
Sociale zorg
De ontwikkeling van de sociale functie van de Staat met regelgeving voor economische innovatie en een stevige regeling voor bancair verkeer staat nog in de kinderschoenen tot 1850. De staat als overheid van en voor burgers bestaat nog niet. De Kerk(en) zorgden voor armen en zieken en de gemeijnte voor weduwen en wezen. Tijdens de eerste industiele revolutie 1800-1850 nam de productie sterk toe en het aantal inwoners/burgers groeit. Pas bij de tweede industriële revolutie komt alles in een stroomversneling incusief het aantal burgers/inwoners. Na een fase van verpauperde arbeidswijken en slechte arbeidsomstandigheden in de steden, wordt het sociale bewust zijn versterkt. Het kan zo niet langer. De vakbonden moeten zich nog naar de onderhandelingstafel knokken en de sociale Markwirtschaft moet nog worden uitgevonden. De Nederlandse overheid investeert weinig in de meest zuidelijke provincie. Vanuit Duitsland en Belgie komen industrielen en kooplieden naar Roermond en Maastricht en stichten aldaar een nieuwe industriele ontwikkeling met fabrieken en handel. Nederland ontdekte de reserve aan grondstoffen in Limburg variërend van kolen, grind, een mooie natuur en goedkope arbeid.
De kerk en haar priesters met stichtingen en verenigingen van de zogenaamde verzuiling, probeert het lot van de wezen, de weduwen en van de gehandicapten te verzachten omdat dat voorheen ook werd gezien als haar sociale taak. De verzuiling leidt vanaf 1870 tot een sterke druk van de katholieke en protestante kerk op de gelovigen en op organisaties, bedrijven en scholen. De kerk zorgt voor een vorm van radicalisering en dat leidt tot intolerantie van andersdenkenden zoals de katholieken dat zelf lang hadden ervaren in Nederland. De hele maatschappij verzuilt. Bestaande openbare scholen verdwijnen onder deze machtspolitiek en liberale maatschappij opvattingen worden door de kerk onder zware druk gezet. Het wordt politiek steeds minder tolerant. De socialisten moeten nog komen en zullen zich letterlijk moeten invechten in de politiek en in de bedrijven zelfs als vakbond. In 1890 verschijnt de Rerum novarum als een moderne pauselijke leer van paus Leo VIII over het sociale vraagstuk van de arbeid (en de arbeider en de vakbond) en het kapitaal. Veel priesters en bisschoppen van de Kerk werken tegen dit nieuwe sociale beleid. De vakbonden en de socialisten blijven nog verdoemd en progressieve priesters worden na Leo VIII door de Kerk afgeserveerd.
De periode van 1918 tot heden, Zorg vroeger
Uit onderzoek blijkt dat er ook veel goede dingen worden gedaan door zeer veel laaggeschoolde en onbetaalde kloosterlingen zoals broeders en en nonnen/zusters maar ook dat uitwassen van onmachtig handelen en van mishandelen uif frustratie voorkomen. De zorg kwam bij de kerk met een intern gerichte cultuur en weinig professionaliteit in de knel. Ook misbruik van kinderen door priesters en door nonnen kwam voor. Niet alle klooster- en zusterorden voeren een scholingsbeleid voor paters en zusters of selecteren bij intreding op genoten opleiding. Enkele orden met hoogopgeleide leden concentreren zich op onderwijs voor jongens en meisjes en zijn zeer succesvol. Het systeem van zorg was voor de Staat goedkoop en de overheid keek toe maar investeerde zelf niet. De verzuiling door Katholieke en Protestante instellingen schermde vele goedbedoelde activiteiten af en de centrale overheid was passief in het toezicht. De burgers die meer wisten waren passief en klokkenluiders werden geweerd. De zusterorden met laaggeschoolde nonnen zonder interne vakopleiding of scholing stonden voor een onmogelijke opvoedingstaak terwijl de zusterorden met interne opleidingen hun taken in het onderwijs wel naar behoren konden uitvoeren. Professionele pedagogen en psychologen voor zover ze er überhaupt al, waren, ontbraken in de inrichtingen en ouders en burgers waren soms blij verlost te zijn van de zware taak van zorg voor gehandicapten en gestoorden. De verzuilde katholieke en protestante kerken met hun authoritaire leiding en hun gesloten instanties blijken weinig zelf reinigend vermogen te hebben gehad in het optreden tegen willekeur en wrede opvoedmethoden zoals kindermishandeling en kindermisbruik en ander crimineel gedrag. De overheid, de politiek en de burgers wisten zogenaamd van niks maar het systeem kostte ook niks. De burger (het kind maar ook de kloosterling) die iets wist en bezwaar aantekende of protesteerde werd genegeerd resp. geintimideerd of overgeplaatst of met een kluitje in het riet gestuurd.
Economische crisis en labiliteit
De nieuwe tijd met economische groei voor de Eerste Wereldoorlog leidde als gevolg van onvoldoende bankentoezicht en verkeerd ingrijpen van de landelijke overheden op de economie tot de diepe crisis, die begint in 1928 en doorloopt in de jaren dertig. Het werd ieder voor zich maar samen ho.. maar. Nationaal beleid probeert de voedselvoorziening te redden. Met bezuinigingen en het verhogen van de invoerbelastingen en de lasten van de burger werd het alleen maar erger in Nederland en de omringende landen. Het werkte niet in een boerenland met handel en koloniën. Het bestrijden van de inflatie was nog geen taak van de landelijke toezichthouder van de banken en in Duitland zien we het drama van de hyperinflatie zich voltrekken. De reactie op de ontstane ellende en de politieke instabiliteit in Duitsland is mede de oorzaak van de opkomst van de nationaal socialist Hitler. Onder zijn socialistisch beleid gaat de economie in Duitsland op volle kracht draaien onder andere in de wegenbouw en de wapenindustrie, en krijgt iedereen werk en zelfs vakantie totdat de wapens een keer moeten worden gebruikt als de oorlogsmachine en de voorraden op orde zijn. De terreur en de oorlog start volgens Hitlers plan. Met euthanasie van gehandicapten en geestelijk gehandicapten, met de Joden als rechteloze burgers en concentratiekampen voor alle minder gewenste burgers was het traineren en het grens verleggen begonnen. De Nationaal Socialistische schreeuwers van de SS en SA krijgen via de media de overhand in de staat resp. de politiek, in het leger, in de industrie en zelfs bij justitie. Tegenstanders worden in elkaar geslagen, opgeruimd of verbannen naar interneringskampen en concentratiekampen. Omdat de rechtstaat is uitgehold door de nazi’s, regeert de terreur. Openbare functies worden genasificeerd en zonder partijlidmaatschap krijg je geen goede baan meer. De Joden en Zigeuners worden tot tweederangs burgers gemaakt en daarna grotendeels uitgemoord. De positie van Slavische volken is slecht na de inval in Tjechië-Slowakije, Polen, Oekraïne en de Sovjet Unie.
De oorlog loopt na een succesvolle verovering van half Europa vast en er sneuvelen massaal soldaten en burgers aan de fronten in Oost en West. De vernietiging van miljoenen mensen in Europa en de vernielingen door de oorlogsmachines van de Tweede Wereldoorlog zijn draconisch en de schade aan vluchtende mensen die in en na de oorlog wordt aangebracht is onbeschrijflijk. De opmars van de Russen tot aan de Elbe was nauwelijks meer te stoppen met alle gevolgen van dien. Er ontstaat na de tweede wereldoorlog een sfeer van nooit meer oorlog. Het inzetten van het Marshallplan van de Amerikanen aan de overeind krabbelende landen in West Europa (verliezers en winnaars) leidt tot investeringen die de economie van de landen weer snel op gang brengen.
Het liberaal economisch beleid van de periode 1860-1930 had ertoe geleid dat Nederland sociaal en economisch achterop was geraakt zeker in vergelijking met Duitsland/Pruissen dat een industriepolitiek resp. een landbouwpolitiek en een ‘Bildungsoffensief’ voerde. In de jaren van de Eerste Wereldoorlog verdiende het ‘neutrale’ Nederland veel geld met handel in wapens, voedsel, olie en morfine. De verdiensten kwamen echter bij een beperkt aantal burgers en bedrijven terecht en de sociale tegenstellingen in Nederland namen verder toe. Nederland bleef een achterlijk en ouderwets land met nauwelijks industrie maar wel met nijverheid en koloniën, die Nederland als gewingewest bleef zien. Investeringen gericht op de ontwikkeling van de Indonesische bevolking ontbraken en alleen ambtenaren en soldaten in Nederlands dienst bleven Nederland na de oorlog trouw.
Het keizerrijk Duitsland voerde in navolging van Pruissen al voor de Eerste wereldoorlog een 'Bildungspolitik' en een sociaal stelsel in met eisen aan de opleiding van de ambtenaren, resp. de vaklui en van de soldaten als meester/gezel/leerling in het vak. Het Nederlands model van 'koopman en dominee' met autarkisch liberaal beleid in Nederland leidde niet tot een economisch stevige infrastructuur of een bevolking die sociaal economisch tegen een stootje kon of die goed geschoold en ontwikkeld was. Eindelijk wordt Nederland door investeringen in het sociaal economisch (Rijnlandse) model na de Tweede Wereldoorlog minder achterlijk en de economie met vooral koloniale handel wordt opengebroken. Minderheden zoals de katholieken 'mogen' niet meer worden achtergesteld maar de realisatie daarvan duurt nog even. De verzuiling duurt voort. De emancipatie van de vrouw moet nog beginnen en het begrip minderhedenbeleid is nog niet uitgevonden. De echte opleving van de economie in Nederland kwam pas in de jaren vijftig met als gevolg vijftig jaar economische groei en toenemende welvaart in de Unie van Kolen en Staal/ later Europese Unie; een unie zonder interne grenzen die als unie staten en volken verbindt op basis van economische afspraken en principes van westerse democratie.
Oude verhalen
Tijdgenoten kunnen nog berichten en verhalen vertellen over de tijd waarin Limburg en het Land van Montfort zich hebben ontworsteld aan de armoede. De scholing na de lagere school was tusen 1900 en 1950 slecht. De ambachtschool en de mulo boden enig perspectief. Algemene scholing met toegang naar hoger onderwijs en de universiteit was onbereikbaar. De scholng van de Limbergers liep achet op de rest van Nederland vooral omdar kader en hoger personeel ontbrak voor leidinggevendede functies in dienstverlening en Midden- en Kleinbedrijf, De Limburgers gingen na de lagere school, werken in de landbouw en de industrie (Philips)resp. in de mijnen (een tiental mijnen met 50.000 mijnwerkers en 25.000 banen in de toelevering, in de bouw, in Duitsland, en bij de overheid en de semi-overheid: PTT, Plem, Heidemij, Staatsbosbeheer, de NS, in coöperatieve bedrijven, resp. bij de Gemeente, in het transport en vervoer, de chemie (DSM etc).. Training en scholing van arbeiders gebeurde toen in bedrijfsscholen. De ontwikkeling van hoger onderwijs loopt in Limburg lange tijd ver achter in Nederland en het stichten van technisch en economisch HBO gebeurt laat. Vandaar dat Limburg ook pas in 1996 haar eerste Universiteit krijgt in de vorm van de (Rijks)universiteit Maastricht. Voorheen studeerde je in Luik, Leuven, Aachen of Nijmegen en later Eindhoven of Tilburg. Na de studie keerde men vaak vanwege werk niet meer terug. In de jaren 1950-1970 werd de werkgelegenheid in de landbouw door schaalvergroting fors terug gebracht. Bij de mijnsluitingen, die het gevolg waren van de opkomst van goedkoop aardgas en de makkelijke olie, kwamen in totaal 75.000 volwassenen in enkele jaren op straat te staan in Zuid- en Midden-Limburg. De Limburges kolen konden niet meer concureren met het buitenland waar veel regeringen de mijnbouw bleven subsidiëren. Een deel van die mijnwerkers vond zelf een nieuwe baan of ging pendelen over de grens. De omvangrijke plannen van de overheid om nieuwe werkgelegenheid te creëren slaagde vorral de eerste jaren maar de crisis in de werkgelegemheid in de jaren zeventig veroorzaakte hoge werkeloosheid in Midden- en Zuid- Limburg. Het kabinet en de provincie met organisaties zoals LIOF hadden er de handen vol aan. Met name de mijnstreek rond Kerkrade en Brunssum had het erg moeilijk en daar groeiden verwijten jegens de overheid.
Verhalen
De meeste verhalen over de familie en haar geschiedenis worden door meerdere tijdgenoten in geuren en kleuren verteld, met bijnamen en als persoonlijk verhaal enigszins gekleurd, of het gebeurt met grote terughoudendheid vanwege (vóór)kinderen en over buitenechtelijke relaties en hun kinderen. Aangeleerde schaamte speelt een rol en is zoals ze in Limburg zeggen “Schanj’. Overigens was het rond 1900 gewoon dat er in Nederland vóórkinderen waren, die gewoonlijk bij het huwelijk van minderbedeelden werden erkend. De gemeentelijke administratie levert het bewijs. Het is niet altijd verifieerbaar of de mondeling vertelde verhalen over buitenechtelijke kinderen etc. waar zijn. Van Gerard Maessen alias Graat van ‘Doar Maes’ ontving ik een kopie via Petrus Coenen alias Pierre Coenen alias ‘van Genook/Genhoek’ over de huizen in Montfort per straat en huisnummer met de bewoners met de voornaam van de hoofdbewoner en de familienaam en hun alias of bijnaam en soms scheldnaam, in Montfort tussen 1920 en 1945. Het biedt een mooie inkijk in de plaatselijke cultuur. Veel bijnamen zijn nog steeds in gebruik en een aantal andere is in onbruik geraakt.Zie hoofdstuk 8 over het dorp Montfort.
Vernederlandsing
De Limburgse taal en de Limburgers als volk zijn veel ouder dan de provincies Limburg. Het Limburgs is een Rheinlandse, dus een Duitstalige taal. De vernederlandsing van Limburg is na de Tweede Wereldoorlog versterkt door de scholen en de media radio, krant en later door het medium TV. Het aanleren van de Limburgse taal en cultuur gebeurt thuis (of niet) en het leren schrijven van deze taal in het onderwijs vindt niet plaats. De EU heeft Nederland moeten dwingen om het Limburgs als taal een bepaalde status te verlenen. De kennis van het Limburgs verleden werd niet uitgedragen en gecultiveerd in het onderwijs. Het is opvallend hoeveel Limburgse geschiedenis en cultuur er nog sluimerend is, als de Limburgse steden en dorpen bezoekt (veelal met een deskundige gids erbij) en als je de archieven raadpleegt. De verwachting van Nederland dat die Limburgers wel ophouden met dialect praten is niet uitgekomen. Het dialect gebruiken is zelfs op zijn retour. Limburgers worden mondiger en assertiever in Nederland ondanks de niet nalatende stigmatisering in de media. De Nederlandse overheid negeert het Limburgs. In het onderzoeksrapport Staat van het Nederlands van 8 mei 2017, wordt in de online-enquete aangegeven dat bij de taalkeuze Limburgs, Nederlands moet worden ingevuld. Dan spreekt geheel Limburg Nederlands?. Gelukkig kwam er een storm van protest van schrijvers, wetenschappers, publicisten en zangers in het verweer met als initiatiefnemers Prof. Leonie Cornips, Universiteit Maastricht, en 70 ondertekenaars waaronder een tiental hoogleraren en bekende Limburgers zoals Conny Palmen, Andre Rieu, en Pierre Bakkes. De Taalunie geeft geen krimp.
De provincie Gelderland heeft een serie TV-programa’s met meer dan 100 afleveringen gemaakt van alle kwartieren van Gelre: De Ridders van Gelre. De’Ridders trekken door de 4 kwartieren en bezoeken steden, kastelen en bijzondere gebouwen. Ook het Overkwartier komt aan de orde met bezoeken aan Roermond, Geldern, Venlo, Montfort en Erkelenz. De luchtige maar informatieve serie is geschikt voor jong en oud, en vraagt overheden meer aandacht te besteden aan de geschiedenis van Gelre. Een aanrader: Ridders van Gelre op internet.
De ICT-technologie en het internet met haar instrumenten zoals iphone, ipad en continue bereikbaarheid op internet van deze ICT-hulpmiddelen met hun allesbepalende actualiteit, de Engelse taal, en informatietsunami, die met allerlei marketinginstrumenten en netwerken is verbonden. wordt uitgestort wordt over de schermtikkend massa. De invloed van de Duitse cultuur en Franse cultuur op Limburg neemt daardoor af en de invloed van de Angelsaksische cultuur neemt fors toe. Limburg wordt minder Rheinländsch/minder Duits en dus meer Nederlands/Angelsaksisch.
1.4.2 provincies Limburg
In de provincies Limburg wonen mensen die allemaal Limburgs praten ondanks het feit dat zowel de Nederlandse en de Vlaamse overheid daar moeilijk over doen. De EU accepteert Limburgs als regiotaal terwijl Nederland en Vlaanderen beweren dat het een Nederlands dialect is. Rijnlands en Limburgs komen veel overeen. De twee provincies waren echter slechts 24 jaar verenigd onder een bestuurlijk gezag namelijk in het Koninkrijk der Nederlanden en wel van 1814 tot 1838. Toen spatte de provincie en de Nederlanden met veel gekrakkeel en gedoe alweer uit elkaar. De Koning en zijn regering werden door de Waalse bestuurders en industriëlen afgewezen vanwege centralistische neigingen. Dreigen met oorlog en bezetting werkte ook nog averechts. De kans van eeuwen om weer verenigd te worden in de Nederlanden, werd verprutst. Culturele en godsdienstige gevoelens speelden ook een rol waardoor het vertrouwen, dat moest groeien, snel afnam.
Het Overkwartier van Gelre, dat verdeeld was over Oostenrijk, Pruissen en Nederland, werd in de Franse tijd ingedeeld in het Departement van de Roer en het departement van Overmaas. Na de Franse overheersing werd het Koningkrijk der Nederlanden (Nederland, Belgie en Luxemburg samen) gevormd met een nieuwe provincie Limburg, met alle Limburgs sprekenden.
De positie van Zuid Limburg was bij de Vreede van Münster in 1648 nog niet geregeld. Een verdeling van Zuid-Limburg over Brussel en Den Haag kwam pas in 1661 rond met het Partage Tractaat tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden/Spanje. Voor het eerst is Zuid Limburg (dat voor de Franse tijd ter hoogte van Sittard als Ambt Born/Sittard met de Selfkant behoorde tot Gulik/Duits gebied, en een veertiental gebieden die behoorden bij de Zuidelijke Nederlanden (dus Brussel/Oostenrijks) of tot de Noordelijke Nederlanden (dus Den Haag, Staats). de Landen van Valkenburg (het ene Staats en het andere Oostenrijks), De landen van Daalhem (het ene Staats en het andere Oostenrijks), De landen van HertogenRode (het ene Staats en het andere Oostenrijks) en enkele gebieden zoals de Graafschap Wettem resp. de Heerlijkgebied Wylre en de Heerlijkheid van Bruist men los van al die gebieden de stad Maastricht, die voorheen Brabants en Luiks was. Dan waren er nog de verschillende Heerlijkheden en aan de Zuidkant van Zuid Limburg de gebieden van de bischop van Luik en het Hertogdom Limbourg.
De hoofdsteden Roermond, Maastricht en Hasselt komen in een nieuw gecreërde provincie terecht met alle Limburgs sprekende inwoners, behalve die van Ambt Wachtendonk, Geldern en Kriekenbeek en de Gelderse enclaves die al door Pruissen waren geannexeerd zoals Ambt Kessel.
Belgisch Limburg behoorde aanvankelijktot het Land van Loon (een graafschap rond en ten zuiden Weert en rond Hasselt) en nadien tot de prinsbisschop van Luik, en maakte formeel geen deel uit van de Nederlanden van Karel de Vijfde maar wel hoorde zij tot het HRR. Belgisch Limburg werd dus een onderdeel van het Franstalige Luik, met alle problemen over taal, onderwijs en cultuur er bij. Hoger onderwijs was in het Frans en Limburgs en Vlaams waren tweederangs, dacht men. Er waren verder nog een aantal Heerlijkheden en een Commanderij van een kloosterorde, die eigenstandig waren. De grote provincie Limburg in de Nederlanden zal geen lang lot beschoren zijn ondanks het feit dat de inwoners er tevreden over zijn inclusief de Belgische periode, met voor het eerst alle Limburgesprekenden onder één dak.
De naam van de provincie Limburg is ontleend aan het oude hertogdom Limburg/Limbourg, dat ten zuiden van de huidige Nederlandse provincie Limburg was gelegen nabij het Land van Herve en het Land van Dalhem en de Voerstreek als de landen van Overmaas. Dat gebied was tweetalig Nederlands/ Limburgs en Frans/Waals. De keuze voor de naam Limburg werd persoonlijk genomen door koning Willem 1 der Nederlanden, die oude familiebanden had met het gebied van Limbourg.
Informatie Wikipedia.
De volgende gemeenten of schepenbanken, zowel Dietse als Waalse, behoorden op een of ander ogenblik, op de een of de andere manier tot het graafschap Dalhem:
nu in Limburg Nederland
- in de gemeente Eijsden-Margraten: Cadier, Mheer, Noorbeek en Oost Maarlandnu in Belgisch-Limburg
- in de gemeente Voeren: Moelingen, 's-Gravenvoeren en Sint-Martens-Voeren (tot 1251 ook Sint-Pieters-Voeren
Dat de naam Limburg toch gekozen als naam van de nieuwe provincie in de Nederlanden gekozen is, heeft meer te maken met belangen van de latere koning Willem 1 ( heer van Dalhem en heer van Luxemburg) bij de uitruil van gebieden met Habsburg/Oostenrijk en later met België dan met de geschiedenis van de huidige provincie Limburg.
Het hertogdom Limburg, gelegen in de Nederlanden tussen de rivier de Maas en de stad Aken, was een staat van het Heilige Roomse Rijk. Het grondgebied dat hiertoe behoorde is nu verdeeld tussen de Belgische provincies Luik (noordoostelijk deel) en Limburg (oostelijk deel van gemeente Voeren).
In 1283 stierf Ermingard of Irmgard, erfdochter van Limburg, gehuwd met Reinald van Gelre. Haar vader, laatste hertog van Limburg Walram IV had geen zonen. Met toestemming van de Duitse koning Rudolf van Habsburg nam de weduwnaar Reinald bezit van het hertogdom Limburg, maar vond daarbij een tegenstander in Adolf van Berg, zoon van de broer van Walram IV. Deze rivaal droeg zijn rechten over op de hertog van Brabant, terwijl Luxemburg de rechten van Reinald van Gelre verwierf. Het erop volgende geschil leidde tot een reeks gevechten; de strijd werd beslist in de Slag bij Woeringen op 5 juni 1288. Hertog Jan I van Brabant overwon roemrijk en bemachtigde het hertogdom Limburg. Het Franstalige deel van het hertogdom Limburg(Dietstalig) sprak over Limbourg. Delen van het oude hertogdom Limburg zijn later verfranst onder Luikse invloed.
De Limburgen in het kort
In Belgisch en Nederlands Limburg en een deel van NordRheinWestfalen is de voertaal Limburgs en de bevolking van beide Limburgen behoort tot dezelfde historische afstamming van volken die het gebied sinds de Romeinen bewonen. De Limburgen hebben deels een gezamenlijke en deels een gescheiden heerschappij onder de vele wereldlijke ‘heren’ achter de rug. De Limburgse taal kent geen landsgrens tussen het Rijnland /Duitsland/NRW, Nederland en Belgisch Limburg/Vlaanderen.
De culturele contacten van de Limburgen over en weer waren in de jaren 19-vijftig, - zestig en -zeventig intensief en zijn vooral door de invoering van nieuwe media zoals de TV en later pc en internet, verminderd. In beide Limburgen wordt nog veel Limburgs gesproken en de cultuur en volksaard verschilt weinig. De culturele verschillen van de Limburgers zijn kleiner dan het verschil in geschiedenis zou doen vermoeden. Ga maar een op een terras zitten in beide Limburgen bijv. in Hasselt, Maaseik, Sint Truiden of Tongeren en Venlo, Roermond, Sittard en Maastricht. Men spreekt hetzelfde Limburgs met variaties in a en o en in zangerigheid. Luister naar mensen en kijk om je heen. De overeenkomst in taal, cultuur, bouwstijlen en in cultureel gedrag is opmerkelijk. Omdat Nederlands en Belgisch Limburg een complex en versnipperd verleden kennen, zijn de wapens van Limburg opgenomen met de symbolen van voormalige wereldlijke heersers zoals graven, hertogen, bisschoppen en abdissen. Lange tijd onder de graaf van Loon en de bisschop van Luik, en samen in de Zuidelijke Nederlanden en de periode van geheel Limburg onder België van 1830-1838, zijn de Limburgen na 1838 opnieuw onder verschillende landen verder gegaan. Zowel in België en in Nederland is de cultuur van het Limburgerschap niet gestimuleerd door de staat uit angst voor teveel eigenheid.
Belgische industrielen hebben de mijnbouw resp. de industrie en de spoorwegen in de beide Limburgen in het verleden naar de provincies gebracht mede omdat Nederland lange tijd niet investeerde in Limburg. Belgisch Limburg heeft evenals Vlaanderen lange tijd de dominantie van de Franse taal en cultuur ondergaan. Men studeerde buiten Limburg. De Limburgse universiteit in Hasselt/Diepenbeek stamt uit 1979. De laatste 25 jaar hebben de Vlamingen/ de Nederlandstaligen de leiding in Belgie overgenomen.
Het wapen van Limburg is opgebouwd uit de wapens van de historische gebieden van het Land van Valkenburg resp. delen van het hertogdom Gulick, het Land van Horn, het Overkwartier van Gelre en delen van het hertogdom Limburg. In Limburg zijn verder plaatsen opgenomen die voorheen vielen onder het Land van Thorn en onder de graaf van Loon/de prinsbisschop van Luik en enkele heerlijkheden tezamen met de voormalige twee heren stad Maastricht.
Vóór 1300 had de graaf van Gelre bezittingen in het oude hertogdom Limbourg ( in het huidige België) maar deze vielen na geruzie en later na de slag van Woeringen aan de heer van Valkenburg en de hertog van Brabant toe. Gemeenschappelijk symbool voor beide Limburgen is de rode leeuw van het oude Hertogdom Limbourg in het centrum van beide wapens. De graafschap Loon ging bij gebrek aan een wereldlijke opvolger over naar de prinsbisschop van Luik, die behalve als bisschop geestelijk heer was en tevens wereldlijk heer werd in het Land van Loon.
Op 19 april 2009 is in het stadhuis van Hasselt het Limburgcharter ondertekend door het provinciebstuur van Belgisch en Nederlands Limburg. Uit het onderzoek Grenzeloos Limburg is gebleken dat 80% van de Limburgers vindt dat er meer over de grens moet worden samengewerkt. Het Limburggevoel is in België en Zuid Limburg en het Maasland het sterkste en in Noord Limburg het zwakste hetgeen qua regio verklaarbaar is. Gemiddeld zeggen zeven van de tien ondervraagden zich eerst Limburger te voelen en daarna pas Vlaming of Nederlander.